UW Jaargang.
imei
W oensdai
8 December,
FEUiLLET
Iet bosch van de Zwavelgroeve
Middelburg 7 December.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3|m. franco 8.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels f 1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
IDDELBIIRGS
Agenten te Ylissingen: P. G. de Yet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te KruiniÉgen: P. van deb Peul, te Zierikzee: A. C. de Moou,te TholenW. A. van Niehwenhuijzen.
Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John P. Jones, opvolger
Be Standaard vindt dat wij hard achteruit-
glijien, omdat Heldt nu reeds openlijk in onze
tweede kamer den Neo-Malthusianisten bond
tegenover Keuchenius verdedigde. Het blad schrijft:
»Toen de denkbeelden van dezen bond voor het
eerst in ons land wierden uitgesproken, gruwde
een ieder er van.
»Sinds werd het oor van ons publiek al meer
aan zoo onheilige klanken gewend.
»En nu is het reeds zoo ver, dat in de kamer,
waar eens Groen en Thorbecke hun lansen kruisten,
Heldt tegen Keuchenius optreedt, om een open
baar pleit te voeren voor een omverwerping der
zedelijke beginselen."
Al staan wij nu in deze veel meer aan de zijde
van Heldt dan van Keuchenius, en al hebben wij
van dat gruwen zooveel niet gemerkt, wjj willen
voor een oogenblik den gedachtengang van de
Standaard volgen.
Maar dan vragen wij: wiens schuld was het,
dat het punt ter sprake kwam en dat Heldt
spreken moest
Immers van niemand anders dan van Keuchenius 1
Hij moest spreken, zegt de Standaardom
„tegen de Haagsche politie, die tot de verspreiding
van deze denkbeelden meewerkte, zeer ernstig op
te komen."
Heel goedcolporteeren is geen werk voor de
politie. Maar had Keuchenius dat niet kunnen
doen zonder het streven van dien bond aan een
critiek te onderwerpen, zonder daarover een
bepaald oordeel uit te spreken
Hat had hjj niet alleen kunnen maar ook
m o e t e n doen.
Zoo hard is dus, volgens de redeneering van de
Standaard, zelfs de heer Keuchenius „achteruit
gegleden" dat hp zulke zaken in de kamer ter
sprake brengt.
Wjj zjjn echter tegenover hem zachter gestemd;
wjj noemen zjjn optreden, onhandig.
En de Standaard, die zoo aardig zjjn protégé
a tort et a travers ook in deze wilde vrjjpleiten,
deed zelf die onhandigheid in het volle licht komen.
De N. R- Ct levert een zeer te waardeeren
pleidooi voor de verwerping door de eerste kamer
van het wetsontwerp tot verhooging van den
accjjns op het gedistilleerd, dat door de tweede
kamer is aangenomen in eene onvoltallige
vergadering met meerderheid van een stem.
Dit moet, volgens het blad, voor de eerste kamer
eene reden te meer zjjn, om zeer ernstig te over
wegen, of zij aan dit votum hare goedkeuring mag
hechten en zjj besluit hare beschouwing met deze
woorden
„Wij wagen het, met aandrang een beroep te
doen op de volksliefde van hen, in wier handen
thans de beslissing is. Wjj zjjn overtuigd, dat
20
Uit het Fransch van
ANAïS SE GALAS.
XI.
„Dat ik u lief beb, is heel natuurlijk," ant
woordde Rosélie. „Liefde voor een vader heeft
niet veel tijd noodig die heeft God ons
ingeschapen. Als ik „vader" tot u zeg, voel
ik zoo'n heerlijke aandoening. Gij ziet dat
ik er spoedig aan gewennen zal. Het is zoo
zalig om te denken dat ik du bok familie heb
zooala iedereen. Als gij tot mij spreekt,
als gij mij aan,.iet, zeg ik bij mij zeiven Wat
heelt hij goede oogen, wat is zijn stem lief.
