M1DDELBLT» GSCIIE COURANT
FEUILLETON.
BIJVOEGSEL
Maandag 11 April 1887. N° 85.
Middelburg 9 April.
De Tentoonstelling van schilderijen.
O 3? REIS.
VAN DE
VAN
I.
De schilderkunst is een soort vrijbuiters-gebied,
waar dilettanten en beoordeelaars zich vrijelijk
vermeten met kunstenaars en kunstcritici om den
eereprijs te wedijveren. Dat deze kunst geheimen
heeft, alleen voor haar uitverkorenen te ontsluie
ren; dat zij een 3 eerzuchtige muse is zooals
Michel Angelo zeide een muse, welke dienaren
verlangt, die zich zonder voorbehoud en onver
deeld aan haar overgeven, schijnt sommigen
wij bedoelen dilettanten even onbekend te zijn
als het meerendeel der beoordeelaars, welke men
dag aan dag het vonnis over eenig kunstwerk
hoort uitspreken, zonder dat zij zelf eenigszins
begrijpen, wat er noodig is om het schoone te
kunnen genieten en het heerlijke teonderscheiden.
Van de dilettanten en hun streven, hoe gunstig
op zichzelf mits het binnenskamers blijft, kunnen
wij hier zwijgen. Van de beoordeelaars nog een
enkel woord. Sommigen bezoeken tentoonstel
lingen en museums, omdat dit van goeden smaak
getuigt. De kunst is tegenwoordig in de mode.
Zij gaan of beter vliegen de werken voorbij, dan
het meest verrukt, wanneer iets „erg natuurlijk"
is. Wij willen hen de kunstvlinders noemen.
Anderen, zonder veel van de s'renge regelen der
aesthetiea te kennen, zonder zich angstig om
perspectief of lichtverdeeling of kleur mengeling
te bekommeren, maar met een innige liefde tot
de kunst in het hart gevoelen zich, meermalen
onbewust van het hoe eu waarom, getroffen door
het genie van den kunstenaar, wiens ziel weer
klank vindt in hun ziel. Dit zijn de kunst
minnaars.
Weer anderen, verbinden met het genoegen de
kunst lief te hebben het genoegen haar te door
gronden, haar tot voorwerp hunner studie te
maken; zij vorschen haar regelen na; zij door
gronden haar beginselen, door analyse en verge
lijking dringen zij tot het wezen, tot de poëzie
der kunst door. Dit zijn de bevoegde kunst
critici.
Tot beter begrip van hetgeen wij over de
tentoonstelling van schilderijen, alhier in het
Schuttershof, willen zeggen, moet ons de ver
klaring van het hart, dat wij ons voorsteilen
onzen lezers niet tot gids slechts tot geleide te
verstrekken op hun wandeling door de beide
zalen. Ons rekenende tot de tweede der hier
bovengenoemde categorieën van kunst beoordeel
aars wensehen wij niets anders dan onze indruk
ken neer te schrijven waarbij wij zooveel
mogelijk zullen zoeken ons rekenschap te geven
van onze voldoening hier, van onze teleurstelling
daar, zoodat bij niemand de gedachte kan
opkomen, alsof wij onze eenvoudige sub
jectieve indrukken slechts in de verste
verte wilden vergelijken met een pretentie use
kunstcritiek.
Wanneer wij de zaal binnentreden wordt ons
oog onmiddellijk getroffen dooi' het groote doek
van Ed. FrankfortHet morgengebed. Het stelt
een biddend Israëliet in levensgrootte voor. Uit
muntend door teekeuing en behandeling mag men
het onder de belangrijkte der figuurschilderingen op
deze tentoonstelling rekenen. De figuur zelf is
breed geschilderd, de stoffen zijn goed weerge
geven. De ernst en bet plechtige in het leggen
der gebedsriemen komt ons goed geslaagd voor.
met geregelde tusschenpoozen van twee uar op
En toch hoe knap ook geschilderd en hoe
juist ook de stoffen zijn uitgedrukt het geheel
heeft iets mats, iets schoolsch, er ligt niet de
kracht en de frischheid in, welke onze oudere
meesters in dergelijke voorstellingen wisten uit
te drukken.
