TT 356. W Jaargang! 1886. Zaterdag 30 October, Middelburg 29 October. Een onvoldoend hulpmiddel. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per 3/m. franco 3.50. Afzonderlijke nonsmers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50 iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL, J3ij missive dt. 21 April werd door den MIDDELBURGSCHE COURANT. Agenten te Vlissingen: P. Gr. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Krainingen: P. van dee PEiJX,te Zierikzee: A. C. de Mooi j, te TholenW. A. van Nieuwenhuijzen. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Puhlicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John F. Jones, opvolger Den minister van financiën moet als bekende, zij het dan ook niet aangename muziek in de ooren geklonken hebben de tirade in het voor- loopig verslag over hoofdstuk VII B der staatsbegrooting, waarbij gewezen wordt op een der gewichtigste takken van diensthet kadaster. Zooals gebruikelijk herinnerde men aan den slechten toestand van dat kadaster in sommige strekenen verklaarde men dat versterking van personeel noodig scheen. Tegelijker tijd werd de meening geuit dat de benoeming van eenige aspirant-landmeters tot landmeters 4e klasse, een plannetje van den minister waarvan wij nog geen melding maakten, omdat wij daarop eenigszins uitvoerig wilden wijzen, wat wij thans zullen doen niet tot verbetering zou leiden en bovendien onbillijk wezen zou tegenover de titularissen. Hoe is de minister op dat idee gekomen Dato 17 Febr. van dit jaar wendden zich 24 aspirant-landmeters van het kadaster, die allen het examen voor landmeter met gunstig gevolg hebben afgelegd, tot zijn Excellentie met eerbiedig maar dringend verzoek om door uitbreiding van personeel verbetering in hunne positie te willen brengen. Onder verwijzing naar het kon. besluit dt. 2 Juni 1877, waarbij o. a. in art. 8 wordt be paald, dat het aantal landmeters hoogstens zal bedragen voor de le klasse 45, 2e kl. 55 en 3e kl. 65, wezen zij er op dat het als maximum vast gesteld aantal voor de verschillende klassen aanwezig is en dat de gemiddelde leeftijd der 24 oudste landmeters ongeveer 45 jaar is, zoo dat, in verband met het door de statistiek over de laatste zes jaren aangegeven cijfer van ziekte en overlijden, eerst na negen jaren een voldoend aantal vacaturen të verwachten is. In de eerste jaren is dus voor hen, die nn reeds gemiddeld 6*/2 jaar als aspirant werk zaam zijn, nog geene aanstelling te wachten. Nu heeft men ook in andere betrekkingen over zeer langzame promotie te klagen; men behoeft slechts te denken aan de officieren, maar bij de aspirant-landmeters is éen zaak, die voor hen den bestaanden toestand zeer on billijk maakt. De werkzaamheden zijn op het kadaster zeer velede zuinigheidszin van de ministers van financiën weerhoudt hen tot eene uitbreiding van personeel over te gaan de aspiranten, die slechts een toelage van circa f 720 's jaars ontvangen^ moeten daarom hetzelfde werk doen als de landmeters 3e klasse, die een tractement van f 1200 a f 1400 genieten. En dit nog wel geheel tegen de oorspronkelijke bedoeling van den minister Van der Heim, die verklaarde dat aspirant-landmeters geen zelfstandig op tredende ambtenaren zijn, maar zich in hun vak moeten bekwamen. Door dien minister, den vader der reorganisatie van 1877, werd verklaard dat de door hen te bewijzen diensten gering waren, en zij niet meer zijn dan het geen hij andere dienstvakken de surnumerairs zijn, zoodat een helooning van 40 tot 60 gld. [s maands voldoende was. Was het dan zoo onbillijk van de aspiranten om den minister Bloem te verzoeken het maximum voor de verschillende klassen te verhoogen Voorzeker niet, maar bovendien voldoening aan dien wensch zon geweest zijn in het be lang van den dienst, van het algemeen dus. minister echter te kennen gegeven dat hij voor 't oogenblik geen termen vond om aan hun verzoek te voldoen. Toch scheen de heer Bloem zich bezigge houden te hebben met de gedachte om aan het bezwaar van adressanten te gemoet te komen. Zeker voorgelicht door zijn ambtenaren is hij op het idee gekomen om een hulpmiddel in toepassing te brengen, dat een soort middelweg vormt tusschen den wensch van adressanten en het streven van den minister zeiven om de zuinigheid te betrachten. Hij wil aan het kon. besluit van 2 Juni 1877 wel niet de gewensehte maar toch eene uit breiding geven, door bij de landmeters van het kadaster een nieuwen, een vierden rang in het leven roepen, die aan verschillende aspiranten men zegt van een twaalftal, zoodat de overige twaalf toch nog wat zouden moeten wachten vóór zij eenige verbetering in hunne positie kunnen krijgen, zou worden toegekend. Zulk een voorstel doet de heer Bloem bij zijne begrooting voor 1887. In plaats van het voorgespiegeld