N° 105. 130e Jaargang. 188T. Donderdag 5 Mei. rn Mtaiip to pate Müëibi. Jaarverslag. SCHUTTERIJ. SCHUTTER IJ. m BEKENDMAKINGEN. Jacht en Visscherij. Dit blad verschijnt dagelijks; met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m, franco 3.50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels f 1.50 iedere regel meer f 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1 INSCHRIJVING. MIDDELBllRGSCHE Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Krtiiningen: F. van der peijl,te Zierikzee: A. C. de Moou,te TholenW. A. van Nieuwenhhijzen. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger Wie het de vorige maand verschenen voor- loopig verslag gelezen heeft over het, door de regeering 4 Januari jl. ingediende wetsontwerp tot nadere regeling der bepalingen omtrent den accijns op het zout, en dezer dagen kennis nam van het belangrijke voorstel der heeren Zylker, Schepel, Buma en Van Diggelen betreffende eene rijks inkomstenbelasting en de afschaffing der accijnzen op de eerste levensbehoeften; zal in die vier mannen uit het Noorden dadelijk de „eenige leden" her kennen, die in dat voorloopig verslag reeds eene vingerwijzing gaven in de richting, welke zij thans willen inslaan. Over het algemeen trouwens wekte het wets ontwerp, waarbij zulk eene ingrijpende wijziging wordt voorgesteld van het stelsel, waarnaar de accijns op het zout wordt geheven, eenige bevreemding, met het oog op de aanhangige grondwetsherzieningmaar men wilde zich om bijredenen aan de behandeling ervan niet onttrekken. „Eenigen leden" kwam afschaffing van den accijns veel beter voor, dan thans nog eens te beproeven de heffing daarvan op betere wijze te regelen. Ons dunkt zeer te recht. Men moge tegen die bewering het argument bezigen, dat zulk eene kwestie niet ter sprake be hoorde gebracht te worden bij een ontwerp dat louter „strekt om verandering te brengen in de wijze van heffing, waarover sedert jaren is geklaagdwel degelijk gaat het, dunkt ons, niet aan voort te bouwen op een slecht beginsel. -Men handelt daardoor op dezelfde wijze als een bouwmeester doen zou, die een huis, dat op een slechten grond staat, steeds verfraaiten telkens, wanneer hij bij zijne plannen tot verbetering gewezen wordt op de gevaarlijke grondslagen, waarop het gebouw rust, de waarschuwende stemmen tot zwijgen brengt door de opmerkingdat vanhet funda ment geen sprake is maar wel van het uiterlijk der woning. Het gevaar blijft bestaan, dat op een goeden dag toch het gansche fraaie gebouw instort. Ons gansche belastingstelsel eischt dringend herzieningelke verandering en verbetering der onderdeelen daarvan leidt ons steeds af van het groote doel, dat moet worden nage streefd en van jaar tot jaar zal het moeilijker worden de hervormingen tot stand te brengen, die algemeen worden gewenscht. Het financieel bezwaar weegt het meest bij de tegenstanders daarvan. Zoo ook werd hun, die in de afdeelingen der kamer pleitten voor afschaffing van den zoutaccijns, te gemoet gevoerd dat in den tegenwoordigen toestand onzer financiën aan zulk eene afschaffing niet gedacht kan worden. Eene belasting, die in 1885 na aftrek der verleende vrijdommen, 3.695.396.905opbracht, is trouwens niet te verwerpen, en al moge deze opbrengst, als het ingediende ontwerp eens wet worden mocht, door de meerdere vrijstellingen, die men wil verleenen, ook ver minderen, oogenschijnlijk blijft er nog een aardige som voor de schatkist over. De vrijdommen, welke men tegenwoordig verleent voor het zout, benoodigd voor de zeevisscherij, de vischzouterijen aan den wal, de fabrieken en trafiekenhet bemesten van landerijen en de voeding van vee, zullen dan nog uitgebreid worden tot de hoeveelheden zout, te gebruiken voor het ontdooid houden van spoorwegrailshet maken van boter en kaas, die naar het buitenland worden uitge