Meer warmte vinden wij in de Paria's van
mej. Wally Moes. Mooi zijn de beide koppen
geschilderd; er is kracht en oorspronkelijkheid iu
opvatting en uitvoering; men zie eens goed met
welke zorg de omgeving vooral de mand, welke
de kinderen zoo zeer bezig houdt, behandeld is.
Dit doek komt ons voor tot de aantrekkelijkste
in dit genre te behooren. Richard Wagner heeft
eenmaal gezegdieder kunstenaar moet dichter
zijn, hetzij in woorden, kleuren of tonen. In de
kunst van Wally Moes schuilt waarlijk dit dich
terlijke, al breekt het niet in elk harer werken
door. Dit dichterlijke ligt niet alleen in het
sujet, niet slechts met de voorstelliug geeft de
schilder gedachte en gevoelens weder, ook door
kleur en toon eu in sommige genres voornamelijk
door de laatste, wat ons later bij de landschappen
zal blijken.
Van mej. Moes is nog een tweede schilderij
op deze tentoonstelling aanwezigZonder werk.
Bij het vele goede, dat ook dit stuk kenmerkt
meenen wij het toch achter te moeten stellen bij
de Paria'sde schilderes is hier dunkt ons niet
zoo oorspronkelijk, niet zoo geheel zich zelf. Zij
heeft bier wat veel haar grooten kunstbroeder
Israëls de „kunst" af willen kijken. Maar bij
Israels vindt men kracht, hier daarentegen doet
het zachte, wazige, ineenvloeiende al te zeer
denken aan een overdreven symboliek. Hoe
jammer ook, dat Wally Moes gemeend heeft aan
de voeten van het teere maar ondanks alles
mooie figuurtje van het vrouwtje het kind neer
te zetten. Was dit om het theatrale effect van
het „Zonder werk" nog te verhoogen, dan heeft
des menschen zucht naar effectbejag der kunste
nares parten gespeeld. Nog daargelaten de
teekening van het kindmen vergelijke eens
de grootte van het hoofd der vrouw en van
het kind nog daargelaten de wonderlijke
tegenstrijdigheid dat een kind met de oogen dicht
zit te spelenook zit 'm dit spelen meer in den
opgeheven arm dan in het geheele wezen, dat
niets levendigs heeft, dit alles nog niet in
aanmerkiog genomen, zoo is dit kind nog boven
dien de oorzaak dat de eenheid der compositie
verloren gaat. Wat verstaat men onder eenheid
van toon Dat zich vooral geen twee lichtef
fecten van gelijke intensiteit op het doek ver-
toonen. Dit is hier wel het geval, bovendien is
het kind te sterk van kleur, daardoor wordt ons
oog van de hoofdfiguur de vrouw afgetrokken
en vestigt zich op de nevenzaakhet kind om
weer terug te keeren en zoo heen en weer te
dwalen. Doe echter het kind weg en ge hebt
een bekoorlijk stukje.
Wij keeren echter tot de groote zaal terug om
een oogenblik stil te staan voor het doek van
E. J. BoksGekrenkt. Voor het soort publiek,
dat een voorstelling wil, hebben stukken als dit
groote aantrekkelijkheid. Öf er gevoel, stemming
is in hetgeen de schilder gaf, laat Jan en Alle
man koud. Maar zoo'n geschiedenisje, zoo'n
klein tragisch tafreeltje is alleraardigsteen geheel
vertelseltje laat zich samenflansen van die bleeke
juffrouw, wier vast saamgeknepen lippea aan haar
gelaat zoo'n recht „gekrenkte" uitdruakiog moeten
geven. Hoe veelzeggend steekt haar witte gelaats
kleur af van het zachte rose op het gezicht der
troostende vriendin. En dan die magere mijnheer
om het hoekje van de glazen deur, half spottend,
half zenuwachtig aan zijn snorretje trekkend.
