MIDDELBURGSCHE COURANT
Plaatsli Tan een SHomMel
FEUILLETON.
De Compagnon van Harlowe.
BIXVOEO-SHLi
Maandag 18 April 1887. N° 90.
Middelburg 16 April.
Brieven uit de Hofstad.
De Tentoonstelling van Schildergen.
VAN DE
VAN
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien de artikelen 6 en 7 der wet van den
2 Juni 1875 (Stbl. no. 95) tot regeling van het
toezicht bij het oprichten van inrichtingen welke
gevaar, schade ot hinder kunnen veroorzaken,
maken bekend:
dat ter gemeente-secretarie ter visie is gelegd
een verzoek met bijlagen van de Gebroeders
Boudewijnse, om in een der lokalen van hun
perceel, gelegen aan het Armeniaansch Schuitvlot
wijk Q no. 300, kadastraal bekend sectie D no.
1408, een stoomtoestel van acht nominale paar
denkrachten te plaatsen en in werking te brengen
dat op Vrijdag den 29 April a. ten raadbuize
dezer gemeente des namiddags ten half 2 ure
gelegenheid zal worden gegeven om tegen het
verzoek bezwaren in te brengen en deze monde
ling ot schriftelijk toe te lichten.
Middelburg, den 15 April 1887.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
S CHORE R
De Secretaris,
A. DE VULDER VAN NOORDEN-
m
15 April 1887.
Alweer een hofstad zonder vorstelijk hof, maar
daartegenover een zeldzamer geval dan dit, een
Amsterdam, feestvierend om, met en voor Oranje.
Er is wel eens beweerd, dat onze koning niet
houdt van Amsterdam, en misschien is daar wel
reden voor. Iemand met een goed geheugen,
waarmede Z. M. bij uitnemendheid begunstigd is,
vergeet dan ook niet, wat Amsterdam vroeger ten
aanzien van het huis van Oranje geweest is. Van
groote gehechtheid aan de stadhouders van Holland
en Zeeland heeft de met zooveel trots haar kei
zerskroon dragende stad nooit blijk gegeven
integendeel werden de plannen der opvolgers van
Willem den Zwjjger dikwerf gedwarsboomd door
de kooplieden van Amstel en IJ, zóo zeer zelfs,
dat een stadhouder van Holland eenmaal, geljjk
bekend is, het beleg voor de stad hunner inwoning
moest slaan om door wapenvertoon den tegenstand
te breken. En thans daarentegen viert Neerland's
hoofdstad en met haar een groot deel van Zijner
Majesteit's onderdanen, een luisterrijk feest, ter
eere van koning Willem III. En dat daarbij opge
wektheid en geestdrift heerschen in hooge mate,
behoeft niet meer verzekerd te wordende roep
over hetgeen vaderlandsliefde en koningsgezindheid
in deze dagen in Amstel's veste te aanschouwen
geven, is over het gansche land en zelfs ver daar
buiten verbreid. Wat Amsterdam van vorige
eeuwen jegens Oranje heeft misdaan tracht het
tegenwoordig Amsterdam goed te maken jegens
den laatsten mannelijken telg uit dat Btamhuis,
en dat wel op eene wjjze, die bjjna zou doen
vergeten, dat er een tjjd geweest is, waarin die
stad en Oranje soms tegenover elkaar stonden,
twistende om den voorrang. Zeker zal onze grjjze
koning, indien hjj al op grond der geschiedenis
haar werkelijk een minder warm hart toedroeg,
hebben gezien, dat met de geslachten ook de
neigingen veranderd zijn, en het lijdt geen twijfel
dat Z. M. zich thans gelukkig gevoelt in de
hoofdstad zijns rijks en de blijken van genegen
heid en liefde, hem zoo ondubbelzinnig door hare
bewoners gegeven, op hoogen prys stelt. In den
klank van den naam Amsterdam zullen zich voor.
Uit het Engelsch door FRANK BARRETT.