voerd, en de herzouting ten doorvoer. Door die uitbreiding zal natuurlijk een bres geschoten worden in die opbrengstalleen voor het maken van boter en kaas, voor uitvoer bestemd, Jjerekent men dat vrijstelling zal moeten worden verleend voor honderd millioen kilogram, wat een verlies voor de schatkist zou opleveren van ƒ465.914. Omtrent de offers, die de andere nieuwe vrijstellingen van de schatkist zullen vergen, valt moeilijk iets te zeggen. De minister van financiën is natuurlijk op dit punt niet pessimistisch gestemd. Tegenover de verliezen zal, volgens hem, de meerdere opbrengst staan, voortvloeiende uit de betere regeling der verificatie van het ingevoerde ruwe zout en uit de strengere bepalingen tegen de grens-fraude, bij het nieuwe ontwerp voor gesteld. De heer Bloem meent dat er geen grond bestaat om te verwachten, dat de nieuwe regeling eene eenigszins beduidende wijziging in de opbrengst van het middel ten gevolge zal hebben. Onze minister van financiën is trouwens, waar het dergelijke belastingen betreft, steeds geneigd alles door een blauwen bril te be schouwen. Maar als men in dezen den middel weg bewandelt, zal men tot de conclusie moeten komen, dat er wel degelijk aan de opbrengst een gevoelige slag zal worden toe gebracht; zij het ook in het belang van eene zeer te verdedigen vrijstelling ten voordeele van den landbouw. De opbrengst van dit middel blijft dan toch nog voldoende maar hoeveel gaat daarvan af voor het personeel, dat voor de heffing, controleering en bewaking tegen den smokkel handel van deze en dergelijke belastingen noodig is Dit alles betreft de finaneieele zijde van het vraagstuk. Doch er is nog een moreele kant, waarvan sommigen liefst zoo min mogelijk willen hooren. Den verderfelijken invloed, dien een uitge breide sluikhandel op eene bevolking uitoefent, kan men ook in onze provincie aan de overzijde van de Schelde genoeg leeren kennen. Het juiste onderscheid tusschen geoorloofd bezit en onrechtvaardige toeeigening leert men daar, juist door die voortdurende poging om te ont duiken wat men aan het rijk verschuldigd is, ook op andere punten hoe langer hoe minder maken. Om hieraan tegemoet te komen willen enkelen den accijns verminderen zóo dat ontduiking geen voordeel meer zou opleveren. Onzentwege sla men dien weg in, want het zou ook een schrede kunnen wezen om de afschaffing te verhaasten. De opbrengst der belasting zou dan misschien in die mate afnemen, dat men daarvoor niet langer eene eerste levensbehoefte zon willen bezwaren; de minder gegoeden onevenredig drukken en landbouw, zuivelbereiding en an dere takken van nijverheid belemmeren. Wat wij van deze belasting zeggen, geldt evenzeer van de accijnzen op vleesch, zeep, bier en azijn. Tal van redenen pleiten voor hunne afschaf fing maar daartegen weegt steeds het zwaarst het finaneieele argument, omdat onze schatkist geen verlies kan lijden. Op dit oogenblik is dit bezwaar zeker gel dig; maar in de toekomst dient er gezorgd te worden dat daaraan kracht ontnomen wordt. En juist daarom verdient het voorstel der heeren Zylker c. s. waardeering. Zooals men weet heeft het ten doel bij hoofdstuk VII der grondwet, over de financiën, te bepalen „Alle ingezetenen, die tot het betalen van belastingen in staat zijn, dragen naar hun in komen en draagkracht bij tot de directe be lastingen. „Accijnzen op eerste levensbehoeften worden niet geheven". In de additioneele artikelen wenschen zij bepaald te zien dat met 1 Juni 1891 afgeschaft zijn de accijnzen op vleesch, zout, zeep, bier en azijn. Waar een grondwet slechts algemeene be ginselen moet aangeven, waarop de overige wetten steunen, voldoet, dunkt ons, dit voor stel aan dien eisch. Men moge later weêr aanleiding erin vinden om te debatteeren over de vraag: wie tot het betalen van belasting in staat zynj en wat