Niet waai', hoe gemakkelijk is dat gansche tooneel
te begrijpendat is een kunst, bevattelijk voor
iedereen. Of het ook de kunst is Dit stuk van
Boks, evenals dat van Carl Nijs: Page d'Amourt
gelijkt meer op zwak gekleurde illustraties,
misschien geschikt voor de Peinture Boogaerts
ot ook zouden ze dienst kunnen doen in een of
ander modejonrnal. Voor dit laatste doel zijn de
figuren op beide schilderijen geaffecteerd genoeg.
Er is geen griezeltje natuur in te vinden.
de kaai te zien, waar hij met een grooten kijker
in de handen, die hij op den rug hield, met lang-
zamen, afgemeten tred een kwartier op en neer
liep om zich te overtuigen, dat elK schip in de
haven op zijn aangewezen ankerplaats lag en of
er geen binnenkomend schip in het gezicht was.
Wanneer het evenwel stormde dan kon hem
geen weder, hoe slecht ook, van den Hatota
(steiger) verdrijven, omdat hij daar het beste
overzicht over de haven had. Dan lag ook altijd
zijn boot gereed en naast hem stond de vlugste
zijner jonge matrozen om op een teeken van den
kapitein de bemanning der boot te gaan roepen,
die in een hutje bij de haveu op zijne bevelen
zat te wachten.
Hij had zijne zes koppen, Japaneezen, onder de
sterkste matrozen gekozen en zoo voortreffelijk
gedrild, dat hij bij den wedstrijd, die jaarlijks te
Yokohama gehouden werd, altijd minstens éen
prijs kreeg, dien hij dan heelemaal onder zijn volk
verdeelde zonder een halve cent voor zich zelf te
houden.
Die boot werd zoo nuffig onderhouden, alsof
het een admiraalsgiek was. Alles was steeds
blank geschuurd en gepoetst. Eu wat Harvey aan
verf besteedde om haar ook van buiten altijd
netjes te hebben, dat zou genoeg geweest ziju
voor een schoener. Het was een tamelijk dure lief
hebberij, maar men liet den kapitein gaarne be
gaan; want men wist dat na zijn vrouw en ztjn
hond, zijn boot het dierbaarste was, wat hij op
de wereld bezat.
Naar aanleiding van het rapport der tweede
kamer-commissie in zake den gewezen directeur
van de Kruisberg, den heer Salomon, levert de
Nieuwe Zutpliensche courant eene beschouwing,
waarin de volgende, naar onze meening zeer
juiste opmerkingen voorkomen
„De heer Salomon heeft een gebrek, dat hem
veel kwaad berokkendehij is al te ijverig voor
de zaken, die hij aanpakt, en als hjj zich voor
eenig belang interesseert, het heete dan dieren
bescherming of verwaarloosde jongens, laat hij zich
door zijn ijver medeslepen om, niets eu niemand
ontziende, in krasse bewoordingen te zeggen waar
'tz. i. op staat. Dat is uit een zedelijk oogpunt
voqrtreffeljjbmaar iemand, die niet door de ge-
coaliseerde maatschappij wil doodgedrukt worden,
wijl zoo veler belang 't wenschelijk maakt de
waarheid niet altjjd en al te kras publiek te
maken, die doet althans politiek met een beetje
water in sijn wijn te mengen en niet al te scherp
op te treden. De heer Salomon, aan wiens eer
lijke bedoelingen en karakter niemand twijfelen
kan, want hjj offerde liever een voordeelige be
trekking op, dan mede te werken aan hetgeen
hij slecht durfde noemen, de heer Salomon
heeft vergeten, dat de samenleving solidair belang
hebbende is bjj het dulden van een beetje onre
gelmatigheid, daar ieder weet, dat ook hem iets
te vergeven zou zijn. En de heer Salomon is
daarvan het slachtoffer geworden en gebleven, de
macht der gecoaliseerde bureaucratie heeft hem
in anderhalf jaar het leven zoo zuur gemaakt,
dat hij als man van karakter wel verplicht was,
heen te gaan".