EERSTE HOOFDSTUK.
„Een mijner dochters wil leeren vioolspelen,
mijnheer Holderness; kent gij iemand die daarin
les geeit? geen groote piet, begrijpt ge dat
kan ik niet betalen, maar een degelijk musicus,
die tegen een matigen prijs, twee of drie lessen
per week kan geven
„Ja" zei ik, „ik ken verscheiden musici, die
les geven."
„Nu dan zal ik u zeer verplicht zijn, als gij
er een bij mij zendt. Dadelijk beginnen, Maan
dag, bij voorbeeld, ik zal het Magda zeggen, hier
wonen wij." Dit zeggende gaf hij mij een kaartje
met zijn adres „Higügate, Zonhoeve."
Een vriend aan de andere zijde van het vertrek
knikte hem toe en bij verliet mij met een handdruk
en een bedankje voor de moeite, die ik voor hem zon
doen. Het was een zonderlinge manier van zaken
te behandelenmaar mijnheer Goddard was een
eigenaardig man en speelde graag den zonder
ling.
Het kwam mi] steeds voor dat, zoo hij zijn
lang haar al kamde, het er slechts nog ruiger
en verwarder door werd, dan wanneer hij het
piet gekamd had.
taan, in stede van de hooghartige taal van vroeger,
de onafgebroken en door geen enkelen wanklank
verstoorde jubelkreten van deze week mengen.
Slechts éen zaak ontbreekt bjj de feestvreugde,
en dat gemis sluit in zich een teleurstelling voor
de feestvierenden en wjjst tevens op een min
verblijdende omstandigheid voor den persoon,
wien al dat huldebetoon geldt en voor zijn familie
en volk. De tegenwoordigheid van Z. M. moest
bjj de verschillende feesfeljjkheden helaas, ontbre
ken. Nu mogen sommige berichtgevers in de
dagbladen beweren, dat onze vorst een uitstekende
gezondheid geniet, wij hopen van harte dat zij
gelijk hebben, maar toch doet de onthouding van
de bjjwoning der feestelijkheden, de beperking
van de gewone jaarlijkschs audiëntie, het voort
durend verblijf van Z. M. binnen het paleis
vermoeden, dat mjjue mededeeling in een vorigen
brief omtrent 's konings minder goeden gezond
heidstoestand niet haar oorsprong nam, zooals
een paar mjjner collega's-briefschrijvers te kennen
gaven, in de zucht van wel ingelicht te schijnen,
doch in de omstandigheid van wel ingelicht te
zjjn. Waarom anders zou Z. M, niet, zooala
gebruikeljjk is, dagelijks uitrijden, waarom anders
gaan de koningin en het prinsesje overal heen
zonder den eigenlijken held van het feest, waarom
anders werden zoovelen verstoken van de eenige
gelegenheid in een geheel jaar om aan het hoofd
van den staat hunne belangen mondeling voor
te dragen? Vooral dit laatste feit geeft recht
om aan te nemen, dat Z. M. zich niet in staat
gevoelt de vermoeienissen en andere gevolgen van
eene langdurige audiëntie te verdragen; ware
dit niet zoo, dan zon men zich niet zonder grond
over 's konings weigering om mondelinge verzoeken
aan te hooren, kunnen beklagen. Immers hunne
gewichtigste belangen kunnen 's konings onder
danen hem door de gevolgde handelwijze niet
persoonljjk aanbevelen, en het is niet te gelooven,
dat zonder overwegende redenen Z. M. die stemmen
van ingezetenen, die steun wilden zoeken bij hun
koning, zou doen smoren.
Trouwens den geheelen winter door wees alles
duideljjk op de onwaarheid der bewering, dat
de koning een blakende gezondheid zou genieten.
