N° 57.
130e Jaargang.
1887.
Woensdag
9 Maart.
Een eigenaardige kwestie.
Middelburg 8 Maart.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Cent per regels
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer f 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL,
Het nu bedoelde jniddel doet ons denken
pn het voorstel, indertijd door mr. Gratama
Eendracht maakt macht.
MIDDELRURGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: P. van dee Peijd, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. van Neeuwenhdijzen.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daxjbe Cie., John P. Jones, opvolger
In de gisteren, door de afdeeling Walcheren
der Maatschappij tot bevordering van landbouw
en veeteelt gehouden vergadering, is een woord
gesproken dat zeer de aandacht verdient, om
dat is de daarbij geuite meening waarheid—
ons gansche jachtrecht-stelsel op losse schroe
ven wordt gezet.
Er is namelijk daarbij beweerd dat door een
hoer pachter of eigenaar ook aanjagers
de toegang tot zijn land verboden kan worden
en hij daartoe slechts een bordje heeft te
plaatsen, waarop duidelijk het verbod wordt
vermeld.
Die meening berust op art. 461 van het
nieuwe wetboek van strafrecht, dat luidt
«Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, over eens
anders grond, waarvan de toegang op eene voor hem
blijkbare wijze door den rechthebbende is verboden, loopt,
rijdt of vee laat loopen, wordt gestraft met geldboete van
ten hoogste vijftien gulden."
Door de geuite meening omtrent de toepas
sing van het artikel tegenover de Nimrods
wordt een geheel nieuw gezichtspunt geopend
en hadden wij nu hier te doen met een los
daarheen geworpen woord, wij zouden
daaraan niet veel waarde hechtenmaar wij
hebben alle reden om te vertrouwen dat hij,
die de meening uitte, haar deed uit vaste
overtuiging, steunende op goede gronden.
En hierom wijden wij daaraan enkele woorden.
Men kent den toestand. Tot heden staat de
landbouwer vrij wel machteloos tegenover hen,
die eigenaars zijn van het jachtrecht op zijn
gronden of tegenover derden die van deze
eigenaars of rechthebbenden verlof tot jagen
ontvingen. Al mogen sommigen, wat zeker
door velen zal worden afgekeurd, misbruik
maken van hun recht; het land nog zoo be
schadigen, de vruchten die erop groeien
vernielen, de landbouwers kunnen tot bescher
ming van hun eigendom weinig of niets
uitrichten.
Dit is voor de betrokken personen hoogst
treurig; en niet te verwonderen dat de klachten
Vele zijn; maar tot heden vond men nog geen
middel om daaraan te gemoet te komen. Alleen
bepaalt art. 3 der jachtwet, dat men het recht
kan afkoopen; bij geschil over den afkoopprijs
wordt deze door de rechtbank, na verhoor
van deskundigen, bepaald.
Dit jachtrecht behoort veelal tot de heerlijke
rechten en is bij erfenis of verkoop in 't bezit
van deze of gene gekomen, zoodat het voor
die bezitters een zeker kapitaal vertegenwoor
digt. Nu moge men de bezwaren erkennen
die aan het tegenwoordige stelsel zijn verbon
den, de grove onbillijkheden, die uit den be-
staanden toestand voortvloeien, beamen aan
de andere zijde zal men toch moeten toestem
men dat ook de rechten van derden erkend
dienen te worden en men daarop niet wille
keurig inbreuk mag maken.
En dit zou toch het geval zijn wanneer men
den weg kan inslaan, dien men gisteren op
de Landbouwvergadering aanwees om den
Gordiaanschen knoop door te hakken.
Dergelijke gemakkelijke manier van oplos
sing eener moeilijke kwestie komt ons wel
wat willekeurig en juist al te eenvoudig
voor; maar het is niet zeldzaam dat men juist
wordt verrast door hoogst eenvoudige middelen
ter genezing van bestaande kwalen.
in de Tweede kamer gedaan, om alle private
jachtrechten op te heffen. Dit ingrijpen in
anderer eigendom mocht radicaal heeten,
hetzelfde kan men ook zeggen van het idéé
dat Maandag is verkondigd. Hier staat men
eigenlijk tegenover eenzelfde middel, want gaat
de geuite bewering op, dan geschiedt zijdelings
wat de heer Gratama direct wilde in toepassing
brengen.