Hierna het rapport zelf ontleedend, constateert
genoemd blad, dat daaruit twee feiten zonneklaar
bljjken
»dat de heer Salomon een hoogst onzedelijken
toestand vond en volhardend getracht heeft, daarin
de noodige verbetering aan te brengen, waarin
hij door de autoriteiten minstens niet altijd voort
varend en doortastend werd gesteund, en dat
dieven gehandhaafd werden als opzichters over de
verwaarloosde jongens, in strjjd met zijn gegrond
oordeel, dat er zeker geen schadelijker voorbeeld
voor de knapen te stellen ware.
»De heer Salomon had dus gelijk, waar hij be
weerde dat de toestand grondige verbetering
eischte, en waar hij oordeelde, niet voldoende in
zjjn streven te worden gesteund.
»Maar.de vent was zoo lastig! Onderden
vorigen commandant had nooit iemand over die
zedeloosheid en over diefstallen geklaagden
nauwelijks is de nieuwe commandant een paar
dagen in functie, of hij begint de rustige commissie
te vervolgen met klachten Bljjft daar nu eens
bedaard bjjIs het niet duidelijk, dat de commissie
het laud moest krjjgen aan dat gezanik, dat men
weldra op een gespannen voet kwam en dat de
commissie er ten slotte een eind aau maakte door
den lastigen vent openlijk te desavoueeren, een
dagorder uitvaardigende „waarbjj zjj aan de onder
geschikte ambtenaren mededeelt, dat, bjjaldien zjj
bezwaren hebben in te brengen, zij zich door geen
reden van welken aard ook behoeven te laten
weerhouden, die ter kennis der commissie te
brengen"
„In die omstandigheid is het inderdaad »alles-
zins begrjjpeljjk, dat iemand, die gevoel heeft van
eigenwaarde, zich uitermate gekrenkt acht tegen
over de onder hem geplaatste beambten", niet
waar En de commissie uit de Tweede kamer
concludeert dan ook, dat, al kan de kamer tot
haar leedwezen aan adressant geen andere betrek
king bezorgen, zjj hem toch moreel heeft te reha-
biliteeren, hem met erkentelijkheid in het gelijk
te stellen
„Maar gjj vergeet, beste vrienden dat de man
lastig en overdreven jjverig is en dat we de waar
heid niet zoo ongekleed moeten toelaten. De
kamer-commissie stelt dan ook die conclusie niet
voor,"
In de conclusie der minderheid vindt de N.
Zutph. Ct. het bewijs, dat de Sljjmeringen Muïta-
tuli hebben overleefd. Haar oordeel over de con
clusie der meerderheid, die den heer Salomon
bjjna geheel in 't gelijk stelde en nochthans geen
termen vond om dit door de Tweede kamer te
Mevrouw Harvey stond in ontwikkeling ver
boven haar man. Zij was de dochter van een
schoolmeester in het stadje, waar Harvey en zij
geboren waren. Als jong meisje was zij mooi,
aardig en degelijk en het ontbrak baar ook niet
aan aanbiddersdoch eerst na haar dertigste
jaar kon zij er toe besluiten om den kapitein te
huwen, niet omdat zij geen oude vrijster wilde
worden, maar omdat zij getroffen was door zijn
standvastigheid, daar hij jaren achtereen bijna
zonder hoop, maar altijd met dezelfde toewijding
haar hand gevraagd had.