In geen maanden toch had onze vorst zijn paleis
verlaten, toen hjj kort voor zijn vertrek naar
Amsterdam eindeljjk eens uitreed en nog wel
alleen om ter gelegenheid van het Paaschfeest
aan het Avondmaal te gaan deelnemenvoor
geen ander doel kwam hjj dezen winter ooit op
straat. Hofpartjjen hadden niet plaatsslechts
een paar diners, waarvan éen op den 19 Februari,
die bezwaarlijk achterwege konden bljjven, waren
alles wat aan het hof voorviel, en die waren dan
nog zóo ingericht, dat zij in den kortst mogeljjken
tijd afliepen.
Het spreekt van zelf, dat de neringdoenden in
de residentie daardoor groote schade leden, maar
het moet erkend worden, dat de diplomatieke en
aristocratische kringen trachtten te vergoeden, wat
de leveranciers door het gemis van bals en partjjen
ten hove te kort kwamen. Het was in het nu
afgeloopen seizoen bjjzonder druk met „uitgaan";
tot de zoogenaamde stille week toe was er bijna
avond aan avond soirée hier of diner daar. Zelfs
nog na de Paaschdagen, die anders gewoonlijk aan
de winterpartijen een einde komen maken, hadden
er nog eenige plaats, en wel een paar zeer
bjjzondere, die de gasten als het ware verplaatsten
in de vorige eeuw, en vooral in de kringen van
het Fransche hof. Toen betraden de aanzienlijkste
gasten dikwjjls het tooneel om elkander weder-
keerig te vermaken, in het bijzonder door het
vertoonen van schitterende tableaux-vivants, waarbjj
nog minder de pracht van costumes dan wel de
Bchoonheid van onbedekte vormen der levende
vrouwenbeelden het oog bekoorden. Ook op de
dezer dagen alhier op den Langen Vijverberg
gehouden partjjen werden door de gasten, natuur -
ljjk vooral door de vrouweljjke, tableaux-vivants
opgevoerd, die aan menigen blanken, welgevulden
hals met daaraan geëvenredigde aanhoorigheden,
en aan menig aardig voetje met hetgeen daarbjj
te zien kwam, de gelegenheid verschaften om zich
te doen bewonderen.
Zeker mag men dergeljjke bjjeenkomsten soire'es
Hij droeg een oüd fluweelen buis, waarvoor ik
mij zou geschaamd hebben, als ik het aan een
bedelaar had moeten geven de knoopen waren
er bijna allemaal af en da mouwen zaten vol
verf. Hij was ook niet heel keurig op de tint
van zijn boordje, maar prijkte altijd met dassen
in de meest schitterende kleuren, die met bestu
deerde slordigheid omgestrikt werden.
Hij was artist; en naar zijn zonderlingheid en
ongeregelde levenswijs te oordeelen, had hij het
hog niet ver gebracht in de wereld.
Zoodra een kunstenaar zich boven het middel
matige verheft en zijn talent erkend ziet, laat hij
al die buitensporigheden varen. Ik had op den
schoorsteenmantel in de voorkamer onzer club
schetsjes van ham gezien, stukjes in olieverf en
aquarellen, die voor twaalf gulden het stuk te
koop waren, maar zij werden zelden verkocht.
Men praatte veel over hem en lachte hem uit.
Hij ging zich altijd op iets „toeleggen"; maar
hield zich aan niets dan aan het oude snulf-
kleurige fluweelen buis. Men zei dat hij er wel
zoo fatsoenlijk zou uitzien, wanneer hij even
dikwijls van linnen goed verwisselde als van stijl.
Het eene oogenblik wijdde hij zijn talent aan
bet beesten schilderen en noemde zich Paul Potter
Goddard, ter eere van den grooten Hollander
Daarna wensebte hij dien naam te verruilen tt gen
dien van Veronese en beproefde groote phantasie-
stukken te ontwerpen, maar de oude naam bleef
hem bij. Potter scheen zoo goed bij hem te
passen en men noemde hem nog meer Potter dan
lyriquis of soirèes artistiquès noemen, maar het is
toch de vraag, of al dat schoone nu wel juist
door kunstenaarsoogen is aangezien. Dat velen
met een kennersblik daar tegenwoordig waren,
gelooven wjj gaarne, maar zulk een blik is toch
niet per se een van een kunstenaarsoog.