Ons komt daarom de juistheid dezer bewe
ring wel wat twijfelachtig voor. Bij de wet
van 15 April 1886 (Stbl. n° 64), waarbij o. a.
overeenstemming wordt gebracht tusschen de
bestaande wetten en het nieuwe strafwetboek,
wordt ook de wet tot regeling der jacht en
visscherij genoemd; zijn sommige artikelen
daarvan opgeheven en andere gewijzigd of
aangevuld.
Onder de duidelijk daarbij genoemde artike
len komen niet art. 1 en 2 dier wet voor
deze zijn dus onaangetast gelatenen nu
kunnen wij ons niet voorstellen dat het nieuwe
strafwetboek, bij eenvoudige bepaling als art.
461 inhoudt, zou kunnen inbreuk maken op
eenmaal verkregen rechten.
Dat tusschen pachter en eigenaar van den
grond zulk eene toepassing der bepaling tot
moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven
ligt ook voor de hand, maar, waar beider
belangen gemakkelijk met elkaar in overeen
stemming te brengen zijn en eene onderlinge
schikking vaak licht te vinden is, zou deze
kwestie niet zoovele bezwaren opleveren als
tusschen den eigenaar van het jachtrecht en
dien van het land.
Dit jachtrecht zou slechts een wassen neus
worden.
Wij slaan daarom met belangstelling den
loop, die deze kwestie hebben zal, gade. Zijn
wij goed ingelicht, dan zal er op sommige
landen een verbod overeenkomstig art. 461
wetboek van strafrecht worden geplaatstaan de
daarmee belaste ambtenaren is dan overgelaten
of zij proces-verbaal zullen durven opmaken
tegen de eigenaars van het jachtrecht of tegen
de jagers die van hen vergunning kregen.
Het is te hopen dat dit geschieden zal, want
dan zal de kwestie aan het oordeel van den
rechter onderworpen en door dezen tot in het
hoogste ressort kunnen uitgemaakt worden.
Zoolang zulk een vervolging niet heeft plaats
gehad, kan, dunkt ons, de eigenaar van het
jachtrecht het op het bordje geplaatste verbod
voor kennisgeving aannemen; terwijl, wordt hij
met den sterken arm geweerd om een recht uit
te oefenen dat hem naar zijne meening toekomt,
hij wellicht een civiele actie zou kunnen
instellen tegen den staat wegens verkorting
van verkregen rechten.
Men ziet: er kunnen gewichtige dingen
voortkomen uit eene opvatting in deze, die tot
nu toe nog door niemand is geuit.
Wij hebben dit punt slechts even aangeroerd;
in de hoop dat anderen, ook deskundigen daar
over hunne meening zullen zeggen.
Zes en vjjftig leden, waarvan een klein deel bp
volmacht vertegenwoordigd, woonden Maandag
avond de vergadering bp van de liberale kiesver-
eeniging, die op de bovenzaal der sociëteit de
Vergenoeging alhier werd gehouden.
Alvorens tot de werkzaamheden over te gaan
sprak de voorzitter, de heer mr E. Fokker, eene
korte rede uit naar aanleiding van het aan den
heer mr C. J. Pické op zjjn verzoek verleend
eervol ontslag als burgemeester van Middelburg.
„Eerbiedigen wjj ten volle zoo ongeveer sprak
mr Fokker de redenen die onzen hooggeachten
burgemeester tot dien stap geleid hebben, met
leedwezen heeft ons dat ontslag vervuld. Met
diep leedwezen om de aanleiding, maar niet
minder om het ontslag zelf.
Krachtige naturen, als mr Pické, geven volle
toewpding aan de taak die zp op zich genomen
hebben. Niets ten halve. En nu de slechte staat
zjjner gezondheid volle toewpding ernstig ontraadt,
ja verbiedt, nu rust geboden is, begrijpen wij dat
roiyPické verzocht heeft van zijn taak te worden
ontheven. Wp waardeeren derhalve het besluit,
al betreuren wp de noodzakelijkheid die het deed
nemen.
Doch ook betreuren wij ten zeerste het ontslag
zelf.
Immers wij verliezen een burgemeester aan wien
onze gemeente veel te danken heeft.
Ijverig, ja voortvarend, toog hp aan 't werk
dat zijn hand te doen vond, doch daarbp was hjj
omzichtig en waren zjjne voortvarende handelin
gen de vruchten van rijp overleg.
Zjjn bekwaamheid wa9 even groot als zijn tact
om de raadsvergaderingen te leiden.
Hij was en dit is wel de grootste eeretitel
als burgemeester bemind.
Zjjn goed hart deed hem de belangen der min
der vermogenden bij voorkeur behartigen, voor
hunne behoeften een open oog hebben.