Harvey was toen tweede stuurman aan boord
van een kustvaarder en kwam alle jaar tweemaal
te huis om zijne ouders, die beiden nog leefden,
te bezoeken en dan ook heel eerbiedig zijn
opwachting te maken bij zjn ouden leermeester,
mijnheer Wood en ziju dochter. Hij placht dan
in de kamer te komen, zijn gastheer en ztjn
dochter de hand te schudden en nadat bij ge
zegd had: „Ik hoop dat gij beiden wel zijt",
la sterde hij aandachtig naar hetgeen zij hem
vertelden, zonder zelf iets tot het gesprek bij
te dragen. Wanneer hij echter na drie kwartier
zijn hoogen houd weer opnam, om afscheid te
nemeu, dan zei hij geregeld: „Zou mijnheer Wood
mij willeu veroorloven om een woordje in
vertrouwen met zijn dochter te spreken?"
en wanneer mijnheer Wood zich gewillig verwij
derd had, om de jongelieden, welken hij gaarne
zijn zegen zou gegeven hebben, vrij te laten
praten, dan richtte hij de volgende toespraak, die
doen verklaren, ligt in deze woorden
„Ziezoo, nu weet men, hoe in Nederland iemand
gehandhaafd wordt, die, tot schade van zjjn eigen
belang, zijn plicht doet zonder de gevolgen te
vreezen.
„Past op, vrienden zoo ge van uw tractement
leven moet en zelfs een huishouden hebt te onder
houden, doet dan in Nederland niet al te jjverig
uw plicht, zelfs tegenover zedeloosheid, dronkaards
en dieven
„Men mocht u eens overdreven vinden!"
In het bekende rapport betreffende de eischen
voor eene goede regeling van het vakonderwjjs
voor handwerkslieden in de bouwambachten,
waarop wjj in ons nommer van 4 Maart wezen,
vooral met het oog op de bekeering van den
heer W. C. Metzelaar, en naar aanleiding van
een opstel van dr J. Zaaijer Jzn., wordt de
wensch uitgesproken, dat het ambachtsonderwjjs
ten spoedigste geregeld worde bij de wet.
Dit geeft den directeur der Haagsche ambachts
school, den heer H. L. Boersma, in een opstel in
de Tijdspiegel aanleiding om te waarschuwen
tegen het al te grif gevolg geven aan dien wensch,
omdat men het over een wettelijke regeling te
dien aanzien volstrekt nog niet eens is en de
praetische proefnemingen tot zeer verschillende
resultaten hebben geleid. De heer Boersma vreest,
dat een wet te veel zou ingrijpen of vooruitloopen
op bestaande toestanden en te weinig rekening
houden met andere denkbeelden en pogingen ter
verkrijging eener nieuwe orde van zaken. Een
treurig voorbeeld leveren ons de op die wijze tot
stand gekomen wetten op het lager en middel
baar onderwjjs, die dringend herziening behoeven.
„Dat wij die herziening" aldus schrjjft ge
noemde heer „hier ter sprake brengen, ge
schiedt met het oog op den reeds meermalen
geuiten wensch, dat in de nieuwe wet op het
middelbaar onderwijs ook het ambachtsonderwjjs
moge worden opgenomen, een wensch dien ook de
samenstellers vaD meergemeld rapport deelen.
Welnu, mocht het, ondanks de geopperde bezwa
ren, spoedig tot een wetteljjke regeling van dat
onderwjjs komen, dan zouden wij aan een afzon
derlijke wet verre de voorkeur geven boven de
zooeven bedoelde combinatie. Waarom Omdat
bij middelbaar onderwjjs algemeene ont
wikkeling, bjj ambachtsonderwjjs vakop
leiding hoofdzaak is en het huldigen van twee
zulke uiteenloopende beginselen in eenzelfde wet
o. i. nimmer tot zulk een goed resultaat kan
leiden, als de verschillende voorstanders dier twee
takken van onderwjjs beoogen en, bjj afzonderljjke
regeling daarvan, bereiken kunnen."
De voorkeur geeft de schrijver echter aan rege
ling van het ambachtsonderwjjs bjj koninkljjke
besluiten, daar deze gemakkelijker tot stand
komen en lichter te wijzigen zijn en bovendien
een uitstekende voorbereiding zouden zjjn voor
een wettelijke regeling, beter dan nu terstond tot
stand gebracht kan worden.
Men bericht ons, dat in den namiddag van
Donderdag aan den Anna Frisopolder (Noord-
Beveland) tusschen de djjbpalen 3 en 5 eene
oeverafschuiving is ontstaan ter lengte van 150
meters bjj een breedte van ruim 50 meters.