O! nu ik u gevonden heb, wil ik u ook houden."
„O, mijn kind, mijn kind. Gij geeft mij het
leven weer dus komt gij met mij mede
das wilt gij uw pltegmoeder toch verlaten?"
„O, neen, dat nooit Ik wil geen van
beiden verlaten."
„Wat 1" riepen mijnheer De Tercel en
mevrouw De Beaumanquier tegelijk uit.
„Gij zijt beiden onontbeerlijk voor mijn
geluk", vervolgde Rosélie, „zelfs bij u, moederlief,
zou ik bedroefd zijn, zon ik altijd om mijn vader
treuren en als ik u volgde, vader, zou ik van
verdriet over haar sterven".
t „Maar gij brengt ons tot wanhoop".
verwerping van het voorstel door de eerste kamer,
een zeer gunstigen indruk op de volksklasse zal
maken."
Allerlei schjjngronden ook wij wezen daarop
meer dan eens worden aangevoerd om te ver
ontschuldigen dat men aan een tijdelijke» snaaO
regel een blijvend karakter geeft.
Er moet, zegt de N. R. Ct, bp dit voorstel om
een deel van het tekort te dekken door verzwa
ring van eene belasting, welke bjjna geheel wordt
opgebracht door de minvermogende klassen, bovenal
gelet worden op de moreele zijde. De maat
regel kan niet anders dan eenen hoogst ongnn-
stigen indruk, eenen indruk van wrevel maken
op die duizenden en duizenden in den lande, die
dageljjks weerstand hebben te bieden aan ophitsing
en opruiing in allerlei vorm. Zoolang de mis-
deelden der maatschappij zien, dat er bij de meer
bevoorrechten, bij den wetgever vooral, een
ernstig en oprecht streven is om de toestanden,
waaronder zjj gebukt gaan, te verbeteren, zullen
zij het oor niet leenen aan de volksleiders, die de
rijken voorstellen als de uitzuigers der armen.
Maar wanneer zij ervaren moeten, dat de mindere
man, in plaats van verder ontlast, zwaarder be
last wordt, hoe willen zp dan voor zich zeiven de
overtuiging verkrijgen, dat er voor dergelpke
aantpgingen geenerlei grond is
De Tweede kamer zal morgen (Woensdag) in
de afdeelingen onderzoeken het voorstel-Schaepman,
betreffende art. 194 der grondwet en voor de
tweede maal hoofdstuk III en de additioneele
bepalingen dier wet.
Nopens de indiening van zjjn voorstel tot wijzi
ging van art. 194 der grondwet geeft de heer
Schaeptnan in de lijd eenige nadere toelichting.
Onder herinnering aan hetgeen in het voorloopig
verslag der tweede kamer over de weder inge
diende regeeringsvoorstellen tot herziening der
grondwet, vastgesteld op 12 Aug. 1SS6, voorkomt;
en met verwjjzing naar het regeeringsantwoord
daarop, zegt de Bredasche afgevaardigde
«Uit deze, aanhalingen volgt
lo dat van de regeering geen voorstel te verwachten
viel
2o dat de rechterzijde over het indienen van een
voorstel verdeeld was.
Nu stonden nog drie wegen open, om hoofdstuk X,
dat is art. 194, weder aan de orde te brengen.
lo De katholieke partij kon opireden met een voorstel.
Maar heeft de ondervinding niet geleerd, dat een voorstel
van deze party hjj de anti-revolutionnaire pers in haar
geheel minder bijval zou vinden niet geleerd, dat hel
als een katholiek voorstel door anderen zou worden ver
dacht gemaakt?
2o De anti-revolutionnaire partij kon optreden met een
voorstel. Maar indien eeus in haar midden uiteenloopende
meeningen heerschten En zou ook haar zelfstandig op
treden bij de katholieken geen ijverzucht hebben opgewekt
3o De liberale partij kon met een voorstel optreden,
de partij of een deel barer' leden. Maar kreeg de rech
terzijde dan niet den schjjn, af te wachten wat de linker
zijde behagen zou
„Ik kan het niet helpen het is zooals
ik zeg".
