MIDDELBURGSCHE COURANT ■"TËYHTL ETON. MEVROUW JENKINS, Onderwijs. BIJVOBGSBL Maandag 27 December 1886. N3 304. Middelburg 24 December. ONZE LEESTAFEL. Kerknieuws. Keclitssaken. VAN DE VAN De vorige maal konden wij ons overzicht van hetgeen men ter bespreking ons zond beginnen met de aankondiging van een verdienstelijken arbeid eener stadgenoote thans zijn het o zeld zaamheid de werken van twee medebewoners van Middelburg, die wij bij onze lezers kunnen inleiden. In de eerste plaat3 liggen voor ods afleverin gen 1 en 2 vau de door mr. S. Gratama Hzn., rechter in de Arrondissements-rechtbank alhier, bewerkte begrafenis-toet van 10 April 1869 Staats blad no. 65), zooals dit bij latere wetten is ge wijzigd. Dit werk wordt uitgegeven door de Gebr. Belinfante te 's Gravenhage. Bij de verschijning der eerste aflevering werd de opmerking gemaakt dat onder de toelichting der verschillende artikelen veel schuilt, dat als volkomen nutteloos kon worden gemist. Wij dee- len dit gevoelen niet. Om eenige wet volkomen te begrijpends het noodig alles te weten, wat aan de vaststelling van eenig artikel in verband daarmede is voorafgegaan. Dit maakt ook het bestu leeren eener wet minder dor en droog, ter wijl bovendien in dat geval vooral ook het tout savoir est tout pardonner den wetgever ten goede kan bomen. Als wij de redevoeringen van de onderscheidene geachte leden" uit onze verschillende kiesdistric ten in haar onderling verband en samenhang bunnen lezen en alle argumenten, voor en tegen eenige voorgestelde of niet-voorgestelde bepaling aangevoerd, zelf kunnen overwegen, dan ontvan gen wij een veel helderder begrip van eenig ar tikel, zij het ook dat de redevoering of het ar gument zelf ons volstrekt niet helder is. Zoo leze men al hetgeen er al .werd geredevoerd, aangemerkt of genoteerd omtrent de lijkenver branding, waarbjj telkens als boeman optreedt de vrees, dat de opsporing van misdrjj ven daardoor zal worden bemoeilijkt. Men krijgt dan daarbij den indruk, alsof wij zoo maar dageljjks gevaar loopen met organische of anorganische vergiften te worden vermoord. En dan hebben wij moeite om, uit beleefdheid jegens al die „geachte spre kers", een glimlach te onderdrukken, al is het dat wij telkens hooren gewagen van de „zoo hoogst ernstige en hoogst gewichtige zaak, die ons hier bezig houdt." Maar dan ontwaren wij dadelijk waarom dat onderwerp zoo bjjzonder gewichtig is. „Het geldt toch hier een ontwerp waarbij de belangen der godsdienstige gezindten van nabij betrokken zjjn," zeide de regeering. Zou 't niet nog in meerdere mate bijzonder gewichtig worden mag men wellicht daarbij denken als meer de algemeene volksgezondheid de gulden draad ware, dien wjj door de aiscussiën vonden heengeweven Wat daarvan zijn moge, en welke draad door de discussiën heenloopt, om deze geheel en aljte bunnen volgen moet bjjna niets.) van hetgeen invloed heeft gehad op de samenstelling der wet als nutteloos worden geëlimineerd. Zoo heeft dan ook mr. Gratama zijn taak opgevat en een nuttig werk verricht met eene uitgave der begrafeniswet te bezorgen zóo volledig als maar eenigszins mogelijk was. Wij wenschen haar in veler bibliotheek, in menige raadkamer en in elk gemeentehuis. Niet minder belangrijk, maar op gansch ander uit het Engelsch door JOHNNY LUDLOW (Mrs. HENRY WOOD.) MINA.. I. Mij van baar afwendende zag ik dat de oogen eener jongere dame op mij gevestigd waren. Zij zag er nit, alsof zij ongeveer zeven en twintig jaren was en droeg een zwart en wit neteldoeksch kleedje, Haar haar was donker, hare oogen waren bruin en zij had een afgeteekende kleur op hare wangen. Ik verbeeldde mij dat ik dat gelaat, het welk volstrekt niet mooi was, vroeger nog eens gezien bad. Dr. Koox begroette haar als madame St. Vincent. Toen wij binnen kwamen scheen mevrouw Jenkins uit een dutje te ontwaken. En na een paar minuten begon ze al weer te dommelen. Hare oogen