j men onder eerste levensbehoeften verstaater is in ieder geval een beginsel aangenomen, waarmee rekening gehouden zal moeten worden. De termijn tot 1 Jan, 1891 is ruim genoeg gesteld om gelegenheid te geven tot het nemen van de noodige maatregelen ter voorziening in de behoeften aan een equivalenthetzij men die wil vinden in een belasting, op den grondslag van het grondwets-artikel, dan wel in de noodige bezuinigingen op oor log en marine. Over dit laatste zullen wij ons maar geen illusiën makenin eerstge noemde richting zal men wel hoofdzakelijk werkzaam moeten zijn. En trots er zooveel te zeggen valt over het voorstel der vier heeren, vleien wij ons geen oogenblik met eenig succes hunnerzijds. Men zal dit voorstel bestrijden omdat het slecht geredigeerd is omdat het te duidelijk den toekomstigen belastingheffer eene richting aanwijst; omdat het te vaag is omdat het te veel in bijzonderheden afdaalt omdat het den wetgever voor het vervolg te veel bindt omdat het dien wetgever nog te veel vrij heid laat omdat de termijn van 1 Jan. 1891 te lang is omdat men liever in korter tijdsverloop zoo'n lang gewenschte wijziging verlangt. En die bestrijding zal niet alleen komen van de zijde der tegenstanders van zulk eene reorganisatie van ons belastingstelsel, zooals de voorstellers wenschen, maar zelfs van hun medevoorstanders, die verzekeren een rijks- inkomstenbelasting vurig te verlangen. Zou het niet beter zijn dat de laatsteneens meehielpen om het gebrekkige aan het ge dane voorstel weg te nemen en er een vorm aan te geven die beter is dan de vaders van de pas geborene deden, waardoor aan de bezwaren werd tegemoetgekomen En zoo dit niet gelukt, dat men zich dan bij die voorstellers aansluit Er is voldoende gebleken dat in ons land eene groote partij een stap in de door de heeren Zylker c. s. aangegeven richting wenscht; de politieke wind was haar niet gunstig en nu ook zal, vooral van de regeering, wel een ernstige oppositie tegen het voorstel te wachten zijn. Alleen wanneer de liberalen zich in deze flink toonen, kan daaraan weerstand ge boden worden het dreigen is voorbijen de zucht om heen te gaan, hoe meer het werk der herziening opschiet, zeker wel voorbijgaande. De burgemeester en wethouders van Middel burg, maken bekend: dat het verslag van den toestand üezer gemeente over 1886, door hen, naar aanleiding van artikel 182 der gemeentewet aan den gemeenteraad gedaan, tegen betaling van f 0.50 bij de firma J, C. en W. Altorffer ver krijgbaar is gesteld. Miudelburg, den 3 Mei 1887. De burgemeester en wethouders voornoemd, F. ERMERINS L. B. De secretaris, A. DE VULDER VAN NOORDEN. De burgemeester van Middelburg, gezien de circulaire van den commissaris des konings in de provincie Zeeland van den 27 April 1883 A n° 2861, le afdeeling B. trovblad, n° 61), noodigt de ingezetenen die zich voor het dienstjaar 1887/88 van eene jacht of visch-akte wenschen te voorzien, uit, zich daartoe van den 15 Mei aanstaande tot den 31 Mei daaraanvol gende ter gemeente-secretarie aan te melden. Middelburg, den 3 Mei 1887. De burgemeester voornoemd, F. ERMERINS, l. b. De burgemeester en wethouders van Middelourg, maken bekend dat op den 29en April 11. in de openbare zitting van den gemeenteraad heeft plaats gehad de uitloting a van /3000 der geconverteerde schuld dezer gemeente ad 5 ter aflossing waarvan zijn aan gewezen de nos 274 (gesplitst) 33, 479 (gesplitst) 164, 136 en 265 (gesplitst); b van ƒ1000 der leening 4J groot ƒ20.000 (1876) en dat ter aflossing is aangewezen no 18; o van 9000 der leening 4% van f 55.000 (1881) waarvan ter aflossing zijn aangewezen de nos 5, 49, 54, 31, 55, 3, 14, 50 en 7. De stukken zijn van 1 Juli a. ontvangbaar ten kantore van den gemeente-ontvanger. Middelburg, den 3en Mei 1887. De burgemeester en wet houders voornoemd, F. ERMERINS. L. B. De