Het onderwjjs, vooral der minder gegoeden, ging
hem ter harte. Nu het lager onderwjjs geheel
georganiseerd was, moest het voorbereidend onder-
wjjs volgen; deze arbeid ia onvoltooid, doch het
vraagstuk is voorbereid, welks oplossing een bron
van zegen voor de minder met aardsche goederen
bedeelden kan worden.
Liefst in dit verband noem ik ook het vraag
stuk der duinwaterleiding, een diep ingrijpende
aangelegenheid, welke in de eerste plaats aan hen
die klein gehuisd zjjn, aan de minder vermogenden,
moet ten goede komen.
Op aandrang van velen nam de heer Pické de
betrekking op zich; noode legt hjj haar thans
neder.
Een hartelijke dankbetuiging zp hem dan ook
nog van deze plaats gebracht.
Laat ons hopen dat mr Pické nog lang in ons
midden moge verkeeren en dat het hem gegeven
moge zijn de vruchten van zjjn werken te aan
schouwen, als rustend maar belangstellend burger
dezer gemeente."
Langdurige toejuichingen bewezen dat de leden
met het gesprokene instemming betuigden.
Het eerste punt der agenda, dat na de lezing
der notulen aan de orde kwam, was de verkie
zing van drie afgevaardigden eD drie plaatsver
vangende afgevaardigden voor de liberale Unie.
Als afgevaardigden werden de heeren mr W. A.
van Hoek en J. J. H. Doorenbos, beiden afgetre
den doch herkiesbaar, opnieuw benoemd, de eerste
met algemeene, de tweede met 52 van de 55
uitgebrachte stemmen.
Voor de vacature, in de plaats van de heer
Jac. de Kanter, moest eene tweede stemming
plaats hebben, wjjl bjj de eerste niemand de
volstrekte meerderheid van stemmen bekwam.
Mr S. Gratama toch verkreeg er 17, mr D. A.
Berdenis van Berlekom 14, J. H. Snjjders 12,
J. F. van Dunné 8 en andere heeren een kleiner
aantal Btemmen.
Bjj de tweede stemming werd de heer Gratama
met 34 stemmen gekozen. De heeren J. H. Snjj
ders en Yan Berlekom verkregen er respectievelpk
13 en 7.
De drie plaatsvervangende afgevaardigden, de
heeren mr D. A. Berdenis van Berlekom, J. H.
Snjjders en G. P. Wjjnmalen werden alien her
kozen, onderscheidenlijk met 54, 53 en 52 van
de 56 uitgebrachte stemmen.
Het tweede punt der agenda was de bespreking
van den politieken toestand, welke door den heer
Fokker ingeleid werd.
De parlementaire geschiedenis der allerlaatste
dagen, de worstelstrijd in de tweede kamer, is
naar sprekers meening eene aandachtige beschou
wing oyerwaard, en de van vele zjjden geuite
klachten over den langen duur der algemeene
beraadslagingen en over de breedsprakigheid der
afgevaardigden, zjjn volgens hem niet gerecht-
v aardigd.
Zoo ooit uitvoerige debatten pas geven, dan
is dat zeker bjj de algemeene beschouwingen over
eene grondwetsherziening, want de verschillende
partpen en nuances hebben volle recht haar
standpunt te motiveeren.
Leerzaam is het debat naar sprekers meening
in hooge mate geweest. Onze politieke tegen
standers hebben zich dagen lang uitgesloofd om
hunne houding te verdedigen. De anti-revolution-
nairen hebben ontwaard hoe de kiezers verleden
jaar de non possunws-politiek hebben be- en ver
oordeeld en zjj hebben zich die les ten nutte
gemaakt en van die politiek althans in zjjn
brutalen uitdagenden vorm afstand gedaan.
Deze stelling, zoowel als een aantal andere
werden telkens door den spreker bewezen door
aanhalingen uit redevoeringen, in het voorgaande
jaar en in de laatste zittingen door de onder
scheidene leden gehouden. Natuurlijk kunnen
wij, met het oog op onze ruimte, die aanhalingen
hier niet inlasschen.
Al hebben de anti-revolutionnaire kamerleden
afstand gedaan van dien vorm, toch hebben zjj
den strjjd tegen de grondwetsherziening niet op
gegeven, maar in anderen vorm het spel herhaald.
Geen grondwetsherziening maar een reformbill
is thans hun wachtwoord. Geen grondwetsher
ziening zoolang onze eischen in zake onderwps
niet ten volle zjjn ingewilligd is thans de leus.