vielen toe, zij zat doodstil, sprak niet als zij niet toegesproken werd en haar gelaat bad een doffe, sufferige uitdrukking. Madame St. Vineont praatte echter voor twee en beriep zich telkens op mevrouw Jenkins. „Niet waar, mevrouw?" of „weet ge nog wel, mevrouw En mevrouw zei altijd gedwee „Ja kind" of „ja Potty". Er kon geen twijfel bestaan of madame St. Vincent was een aardige vrouw, zooals mijnheer gebied is het tweede werk, waarop wij de aan dacht vestigen. Het is een register op de ideën van MultatuU, door J. J. van Laar; uitgaaf van de Rotterdamsche uitgeversmaatschappij Elsevier. Met dezen veelomvattenden arbeid in het licht te geven, heeft de heer Van Laar den bezitters van die ideën een niet genoeg te waardeeren dienst bewezen. Hij geeft in de eerste plaats een uit voerig overzicht van den inhoud der zeven bundels en daarna een alphabetisch zaak- en naam-register. Opmerking verdient echter dat de pagina-nommers alle aan de laatste drukken zijn ontleend een verklaarbare opvattingal is dit voor hen, dia den ouden druk van Multatuli's Ideën in eigendom hebben, niet aangenaam. Met zorg en nauwgezetheid heeft, voor zoover wij na eene korte kennismaking kunnen beoor- deelen, de heer Van Laar zich van zijne taak gekweten; en al moge het ook waar zijn dat er, zooals hij schrijft, aanmerkingen op zijn werk te maken zjjn of bedenkingen daartegen aan te voeren, wij gelooven dat ook Vosmaer wel daar van getuigen zal dat het „een groote aanwinst" is. Er is nu eenmaal een belangrijke stap gezet op een weg, dien men tot heden schroomde in te slaan, al was de drang er toe nog zoo groot. Thans zijn de hoofdlijnen getrokken en bij het gebruik van dit register zal spoedig genoeg blijken, wat er nog gedaan kan worden om het te vol maken; al gelooven wij niet dat dit veel zal zijn. Moge dit register ook meewerken om de belang stelling voor de werken van den genialen schrijver, van wien wij in den laatsten tijd helaas! zoo weinig meer lezen, hier te verlevendigen en ginds op te wekken. Van MultatuU op politiek gebied is slechts een stap. Hoe dikwjjls toch heeft hij de op dat ter rein strijdende partjjen gegeeseld! Wjj komen van zelf daarop door eene beschouwing van graaf De Hompesch, onder den titel van Hoe is ons heden Hoe zal onze toekomst zijn Twee vragen op politiek gebied, in het licht gegeven bjj de gebr. Belinfante. Na een woord tot inleiding, waarin gewezen wordt op den strijd tusschen clericalisme en liberalisme, beschouwt de schrijver het streven der verschillende staatkundige par tijen in ons land van naderbij. Hij werpt al de fiolen van zijn toorn over het hoofd der ultra- montanen, waarschuwt ons, Nederlanders, tegen hen en bindt ons op het hart om al onze krachten in te spannen, teneinde hen in bedwang te houden en met wettige middelen te bestrijden. Minder scherp laat hij zich over de anti-revo- lutionnaire partjj uit, die, ware zij op zich zelve gebleven, noodzakelijk voor 's lands welvaart is en als remtoestel dienst kan doen, wanneer de liberalen in de kamer overhaaste hervormingen zouten willen invoeren. Maar zijne volle sympathie bezitten de liberalen, die, mits zij maar aaneengesloten zjjn, veel nut kunnen stichten. Ten slotte vraagt hjj toezicht op de kloosters in Nederland en verbod van het houden van processies en bedevaarten. In zjjn voorrede zegt de schrjjver Langen lijd in Duitschland en België, in de laatste zevenentwin tig jaren in Limburg gewoond hebbende, heb ik doel en streven van die ultramontaanschepartij nauwkeurig kunnen nagaanken ik het gevaar dat van haar dreigt voor staat en maatschappij. Daarom meen ik bevoegd te zijn een moord van waarschuwing tot mijn landgenooten ie richten Als zoodanig aanvaarden wjj dit werk en be velen wjj het allen vrijzinnigen ter lezing aan. Hettdraagt het kenmerk van eene vaste overtui ging; en als wjj bjj de lezing ervan soms stuiten op menig hard woord op een al te