Hoewel deze afschuiving aansluit aan die van
December 1885, en daaruit blijkt dat de oever
bewesten het verdedigingswerk sterk wordt aan
gevallen, bestaat er geen de minste reden voor
bezorgdheid omtrent het behoud van dezen polder.
De minister van marine brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat in de maand Mei a. bij de
directie der marine te Hellevoetsluis een verge
lijkend examen zal plaats hebben van jongelingen,
die als machinistleerling der 2e klasse wensehen
te worden aangenomen.
Het getal der als zoodanig te plaatsen jonge
lingen zal zich tot achttien bepalen.
De commissie van uitvoering tot stichting van
een huldeblijk voor wijlen Eduard Douwes Dekker
deelt mede, dat zij zich van de medewerking van
voorname personen op letterkundig en muzikaal
gebied heeft verzekerd, en dat een voorgenomen
sedert jaren onveranderd luidde, tot Rosa s
„Lieve juffrouw Rosa, ik kom heden nog
eens vragen of gij mijn vrouw wilt worden."
Waarop Rosa eveo regelmatig antwoordde:
„Beste mijnheer Harvey, het spijt mij zeer
dat ik „neen" moet zeggen, maar ik kan er niet
toe besluiten om mijn vader te verlaten."
Dan zei Harvey gewoonlijk
„Dat dacht ik welj maar ik moest toch eens
zien, hoe de zaken stonden. Bij mijn volgend
verlof kom ik het nog eens vragen. Tot weder-
ziens, lieve juffrouw Rosa."
„Tot wederziens, mijnheer Harvey."
Toen Harvey eindelijk na tien jaar voor het
laatst de bovenvermelde toespraak hield, was het
niet meer noodig om de toestemming van den
heer Wood voor hun vertrouwelijk gesprek te
vragen; want mijuheer Wood was dood en Rosa}
die er in haar eenvoudig rouwgewaad, met haar
bleek, ietwat vervallen gezichtje, hare groote
blauwe oogen en glad blond haar, zeer lief,
aantrekkelijk en innemend uitzag, had haren
trouwen minnaar de hand gegeven cd gezegd
„Na uwe volgende reis, mijnheer Harvey.'
Daarop had hij die hand met niet meer ot niet
minder warmte dan anders gedrukt en gezegd:
„Dat dacht ik wel. Dank u juffrouw Rosa.
Dus over zes maauden zie ik u weerik zal in
dien tijd alles in orde brengen envoorloopig kunt
gij het huis van mijn vader als het uwe beschou
wen, want ik zal daar bekend maken, dat gjj
mijn verloofde zjjt."
Vit het Duitschvan RUDOLPH LINDATJ
DE HAVENMEESTER.
Maar men kan zijn moedertaal slecht spreken
en toch een braaf en degelijk man zijn. En dat
was kapiten Harvey als havenmeester was hij
de aangewezen man op de aangewezen plaats.
Hij was tamelijk groot, breedgeschouderd en
forsch en had een open, gladgeschoren gezicht
zorgvuldig gescheiden, glad bruin haar dat grijs
begon te worden, toen bij te Yokohama kwam
want toen was bij reeds bij de vijftig. Zijne
licht blauwe oogen konden echter nog eerder
een schip aan den horizont ontdekken dan die
der meeste jongere zeelieden en zijne witte tanden
waren nog alle ongeschonden. Alles bij elkaar
genomen zag hij er net uit zooals bij wasernstig,
ingetogen, goedhartig, betrouwbaar. Hoe kinder-
lijk gevoelig zijn hart was, dat wisten alleen zijn
vrouw en die enkele personen, die zij tot haar
vertrouwden maakte en waartoe ook ik behoorde.
Hij kleedde zich uiterst zorgvuldig en netjes
en was, geloof ik, de eenige Europeaan, die zelfs
midden in den zomer een hooge zwarte das, een
fluweel vest en een buis van grove, blauwe
Engelsche stof droeg. Bij goed weer was hij