Niet 's lands belang, maar het partjjbelang staat
op den voorgrond.
In het breede toonde de heer Fokker verder de
houding onzer tegenstanders aan bjj de behan
deling der motiën en de algemeene beraadsla
gingen er blijkt dat niets anders hunne bedoeling
is dan de grondwetsherziening tegen te houden,
en dat zjj hunne houding door allerlei redenee
ringen trachten te verdedigen, waarbjj zij menig
maal in tegenspraak komen met vroegere verklarin
gen. En waarom dit alles vraagt spreker. Art. 194
der grondwet geeft het antwoord. Dit moet her
zien worden niet gedeelteljjk maar geheel naar
den zin der anti-revolutionnaire partij. Wordt
aan hare eischen nier voldaan, geheel naar den
zin der anti-revolutionnairen partjj, dat wil zeggen
zooals die eischen thans luiden, dan zal zjj alls
krachten inspannen om die herziening te doen
mislukken.
In 1884 werd in de nota van de heeren Da
Geer en Lohman met in het oog vallende letter
gezegd „Het eenige nu dat door de voorstanders
der bjjzondere 'school wordt gevraagd isgeljjke
behandeling van alle ingezetenen s ontheffing van
bevoorrechting."
En het slot was
»Het is om die reden dat ondergeteekende owe
majesteit eerbiedig adviseeren art. 194 in dien
zin te wijzigen dat de vrijheid van het geven van
onderwjjs gewaarborgd b 1 jj v e en dat de regeling
van het openbaar onderwjjs zonder eenige beper«
king aan den gewonen wetgever wordt overgelaten."
De heer Beelaerts van Blokland verklaarde in
zjjn advies aan den koning dd. 25 Januari 1§84
dat hjj naar den inhoud van het adres De Geer-
Lohman verwijst voor art. 194 en de deswege in
dat advies gedane voorstellen volkomen beaamt s
Wanneer men nu de redevoering leest, welke
dezelfde heer Beelaerts den 16 Februari 1887 heeft
gehouden, dan ziet men dat in de grondwet de vrjj^
heid van het geven van onderwjjs niet moet
gewaarborgd b 1 p ven maar gewaarborgd wor
den en wel in dien zin dat de eischen van
zedeljjkheid en bekwaamheid voor het middelbaar
onderwijs, thans in de grondwet gevorderd daaruit
ook zouden moeten verdwjjnen.
Maar niet alleen de anti-revolutionndire ledeö
der kamer houden de grondwetsherziening tegen
ook hunne bondgenooten geestverwanten
kan men hen niet noemen'— de katholieken
doen hetzelfde»
Opmerkeljjk is de verandering in de positiö
geworden. Yerleden jaar trokken allen, anti-re vo^
lutionnairen en katholieken, êen ljjn, en thans ia
er verdeeldheid, verdeeldheid èn tusschen de beide
fracties èn in elke fractie op zich zelf.
De twee stroomingen in de anti-revolutionnaire
partjj zjjn volkomen duidelijk door de namen te
noemen van Lohman en Beelaerts, de eerste de
calvinist, de tweede de conservatie ve-anti-revolu-
tionnair, de een verdediger, de ander bestrjjdei'
i van de aanleggers der Leiderdorpsche beroeringen»
Doch ook onder de Roomsch-katholieken is de
nauwe aaneensluiting verbroken, ten bewjjze daar
van ook twee namenSchaepman en Brouwers»
De eerste een voorstel doende in zake onderwps,
waarvan de heer Brouwers getuigtdat de heer
Scbaepman als Roomsch katholiek geesteljjke een
voorstel deed in strjjd met het mandement der
bisschoppen en met den Syllabus. Of de heer
Schaepman in eene schitterende peroratie hulde
brengende aan den grondwetswetgever van 1848,
die de katholieken mondig maakte en de heer
Brouwers den Bredaschen afgevaardigde voorstel
lende ala door de liberalen verschalkt»
Eindelijk besprak de heer Fokker welke de houding
der liberale partjj geweest is.
Was verdeeldheid vroeger V&ak ons ongeluk,
thans is er eenheid. Schouder aan schouder staan de
liberalen in het gelid, met vasten tred, beraden
en eendrachtig gaan zp voort ter bereiking van
hun einddoel.
Grondwetsherziening is de leus en alie pogingen
om een spaak in het wiel te steken worden ver-
jjdeld.
De een wil tegenhouden door de onbevoegdheid
der kamer te doen uitspreken en met 72