Zij wisten niet, wat zij moesten zeggen. Zij
zagen het arme kind schreien en ktkeu elkaar
zwijgend aan. Van lieverlefe vestigde Charley
zijn flikken vaster op Onélia, die een groote
mate van schoonheid bezat, Hij beschouwde dat
bekoorlijke gelaat, met dat prachtige zwarte
haar en die mooie oogen, die nu eens fluweelig,
dan weer schitterend waren. Hij zag haar zoo
lang aan, alsof' hij al haar bekoorlijkheden wilde
tellen en daar zou hij heel lang werk voorgehad
hebben.
Eindelijk wendde hij zich tot zijn dochter
en zei:
„Dus wilt gij van geen van beiden scheiden
„O, ne en Want ik heb u allebei lief".
„Welnu, mijn kind, misschien kunt gij uw
zin krijgen."
„Wat bedoelt gij riep Onélia, „dat is
onmogelijk".
„Neen mevrouwhernam hij niet zonder
verlegenheid en met een ontroerde stem, „alles
kau geschikt worden, het hangt alleen van u af".
„Van mij
„Stem er in toe om mijn vrouw te worden".
„O beste vaderriep Rosélie en viel hem
om den bals.
„Wat zegt gij daar?"zei Onélia ten hoogste
verbaasd, „wilt gij mij, uwe vijandin, huwen
„Juist daardoor heb ik u loeren waardeeien",
riep Charley uit, „Ik heb u hardnekkig gevolgd,
Toen nu op 26 Nov. jl. de regeerings-voorstellen be
treffende het kiesrecht en de additioneele artikelen ver
schenen, werd het toen voor een lid der rechterzijde,
dat artikel 194 weder aan de orde gesteld wilde zien,
geen tijd, een voorstel op schrift te brepgen jj...
.Toen nu op 30 Nov. jl, de mededeeling ontvangen
werd, dat de genoemde voorstellen der regeering aan een
nieuwe overweging in de afdeelingen werden onderworpen,
drong toen de tijd nog niet meer
Ik heb het toen mijn plicht geacht, van het recht van
initiatief gebruik te maken. Niet echter zonder mijn
katholieke medeleden daarvan te hebben verwittigd.
Ik heb dit gedaan op eigen rekening en verantwoor
ding, omdat hierdoor in elk geval art. 194 wrder aan de
orde kwam omdat aldus de vrijheid der partij, ook ouder
en bij het debat, onbelemmerd bleef, baar zelfstandigheid
gehandhaafd werd en ten slotte een eendrachtig optreden
der rechterzijde door niets werd verhinderd.
Een partij-voorstel moet, ook wat den vorm betreft,
over het geheel ongerept blijven. Zoo lang de beginselen
worden geëerbiedigd, kan men een persoonlijk voorstel,
zoo wat vorm als inhoud betreft, wijzigen en weder wij
zigen. Dit is bij een strjjd, als hier gestreden wordt,
geen nadeel."
De heer Salomon schrijft, naar aanleiding der
door den minister van justitie op zijn adres ver
strekte inlichtingen, in de Arnh. Crt., dat hij bij
gevolg een leugenaar zou zijn, die voor de grap
zijn bestaan opofferde.
Toch houdt hjj vol, onafhankelijk van de be
slissing die de tweede kamer nemen zal, dat bij,
die het tegendeel beweert van zjjne meening,
nopens de heerschende liederljjke zedeloosheid,
tjjdens zjjn beheer in de „Kruisberg," nopens
ongeschikt personeel, tegenwerking der C. v. A.
in de poging om een en ander te verbeteren
enz. enz., „onwaarheid" spreekt en zich aan een
slechte "daad schuldig maakt, door de volksver
tegenwoordiging en het publiek te misleiden.