Sedert eenigen tijd is het gerucht ook door de
couranten verspreid, dat als hoofdredacteur van
het Haagsche Dagblad zou optreden de heer F.
baron van Hogendorp, bekend door zijne Haagsche
omtrekken," onder den pseudoniem Damas ver
schonende. Reeds vóór het overljjden van den
heer Doorman werd hij als diens aangewezen op
volger genoemd, zoodat het gerucht volstrekt niet
vreemd klinkt. Werkelijk wordt dan ook met
den heer Van Hogendorp door commissarissen van
het Dagblad onderhandeld, maar hij schijnt eischen
gesteld te hebben, die niet zoo gemakkelijk zijn
in te willigen. De voornaamste voorwaarde,
waarvan hij het aanvaarden van de opengevallen
betrekking afhankelijk maakt, zou zijn, dat het
Dagblad breke met de katholieke partjj, die tot
dusver in die courant haar hoofdorgaan voor Den
Haag zag en in den regel op den steun van dit
blad rekenen kon.
De heer Van Hogendorp beschouwt echter de
tegenwoordige katholieken als politieke partjj
zoover afstaande van de conservatieve richting,
'dat hjj het orgaan van deze laatste niet tevens
dienstbaar wil gemaakt zien aan die, volgens
hem, tegenovergestelde belangen. Integendeel
wenscht hjj de conservatieve party zoo mogelijk
uit haar verval op te heffen door de macht van
een zuiver conservatief dagblad, dat niet ook de
katholieken naar de oogen behoeft te zien en zoo
gedwongen zou worden met zijne eigene beginselen
te schipperen ten behoeve van anderen. Als aan
dien gestelden eisch wordt vastgehouden, en com
missarissen willigen dien in, dan zal dus weldra
een geheel nieuwe verhouding ontstaan tusschen
de partjjen in de residentie. Daar, waar de anti-
revolutionnairen zeer weinig in aantal zjjn, zal
dan de katholieke partij weer een eigen standpunt
moeteD gaan innemen. Mocht in die scheuring
in de hofstad het sein worden gezien tot losma
king van de slechts met kunst- en vliegwerk
samengehouden banden, welke de katholieken in
den lande, thans met de christeljjk-historische
party vereenigenDe staatkundige dampkring
zou er waarschijnlijk heel wat zuiverder door
worden.
Ik mag dezen brief niet eindigen zonder ook
met een enkel woord hulde te brengen aan de
Zeeuwsche provinciale staten, die door hunne keuze
van den heer Roëll tot lid der eerste kamer, een
niet geringen dienst aan het vaderland hebben
bewezen. In de residentie wordt die benoeming
door bjjna iederen bevoegden beoordeelaar ten
zeerste toegejuicht. De Zeeuwen hebben getoond
niet nog steeds aan het oude provincialisme te
offeren, waarvan zij wel eens beschuldigd worden,
maar integendeel het goede ook buiten hun
gewest op prijs te stellen. Flink zoo, Zeeuwen I
Hulde!
II.
Het ware voorzeker een nuttig werk indien
ook al geen dankbare taak de 206 alhier tentoon
gestelde schilderijen te bespreken. Toch meenen
wij oih meer dan èeo reden en in de allereerste
plaats wegens de beperkte ruimte, in ons blad
beschikbaar, ons tot slechts weinige te moeten
bepalen, indien wij niet tot een eenvoudig op
noemen der namen uit den catalogus zuIIod
vervallen.
„Toueke-moi, étonne-moi, déchire-moi, fais-moi
tressaillir, pleurer, frémir, m'indigner d'abord, tu
récréeras mes yeux après, si tu peux."
Toen Diderot deze woorden neerschreef, moeten
hem die heerlijke werken der groote kunstenaars
voor oogen gestaan hebben, welke èn door de
Goddard.