traktement van f 1200 a f 1400, dat zij als landmeter 3e klasse zouden ontvangen, wil de minister den aspirant landmeters een salaris van/900 toekennen, waarvan zij dan nog gedurende vijf jaren een vijfde voor het pensioen zullen moeten afstaan. Is het wonder dat dit plan de requestranten niet bevredigt Toont de minister, door zijn pogen om aan hun wensch eenigszins tegemoet te komen, dat hij het billijke daarvan inziet, aan den anderen kant voldoet hetgeen de mi nister thans voorstelt, niet aan hun verlangen, maar tevens zal het niet strekken in het algemeen belang. Waar bovendien slechts een deel hunner eenige verhooging zou krijgen, bleef de helft altijd als wij omtrent de plannen van den minister goed zijn ingelicht nog in dezelfde positie van tegenwoordig. Daarom wenden dezelfde adressanten, die te vergeefs klopten aan de deur des ministers, zich nu tot de tweede kamer met verzoek den heer Bloem de gelegenheid te geven om te voldoen aan de billijkheid en de verzoekers aan te stellen als landmeters 3e klasse. De opmerking in het voorloopig verslag heeft dit jaar dus meer heteekenis dan vroeger. Het ligt natuurlijk meer op onzen weg de kwestie van een algemeen standpunt te be schouwen dan uit dat van adressanten. Wanneer straks, wij meenen 8 Nov., de mannen van het kadaster bijeenkomen, zullen zij wel ampel en breed, met hunne algemeene belangen, die van de met ongeduld wachtende aspiranten be spreken en hoogstwaarschijnlijk wel van hunne meening daarover aan de regeering doen blijken. Zoo straks komen wij van zelf nog even terug op hun belangen, ook in verband met die van het algemeen, waarop wij nu eerst even willen wijzen. Bij de behandeling der begrooting voor 1886, in de zitting der tweede kamer van 18 Dec. verleden jaar, werd door den heer Th. Mackay gewezen op den toestand van het kadaster die, volgens hem, verre van bevredigend mocht heeten. Hij beriep zich daarbij op een motie, met eenparige stemmen aangenomen op eene, door de Vereeniging voor kadaster en landmeet kunde gehouden vergadering, waarby verklaard werd dat in verschillende gemeenten de gewone dienst niet kon worden verricht. rHet doet mij", zeide toen die afgevaar digde uit Hilversum, leed dat zulk een oordeel geveld wordt over eene van de gewichtigste takken van administratie. De waardedie een goed bijgehouden kadaster heeftvoor de rechts zekerheid van den grondeigendomals grondslag voor de hefing van belastingen, en als factor bij gelegenhedenzooals bij voorbeeld de herziening van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommenzal door niemand ontkend worden. Nu is het wel treurig zulk eene uitspraak te moeten hooren uit den mond van bevoegde beoordeelaarste meer als men bedenkt dat het is eene instellingwier tot stand komen mïllioenen heeft gekost en ter instandhouding waaraan jaarlijks tonnen gouds besteed worden'. De minister, die blijkbaar er op gerekend had, dat over het kadaster een woordje zou gezegd worden, las toen eene gansche nota* voor, waarin hij grootendeels beaamde wat de heer Mackay bad gezegd, en alleen als excuus wist aan te merken dat men bij de beoordee ling van den tegenwoordigen toestand niet uit het oog moest verliezen de oorspronkelijke bestemming van het kadasterdat dit meer dan een halve eeuw heeft bestaan en dat verschillende gemeenten zich zeer ontwikkeld hebben; dat de oorspronkelijke kadastreering niet meer voldoet, vooral omdat de kaarten voor den tegenwoordigen toestand op te kleine schaal zijn aangelegd; en die kaarten boven dien veel hebben geleden, zoodat het personeel te klein werd om het kadaster bij te houden. Na de reorganisatie in 1877 echter, toen het personeel werd uitgebreid, was met meer kracht aan het kadaster gewerkt. Sedert dat jaar waren 40 gemeenten geheel of gedeeltelijk her meten afgescheiden van de verbeteringen, die door hermetingen hij den gewonen dienst waren verkregen. Duizenden kaarten, die onbruikbaar waren, werden hernieuwd, niet tegenstaande in 1879 een groot gedeelte van het personeel is gebruikt voor de herziening van de opbrengst der ongebouwde eigendom men. Om den omvang van dat werk aan te toonen, herinnerde de minister dat 16000 kaarten herzien en bijbladen gemaakt zijn. Zoo ongunstig als de heeren specialiteiten dat voorstelden, vond de minister den toestand dus niet. Maar o 1 dat onverbiddelijk maar, dat steeds, wanneer men eene slechte zaak verde digen wil, achteraan komt als het hinkende paard. Maar, zeide de heer Bloem, „hoeveel er ook in de laatste jaren verricht is, moet ik toch erkennen, dat er slechts een klein gedeelte van hetgeen te doen is, is gedaan. 