eenzjjdig oordeel, laat ons dan bedenken, dat de ervaring den schrjjver zoo bitter, zoo scherp heeft ge maakt. In ieder geval is zjjn woord in deze ernstige tjjden, waarin de clerical e partjj meer en meer het hoofd opsteekt, de overweging waard; en al moge menigeen niet veel nieuws eruit leeren of erin lezen, toch bljjft het de plicht van allen, die het welzijn van ons land zoeken in de ruime opvatting van een vrijzinnig regeeringstalsel, en die wars zjjn van clericale overheersching, om Famlijn gezegd had en het was ook waar, dat zij even goed Ecgelsch sprak als wij. Haar tongval was in het minst niet vreemd; en als mijn oor me niet bedroog, hoorde die zelfs in Worcesters hire thuis. Nu en dan in het vuur harer rede iet zij zich een locale uitdrukking ontvallen, die alleen aan dat graafschap en aan geen ander eigen is. „Gij komt toch van avond op mijn soirée, mijnheer Ludlow," zei mevrouw Jenkins ontwa kende, toen wij afscheid namen. „Johnny zal zeker heel gaarne komen," zei dr. Knox, „maar Jeannette en is zijn verhinderd." „Dat is al heel lomp van u", viel madame St. Vincent in. „Gij weet welke verbi aderingen wjj hebben", zei dr. Knox. „Sam kan mat Johnny komen als gij het goed vindt, mevrouw Jenkins „Zekerlaat Sam komen. Hoe maakt Sam het Past hij goed op „Hij is heel wel en past goed op." Dr. Knox liep zwijgend een eind voort en keek heel ernstig. „Telkens ah ik haar zie, vind ik haar meer veranderd. Er is iets niet in orde met haar, maar ik weet niet wat het is. Ik wilde dat Famlijn haar door mjj wilde laten behandelen!" Lefford had twee eigenaardigheden. De eene was dat het algemseno etens uur voor alle standen midden op den dag wasde andere dat elke avondbijeeakomst, hoe eenvoudig ook, een soirée heette. Dat was van oudsher zoo geweest. kennis te nemen van dit warm geschreven betoog. Na deze werken op het terrein van studie en staatkunde, mogen wjj wel de aandacht van een anderen lezerskring vestigen op een nieuwen roman. Het is een bjj den heer J. P. Revers te Dordrecht verschenen werk van mevrouw M. C. Frank, ge titeld Een lief Blondinetje. Deze roman zal met zjjn boeiende, ofschoon niet nieuwe intrige tal van lezers en lezeressen, die van gepaste roering en edelmoedigheid houden, den tjjd verdrjjven. Het is de oude geschiedenis van Asschepoester, in een modern-kleedde onbarmhartige, egoïs tische zusters zjjn hier echter tot éen geslonken het lieve Blondinetje, een onverdrageljjke coquette zonder hart of geest. Asschepoester vindt haar prins in den geliefde harer jeugd terug, terwijl de zelfzuchtige zus, na vele harten gebroken te hebben niet alle gelukkig onherstelbaar in de armen van den rjjken, dikken en ouden oom Dorus, een niet te strengen wraakengel, kaar toevlucht zoekt. Het is ons onbekend of de schrijfster van Een lief Blondinetje een Neder- landscke van geboorte is. Haar taal is niet altjjd zuiver en beschaafd. Zinnen als„'t Is op- merkeljjk dat voor bijna alle vensters dezelfde gordjjnen hangen, met dezelfde soort en kleur horrenof »daar zjj, de huisjes en de weesmeisjes, er op een afstand precies dezelfden uitzien", of »De arme vrouw weet, God betere het, ook wat het zeggen wil," maken een zonderling figuur naast de vele vreemde woorden en geheele zin sneden, vooral Fransche, waarvan het boek we melt. Ons Nederlandsch vervult hier ook eenigszins de Asschepoesters-rol. De uitgever zorgde voor een fraaien druk en goed papier, wat wjj trouwens van den heer Revers gewoon zjjn. Nog willen wjj even wjjzen op een practisch werkje, n. 1. voorschriften betreffende den dienst der Rijkspostspaarbanken, samengesteld door de amb tenaren ter directie van die bank, de heeren J. Engels en S. H. A. Wierdeman. Alle postambte naren en verder zjj die met deze nuttige instel ling in aanmerking komen, kunnen bij de verrichting van hun dienststaat van dit werkje veel nut en gemak hebben. Waar de directeur der