secretaris, A. DE VULDE R VAN NOORDEN. De burgemeester en wethouders van Middel burg maken bekend 1°. dat de commissie uit het gemeentebestuur, ingevolge art. 15 der wet van 11 April 1827 (Staatsblad n° 17belast met het onderzoek nopens de al of niet gegrondheid der redenen welke tot vrijstelling of uitsluiting van den dienst bij de schutterij zijn ingebracht, hare eerbte ge wone j aarlij ksche zitting zal houden Maandag den 23 Mei a., des voormiddags te 10 uren, ter beoordeeling in hoeverre de redenen, waarvan in het voorafgaande jaar voorwaardelijke vrijstelling is verleend, bij voortduring geldende zijn 2°. dat de belanghebbende personen, voor zooverre zulks niet al reeds door hen is geschied, de schriftelijke bewijzen omtrent de redenen, welke zij voor hunne vrijstelling kunnen aanvoeren, alsnog vóór den 21 dezer ter gemeente secretarie kunnen overleggen 3°. dat zij, die mochten verzuimen op het bepaalde tijdstip voor de commissie van onder zoek te verschijnen, zullen worden gerekend geene redenen van vrijstelling te hebben, en voor zoo verre zij dienstplichtige nummers getrokken hebben en niet vallen in de termen van artikel 3 a, b, c, 1, en m en in artikel 4 dor wet bij de schutterij zulleD worden ingelijfd totdat zij in een volgend jaar hunne reclames op den aange wezen voet zullen doen gelden. Hiervan is afkondiging geschied waar het behoort, den 3 Mei 1887. De burgemeester en wethouders voornoemd, F. ERMERINS, l. b. De secretaris, A. DE VULDER VAN NOORDEN. De burgemeester en wethouders van Middelburg i gelet op art. 6 van Z. M. besluit van 21 Maart 1828 (Stbl. no 6); maken bekends dat ter voldoening aan art. 6 der wet van den 11 April 1827, ten opzichte van de schutterij, van den 15 Met aanstaande tot den 31 daaraan volgende, dagelijks, (uitgezonderd zon- en feest dagen), van des morgens 10 tot des namiddags 2 uren, ter gemeente-secretarie zal gereed liggen het register van inschrijving, welk register op den 1 Juni daaraanvolgende most worden ge sloten weshalve alle ingezetenen dezer gemeente, zon* der onderscheid, gehuwd of ongehuwd, welke op den 1 Januari dezes jaars hun 25e jaar zijn in getreden en hun 34e jaar nog niet hebben vol bracht,(hoedauigen zijn alle mannelijke ingezetenen, geboren in het jaar 1862), worden opgeroepen en aangemaand om zich op voorschreven plaats en uur, vóór den 1 Juni aanstaande, ter inschrijving in het register aan te melden, terwijl ter voorkoming van alle misvatting, welke zouden kunnen ontstaan met betrekking tot de verplicht tingen die bij voornoemde wet op de schutterijen worden voorgeschreven, aan belanghebbende ingezetenen dezer gemeente wordt onder het oog gebracht a dat, behalve zij, die op den 1 Januari van dit jaar hun 25e jaar zijn ingetreden, zich mede ter inschrijving voor dé schutterij moeten aan geven die personen, welke hun 34e niet voleindigd hebbende, ofschoon in andere gemeenten inge schreven, sedert de laatste inschrijving in de gemeente zijn komtn inwonen, alsmede de vreem delingen, die sedert de laatste inschrijving in de termen zijn gevallen om, op grond van art. 2 der wet van den 11 April 1827, als ingezetenen te worden beschouwd, met welke gelijk staan de uitdeudienst ontslagen militairen, voorzoo verre deze iu de jaren der schutterij verkeeren, welke zich alzco mede ter inschrijving moeten aangeven b dat de verplichting en bevoegdheid tot den schutterlijken dienst, en mitsdien tot de inschrij ving en het domicilie van inschrijving, benevens bij verzuim gestelde straffen zijn geregeld bij de artt. 1, 2, 7, 8 en 9 der voorschreven wet. Hiervan is afaondiging geschied, waar het behoort, dea 3 Mei 1887. De burgemeester en wethouders voornoemd, F. ERMERINS, l. b. De secretaris, A. DE VULDER VAN NOORDEN*

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1887 | | pagina 1