Onze kennismaking was nog zeer oppervlakkig.
Wij zagen elkaar alleen in „den Bajard", een
klein kunstenaars sociëteit in de nabjjheid van
Covent Garden. Ik was muziek-directeur van
het Orpheon. Ik ben niet zonder gebreken
wie is dat? en de jongelieden in mijn orkest
en in de club staken altijd den gek met mijn
voorzichtigheid die misschien wel wat over
dreven is. Maar ik ben liever een voorwerp van
spot, dan van verachting en ik vind onbezonnen
heid iets verachtelijks voor een man, die zijn
eerste jeugd voorbij is. Dus liet ik de jongelui
lachen, wetende dat zij het niet zoo kwaad meen
den en hunne goede-eigenaardigheden hadden,
zoo goed als ik.
De boodschap van mijnheer Goddard bracht
mij niet weinig in verlegenheidwant men had
mij verteld, dat hij weduwnaar was met mooie
dochters en ik wist ook dat hij onbezonnen was.
Ik had in mijn orkest verscheiden goede violisten,
maar zij muntten geen van allen uit door hunne
beginselen en ik vreesde voor de gevolgen mijner
recommaud.ttie van een dier licützinmge jonge
lieden bij de familie Goddard. Buitendien aarzelde
ik nog om een andere reden. Ik voorzag de
mogelijkheid, dat ik de lessen van juffrouw Goddard
uit mijn zak zou moeten betalen; want mijnheer
Goddard was knapper in het maken van schulden
dan in het betaleu, dat wist ik en de onderwijzer
zou mij aansprakelijk kunnen stellen voor de
schade, die hij door mijne aanbeveling leed. Dus
machtige voorstelling èn door schoone compositi
èn door hun kleurenpracht zulk een geweldigen
indruk op den toeschouwer maken. Van zulke
overweldigende schoonheid kan op een tentoon
stelling als deze uit den aard der zaak geen
sprake zijn, maar wel mogen wij vorderen van
eiken schilder zoo goed als van eiken ande
ren kunstenaar dat hij in zijn werk leven, kracht,
gevoel legtdat hij, wat hij bij het aanschouwen
van iets gevoelt, ook weet weer te geven. En
dit kan de schilder de ware kunstenaar
even goed op een groot doek als op een
klein, even goed in een genrestuk of portret
als, in een landschap. Te vergeefs zoeken wij
iets van dat machtige gevoel, dien karakte
ristieken geest des kunstenaars in een van de
twee door mej. Wandscheer voor deze tentoon,
stelling bestemde stukken. Het grootste: Zachte
boeien stelt een jonge dame voor, die een duif
in de hand houdt. Er ligt het is waar in
deze figuur iets warms, iets zachts smeltend3f
wat haar voor sommigen bijzondere aantrekkelijk
heid geeft, maar hierdoor ook mist zij het
individueele, het karakteristieke, dat van derge
lijke voorstellingen een hoofdvoorwaarde is. Er
zit in deze figuur, evenals in het jonge meisje op
n° 196: De wandeling, te weinig echt waar leven.
Het zijn mooie gracieuss modepoppetjes, vooral
het laatste, voila tout\ Wat o. a. ook te zeggen
van een buste als die van PortieljeOnderhoudend
tijdverdrijf Wij meenden reeds lang deze rich
ting in de schilderkunst, welke uit haar modellen
zoo het ooit modellen in levende menschen-
gestalte zijn geweest, wassenbeelden maakt, te
boven te zijn. Kunstmatigheid neemt in dit stukje
de plaats der kunst in. Voorwaar wanneer onze
blik eeno ogenblik op dergelijk werk heeft gernst,
is het een waar genot op onzen verderen tocht
in de kleine zaal een eenvoudige maar zoo kern
gezonde, door en door natuurlijke compositie te
ontmoeten als De onwillige van A. Neuhuys. Daar
kan men spreken van macht van kleur. Op de
teekening valt misschien wel iets af te dingen,
maar op welke andere schilderij dezer tentoon
stelling groot of klein vindt men zulk een
intensief coloriet Evenals het in de nabijheid
hangend grootere doek van mej. Wandscheer
gebruikt hier de schilder blauw en groen. Maar
welk groen en vooral welk blauw De meesterlijke
toets van dezen bekenden talentvollen schilder
valt hier in al zijn bekoring te bewonderen.