„Het is natuurlijk," schrjjft hij ten slotte, „dat
ik geen meerdere onthullingen aan Neerland's
Volk zal doen, alvorens zjjn vertegenwoordiging
gesproken heeft, maar betreuren mag ik het toch
zeker, dat de hoogere machten zoo bljjkbaar de
waarachtige waarheid verdraaien tot handhaving
van den een, of tot vertrapping en vernedering
van den ander."
Bjj de practieche oefeningen der dd. schutte-
rjjen in 1886, waar die onder leiding van officieren
van het leger hebben plaats gehad, is gebleken,
dat bjj vele korpsen de oefeningen niet worden
ingehaald, als die wegens ongunstig weder moesten
worden uitgesteld.
Naar aauleiding hiervan zjjn de commissarissen
des konings door den minister van binnenlandsche
zaken uitgenoodigd om te bevorderen, dat oefe
ningen van de dd. schutterjj, waar dia op eeni-
gerlei wjjze op den bepaalden dag niet konden
plaats hebben, zoo eenigszins mogeljjk, op een
anderen dag te doen houden. (U, D.)
Door mevrouw de wed6 Bulkley is aan den voor
zitter van de tweede kamer der stateu-generaal
een scbrjjven gezonden, waarin zjj te kennen geeft
bespied, zoo gij wilt. Ik heb gezien dat bij u
de ziel even schoon is als het gelaat. Gij hebt
mijn dochter naar uw voorbeeld opgevoed, gij
hebt haar geleerd de armen bij te staan, God te
bidden (want ik heb gezien dat gij met haar
naar de kerk gaat), gij hebt haar kunstzin ont
wikkeld. Zij is haar geboorte niet aan u ver
schuldigd, gij hebt haar niet haar oogen, haar
voorhoofd, haar bevallig figuur gegeven, maar
wel haar goede eigenschappen, haar karakter,
haar neiging voor het schoone en goede, in éen
woord, alles wat de ziel veredelt. Zijt gij dus
niet eenigszins haar moeder?"
Onélia luisterde met de grootste verbazing naar
dien vijand van gisteren, die heden haar aanbidder
werd, maar al luisterende zag zij hem aan.
OCharley de Tercel was wel geschikt om de
meest ontroostbare weduwe te troosten en mevrouw
De Beaumanquier wilde niet eeuwig treuren. Hij
was acht en dertig jaar, dus maar zes jaar ouder
dan zij hij had zeer goede manieren en eefi mooi
uiterlijk. Eerlijkheid stond op zijn gelaat ge
schreven, ziju glimlach was fiju en uit zijne oogen
spraken geest en levenslust.
„Gij antwoordt niet, mevrouw. Wat ik u
bidden mag, heb medelijden met het kind, weiger
niet om mijn naam te dragen, het is die van een
eerlijk man, die u even sterk zal liefhebben, dat
zweer ik u als hij u verfoeid heeft," voegde
hij er met eeu glimlach bij. „Maar gij zult
misschien zeggen, dat gij mij niet genoeg kent
om mijn aanzoek aan te nemen.'!
tot hare niet geringe verwondering en veront
waardiging vernomen te hebben, dat in de kamer
zitting van 3 December een telegram is ingeko
men, haar onderteekening dragende,
t Zij acht zich verplicht mede te deelen, dat dit
telegpam niet "anders kan zijn geweest dan een
mystificatie, daar door of namens haar nooit eenig
telegram aan de kamer is gericht, anders dan het
adres van 2 December.
Hiervan is kennis gegeven aan de politie, die
een onderzoek instelt.
Aan den heer Charles de Groof, vice-consul
van Portugal te Vlissingenis verlof ver
leend tot het aannemen der versierselen van
ridder der militaire orde van Jezus Christus, hem
door Z. M. den koning van Portugal geschonken.
Met voldoening kunnen zeker de uitgevers van
de Gids de oude, al bljjft hjj in menig opzicht
jong ferug zien op de halve eeuw, waarin dit
tijdschrift heeft bestaan. Geen wonder dat het
nommer van deze maand een feestnommer is.