rijkspostspaarbank, de heer Armand Sassen, zelf het boekje met warmte in een voorwoord aanbeveelt, is dit onzerzjjds zeker overbodig. Ten slotte de meJedeeling dat verschenen is het eerste nommer van den Koers en Rente der verschillende effecten, die aan de Amsterdamsche beurs verhandeld worden, door A. Minderhoud; leeraar in de wiskunde en het boekhouden te Sneeki en de eerste aflevering van De Logomotief, roeek- blad gewijd aan de belangen van de fabrieks- en landbouw-nijverheid en van den handel. Over het nut, de noodzakeljjkheid en de waarde van deze uitgaven kunnen wjj geen oordeel uitspreken. De mannen van geld en de mannen van het vak maken er kennis mee. Zjj zullen dan wel spoe dig bemerken of de uitgaven in een om een geijkte uitdrukking te bezigen lang gevoelde behoefte voorzien of op zjjn minst reden van bestaan hebben. Met meer ingenomenheid begroeten wjj de zoo even ontvaDgen eersteling van het Sociaal weekblad, .onder redactie van mr A. Kerdjjk en met mede werking van mr H. Goeman Borgesius, mr. J. T. Buys, mr H. L. Drucker, G. Emantsmr H. ter Haar Bzn, mr G. A. van Hamel, J. C. van Marken jr., Hel. Mercier, dr J. Th. Mouthon, mr B. H. Pekelharing, mr H. P. G. Quack en dr J. Zaajjer. Het blad ziet er helder en net gedrukt uit; terwjjl de namen dier personen ons een waarborg zijn voor een degeljjken inhoud. Nu meer en meer vervuld wordt de prophetie van Huber, dat het veld der sociale kwestie het slagveld der toe komst wezen zal, nu is het goed dat zulke man nen hun gematigde stem doen hooren; omdat zjj een warm hart hebben voor de volksbelangen. Dezer dagen werd door de redactie van de Standaard, op hare gewone snorkende manier beweerd dat „de overzij" (dat zjjn de orthodoxen, die niet met dr. Kuyper meedoen) verlegen zitten De soirée was in vollen gang, toen ikJenkins- Huis om zes uren bereikte. Madame St. Vincent en Charlotte Knox zaten achter de theetaiel in een wo'k van stoom eD vulden de kopjes zoo gauw als het gezelschap die leegdronk een knecht met witie kousen presenteerde een blad met boter hammetjes en koekjes. Mevrouw Jenkins zat in een armstoel bij het vuur met een rood fluweelen japon aan en een tulle muts op. Zij knikte de menschen tce die binnen kwamen en lachte met een vrij wezenlooze uitdrukking op het gelaat. Mina en Charlotte Knox waren in het wit neteldoek met rozen. Mina zag er waarlijk heel lief uit, als melk en bloed. Charlotte was scherp en bij de hand. Om de vijf minuten liep madame St. Vincent met haar lange zwarte sleepjapon naar mevrouw Jenkins toe om te vragen of zij ook wat noodig had. Sam was niet meegekomen. Hij was onverwachts met dr. Knox uitgegaan. „Mijnheer Jenkins," kondigde de deftige hofmeester aan en liet een lang jongmensch van twintig jaren binnen. Hij had hetzelfde open, goedige gelaat, dat mii in Sam aantrok en ik be greep terstond dat het zijn broer, de advocaat in Spe moest zijn. Hij ging naar mevrouw Jenkins toe en zei „Hoe maakt gij het, tante Ik hoorde van uw soirée van avond en dacht dat ik wel zou mogen komen." „Wel mijn jongen, zeker moogt gij komen gij zijt altijd welkom. Wie is het vroeg zij met „Elout's manifest" en dat de „diepere denkers zwjjgen en worstelen in de consciëntie," omdat zjj wel weten dat de Réveil nooit synodaal kon zijn, dat een Da Costa, een Capadose, een van Oosterzee nooit de knie zouden hebben ge bogen voor de Synode." De heer Bronsveld vraagt nu in het Utr. Dagblad hoe de Standaard weet dat de overzjj „in de consciëntie worstelt." Die bewering berust op zinsbedrog. Het stuk van Elout, den eere-voorzitter der vrije universiteit, die hare hoogleeraren in hun revolutionnair optreden moeiljjk kon loslaten, heeft juist zeer weinig indruk gemaakt. De Standaard ziet niet de werkelijkheid, maar een luchtverhe- veling, een fata morgana. Dr. Bronsveld zegt verder „Hetzelfde is het geval, waar de Stand, gewaagt van den Réveil, die nooit synodaal kon