261 gemeenten moeten nog geheel of gedeeltelijk hermeten worden. Er zijn nog 16970 plans, die vernieu wing behoeven, waar van jl0500 bijbladen, die uit oude veldkaarten moeten worden gekaarteerd. Dit alles kan niet op eens geschieden en wilde men het doen, dan zal dit met groote kosten gepaard gaan.'' Zelfs den eenvoudigsten leek moet het in het oog springen hoe het laatste betoog de vorige redeneering geheel te niet doet en hoe onverstandig de minister deed den heeren specialiteiteneen dementi te willen geven. Of de minister is bijster onnoozel dat hij een dergelijke nota, waarvan het slot zoo ge heel en al met het 'begin in strijd is, voorlas óf de minister had de woorden, die men hem in den mond legde, niet vooraf gelezen. Maar in elk geval werpt het gesprokene een eigen aardig licht op de wijze, waarop men aanzijn departement hem voorlicht omtrent dien ge- wichtigen tak van dienst. De heer Mackay toonde zich dan ook maar ten deele bevredigd, en constateerde dat „werkelijk de toestand niet is als wij mochten verwachten na de enorme kosten aan de in richting en het bijhouden van het kadaster besteed.'' En de heer Lieftinck, die ook over dat punt het woord voerde, zinspeelde op die voorge lezen nota in den geest zooals wij schreven wees erop hoe de minister had bevestigd: dat de kaarten oud zijn, dat die kaarten zich in slechten toestand bevinden juist omdat zij oud zijndat die kaarten niet zijn bijgewerkt, omdat vele gemeenten zich hebben uitgebreid; bevestigd dat die kaarten zelfs zoo oud zijn dat zij bijna niet meer zijn aan te raken en men er niet meer op meten of lezen kan en geheele gedeelten van gemeenten er niet op staan. Dat alles herinnerde de Leeuwarder afge vaardigde om daarna tot deze gewettigde en juiste conclusie te komen De minister schijnt echter te meenen dat dit zooveel redenen tot verschooning voor dien toestand zijn. Het komt mij voor dat een zaak van zoo groot belang niet op die gemakkelijke wijze kan en mag behandeld worden. Tf anneer de minister zegt en dit was ten minste nog iets wat op een excuus geleek dat het personeel te klein is om aan het kadaster de noodige zorg te bestedendan antwoord ik hem: zorg dan dat het personeel grooter wordt. Mocht de minister daartegen aanvoerendat dit geld kostdan zeg ik dat uitstel en dus verwaar- loozingvolgens alle deskundigenoneindig veel meer geld kosten zalen wa t nog erger is, mijnheer de voorzittergij zult zelfs met den besten wil en voor millioenen schats dit dan niet meer geheel in orde krijgenwant ge weet niet hoe het geweest is omdat het verloren is geraakt. Het geld, voor dit werk besteedkomt mij voor te zijn zeer in slands belang. Ik zou daarom den minister wel willen uit- noodigen om op dit punt wat royaler te zijn. Niet omdat ik eenige verspilling in de hand wil werken maar omdat ik zeer bevreesd ben, en zie aankomen, dat in deze de zuinigheid, de wijsheid zoude bedriegen." Zouden wij ver van de waarheid zijn, als wij het vermoeden uitspreken dat de heer Lieftinck de hand heelt gehad in de tirade uit het voor loopig verslag over het hoofdstuk financiën, waarop wij in het begin van ons opstel de aandacht vestigden Hij, die royaal wil zijn, omdat hij dit in casu het kadaster dringend noodig en hoogst nuttig vindt, kan ook niet bevredigd wezen door een voorstel, zooals de minister er nu een doet. Juist omdat het kadaster bij zijne oprichting millioenen heeft gekost, dient men het in waarde te houden. - Het geheel inrichten naar de tegenwoordige eischen der wetenschap; het zou onberekenbare schatten kosten, omdat dat zelfde kadaster, zoo kostbaar toen het tof stand kwam, steeds stiefmoederlijk bedeeld,' om niet te zeggen verwaarloosd is geweest. Maar daarom te meer dient het door dë regeering op prijs gesteld te wordenen mag niet door overdreven besparingen en uitvoort- durenden bezuinigingszin, het gevaar ontstaan dat het onherstelbaar worde verwaarloosd. Het overzicht, door den minister Bloem zei ven ons van het kadaster gegeven, spreekt te duidelijk, dan dat hierbij iets behoeft gezegd te wordenmaar wie tevens de moeite wil doen een blik te slaan op het buitenland, om te zien hoe daar het kadaster op veel hoogeren trap van ontwikkeling staat dan bij ons, en dan bedenkt hoe een goed kadaster aan vele andere takken van dienst nuttig is, moet van zelf tot de overtuiging komen, dat een halve maatre gel in dezen niet de hoognoodige verbetering kan aanbrengen. Wat zuilen onder meer de gevolgen wezen van het voorstel, door den minister nu gedaan? Dat de ijver van de tegenwoordige aspi ranten verflauwen zal, het wetenschappe lijk peil der ambtenaren zal dalen en daar door de deugdelijkheid van werk schade zal lijden. Het is waar, genoemde adressanten hadden geea recht om binnen een bepaalden tijd aanstelling als landmeter 3° klasse te vorderenmaar hun js toch eene benoeming als zoodanig in uitzicht gesteld. En zeker lag het in geen gevat

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 1