Op den omslag leest men 18371886.
De inhoud is zeer afwisselend. Men vindt
daarin in de eerste plaats een opstel van mevr.
Bosboom-Toussaint, eene herinnering uit de dagen
harer jeugd. De oud-redacteur van de GW#, Joh.
C. Zimmerman, heeft Potgieter geschetst. De heer
P. N. Muller teekent in een stuk, getiteld „Pot
gieter ter Beurze," den oprichter van het tijdschrift
geljjk hjj zich op de beurs bewoog.
Bakhuizen van den Brink, die mede onder de
oprichters was van de Gids, is het onderwerp van
een opstel van den oud-redacteur prof. Robert
Eruin. Aan mr Gerrit de Clercq, eenmaal redac
teur, den oudsten zoon van den als improvisator
beroemden Willem de Clercq, wordt door prof.
Quack een opstel gewjjd. Wjjlen prof. Schnee-
voogt wordt herdacht door prof. Donders. Prof.
Vissering, eveneens oud-redacteur, leverde een
artikel In het Zevengebergtede oud-redacteur
H. J. Schimmel een gedicht In 'l Bosschaadje
De letterkundige kroniek deelt tal van onbekende
bijzonderheden mede uit de geschiedenie van de
Gids, 0. a. een brief van Thorbecke over de
richting van het tijdschrift.
Te Groningen is overleden de oud-hoogleeraa
P. Hofstede de Groot. Terwjjl in den laatsten
tijd de hoop op herstel van de ernstige en lang
durige ziekte, waaraan de 84jarige mau ljjdende
was, toenam, is hjj thans, zeker tot leedwezen van
allen die hem kennen, plotseling bezweken?
Hjj ontving zjjne opleiding te Groningen en
reeds als student onderscheidde hjj zich zeer. Zijne
verhandeling over den brief van Paulus aan de
Hebreeën was met goud bekroond, en toen reeds
begon hjj een nieuwe uitgave van Hugo de Groot's
Aanteekeningen op het Nieuwe Testament.
In 1826 werd hjj tot theol. doctor bevorderd,
en tot 6 Mei '29 was hjj predikant te Ulrum
„0ja ik ken wel» juist omdat gij mij
zulk een weerzin hebt ingeboezemd, heb ik voort
durend aan u gedacht, over u gepraat en naar u
gevraagd. Ik zou zoo gaarne veel kwaads van u
gehoord hebben, maar men zei mij niats dan goeds.
Het offer, dat gij zooeven aan het geluk van uw
kiud wildet brengen, bewijst mij dat men gelijk
had. Waarlijk gij hadt slechts éen gebrek."
„Welk?"
„Dat gij mij uw kind wildet ontnemen.'!
„En nu?"
„Nu hebt gij het niet meer," zei zij met
een allerliefsten blik, waarvan zij alleen bet
geheim keDde.
„Dus neemt gij bet aanriep Charley,
terwijl Rosélie van vreugde opsprong.
Eu daar Onélia glimlachte uaaar niet antwoordde
liep Charley Daar zijn dochter toe en zei:
- „Rosélie mijn kind, ik draag u op om het
antwoord voor mij te vragen."
Rosélie zette een deftig gezicht, ging naar haar
pleegmoeder toe, maakte een diepe buiging en
zei zoo plechtig als haar mogeljjk was
„Mevrouw mijn pleegmoeder, ik heb de eer
om u namens mijn vader te vragen, ot gij hem
uw hand wilt schenken."
„Ja, mijn lieve kind," antwoorde Océiia, haar
omhelzende.
„Hand en hart, niet waar riep Charley uit.
- „Maar gij weet immers wel, dat wij Cieool-
sehen het hart op de hand dragen," zei Onélia
met een a'lerbekoorlijksten glimlach.
»IMOE,
-1»