Even goed als men uit iemands handschrift zijn
karakter kan ontleden, of althans een geheim
verband tusschen het schrift en het karakter als
bestaande kan aannemen, even goed is de toets
des schilders schrift het kenteeken van
zijn geest of geeft althans het karakter van zijn
werk weer.
Wat een zielloos gekleurd beeld is de daar
tegenover hangende Van der VeldenIn gedachten
Die glinsterende, gitzwarte oogjes, die ronde
lipjes en dito koontjes mogen anderen bakoren,
aan onzen smaak beantwoorden ze niet. De
schilder koos een motief, herhaaldelijk door onze
oudere meesters, o. a. Gerard Douw in zjjn
Schrijfmeesteren in diens Tandmeester gebruikt
een enkele figuur half in een open venster
en een in halfduister gehuld vertrek op den
achtergrond, maar bij Van der Velden zoeken wij
te vergeefs naar de bij zulke stukken noodige
diepte; alles is plat en zonder verhouding, zoo
o. a. de gisteren plotseling door ons ontdekte
poes op de tafel bij het meisje.
Bovendien zijn enkele deelen, nl. de op het
kozijn rustende hand bepaald misteekend. Dit
alles wordt nog overtrofisn door het niets
zeggend coloriet. Onwillekeurig dwaalt ons oog
terug naar de overzijde. O wij twijfelen niet,
ot die Arnemuidsche vrouwtjes van A. Neuhuys
zullen even spoedig een kooper vinden als het
daar tegenoverhangende groote doek van F. G.
W. Oldewelt: Schaakmat. Dit stuk bezit even
eens heerlijke eigenschappen hoe flink en los
zijn niet de figuren, o. a. de op den grond uit
gestrekte hond en de beide heeren op den voor
grond geteekend en ook hoe meesterlijk geschil
derd.
Het is waar, de tint is wellicht wat dof, wat
besloot ik na veel wikken en wegen om haar
zelf les te geven - dat was de zekerste manier
om onaangenaamheden te voorkomen. Den vol
genden Maandag begaf ik mij met mijn viool
naar Zon Hoeve. Een dienstmaagd bracht mi]
boven, op het atelier, waar ik lang genoeg alleen
bleef om er de eigenaardigheden van op te
merken.
Als ik mijnheer Goddard niet gekend had, zou
ik zijn karakter hebben kunnen opmaken uit de in
richting van zijn werkplaats.De beide vensters waren
behangen met lappen grof katoen en groen baai,
zoo gespijkerd dat zij het licht naar de behoeften
van den kunstenaar doorlieten. Een gasornament
met een groote kap en drie branders was tusschen
de ramen aangebracht, om het daglicht te ver
vangen, wanneer de eischen van het publiek den
schilder zouden nopen om bij avond te werken.
Een schrandere spin had haar net over het heele
toestel geweven en de overblijfselen harer slacht
offers van den vorigen herfst tusschen de mazen
achtergelaten. Midden op den vloer lag een brok
tapijt- later vernam ik van Potter dat het Turksch
was en op het atelier van een groot man, gelegen
had; naar den uiterlijken staat te oordeelen had
het wel in Noach's ark kunnen liggen. Er
stond een groote ezel met een inrichting om het
doek zes voet hoog op te schroeven en een voor
gewoon gebruik; een derde met een witten
parasol er boven voor zomertochten stond in
een hoek. De wanden waren versierd met pauwen-
veêren, Japansche waaiers, smeren en krassen