zjjn, „nooit voor de Synode de knie zou hebben gebogen." Het is altjjd zeer moeilijk te bepalen, wat over ledenen zouden hebben gedaan, indien zjj nog leefden, 't Is echter van algemeene bekendheid, dat Da Costa het welbekende adres der „zeven Haagscbe heeren" afkeurde en daarover menig krachtig woord met den heer Groen heeft ge wisseld. De heer Capadose heeft zich afgeschei den van de kerk, doch werd door niemand daarin gevolgd. Dat de Stand, nu zich durft beroepen op van Oosterzee, wiens laatste levensjaren door den onedelen strjjd van dr Kuyper niet weinig zjjn vergald, is een dier handelingen, die voort vloeien uit het chronisch gebrek aan piëteit, dat dr Kuyper sedert lang heeft gekenmerkt. „Laat mjj echter hier enkele nog levende ver tegenwoordigers mogen noemen van den Réveil. Ik denk aan de heeren mr J. A. Singendonck, Beynen, Beets, Hasebroek, Höveker, Teding van Berkhout, Doedes, T. M. Looman, J. J. van Too- renenbergen, L. J. van RhjjD, en nng er de namen van de pas ontslapen heeren L. Tinholt en N. H. de Graaf wel bjjvoegen. Zjj allen vertegenwoor digen onder ons den Réveil, en zjj allen, buigen zjj de knie voor de synode?' Neen, maar zjj buigen niet de knie voor dr Kuyper; en de heer Elout, welverre van de tolk te mogen heeten van den Réveil, staat tamelijk geïsoleerd. De mannen van den Réveil, die ik daar noemde, keuren het kerkelijk streven van de „gereformeerden" in 't algemeen, en wat thans de uit hun bediening ontzetten te Amsterdam gedaan hebben in 't bjj zonder nadruk kei jjk af, en het is een gevolg van een Fata morgana, wanneer de Stand, het tegen overgestelde ons voorspiegelt." De eerste-luitenant S. L. Woutersen alhier zal op den len Januari a. s. in zjjne functie van officier van wapening bjj het 2e bataljon 3e regi ment infanterie worden vervangen door den tweede-luitenant H. J. Balfoort. Gedurende het 4e kwartaal 1886 werd in de spaarbank der openb. school A, te Sluis door 58 ^spaarders" f 65.29§ ingelegd. De inleg in 't le kwartaal van dit jaar bedroeg 54, die in het 2e 31.38, in het 3e 29.08j, wat met bovenstaande som van't laatste kwartaal f 179.76 maakt. Door leden ^van 't kerkbestuur) te Rilland— Bath grootendeels niet op de hoogte van begroo tingen voor aan- of verbouw, werden de kosten voor verplaatsing van kerk en pastorie op 9000 geraamd. Thans bieden aannemers aan, dit werk voor 6 a 7 duizend gld. uit te voeren. Ook hebben stukken uit 1791 uitgemaakt dat de kerk gemeen- schappeljjk eigendom is van Bathfort Bath Rilland en Maire. Kantongerecht te Middelburg. Heden, Vrjjdag, zjjn veroordeeld A. v. d. C. Vlissingen, wegens het als bestuurder bjj eenopenbaar middel van vervoer, tdriemaal hem verwezen aanziende: „Sam of Dan?" „Ik ben het, Dau", antwoordde hij op droeven toon. „Gij zijt JohnDy Ludlow", zei hij en stak mij de hand toe. „Sam vertelde mjj vau morgen van u." Van datoogenblik af waren wij vrienden. Dan legde zijn anker neer bij Mina Knox. Hij was niet mooi, maar hij had een goed gezicht. Op den stoel van Mina leunende fluisterde hij met haar en zij fluisterde terug. Was er iets tusschen hen In alle geval had het er veel van van zijn kant althans te oordeelen naar de ernstige uitdrukking en de verliefde blikken in zijne eer lijke grijze oogen. „Zijt gij waarlijk een Fransche vroeg ik aan madame St. Vincent, terwijl ik een kopje thee bij haar stond te drinken. „Waarlijk" antwoordde zij lachend. „Waar om „Omdat gij even goed Engelsch spreekt als wij." „Ik spreek het beter dan Franseb. Mijn moeder was een Engelsche en haar oude meid was een Engelsche en die hebben mij samen opgevoed. Mijn vader was eeu Franschman en dien heb ik vroeg verloren." „Was uw moeder uit Worcestershire ge boortig „O neenzij kwam uit Wales. Hoe komt gij daaraan „Uw tongval is precies als die in Worees tershire. Ik ben daar zelf van daan en dacht dat

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 5