TT 253.
ISïr Jaargang!
1886.
W oensdag
27 October.
Middelburg 26 October.
Zwakheid of kracht.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers ziin verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
MIDDELBIJRGSCHE
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kminingen: F. van dee Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. van Nieuwenhtjijzen.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Puhlicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John F. Jones, opvolger
Nu de eerste stormen zijn bedwongen, de
voor- en tegenstanders der regeering in de
Tjiomaszaak aan het woord zijn geweest en
van het recht om hunne meening te zeggen
een gebruik hebben gemaakt, dat bij enkelen
tot misbruik oversloeg en voor hen minder
aangename gevolgen heeft gehad, is de tijd
aangebroken voor een kalm betoog, een een
voudig woord.
De opwinding van het oogenblik deed na
tuurlijk aan de onpartijdigheid schadehet
verzet prikkelde het gezag, dat daardoor in
fouten verviel, en zij, die hiervan de slacht
offers werden, zochten andere gelegenheden om
ongehinderd hun meening te kunnen uitspreken
en wreekten zich op andere wijze over het
hun in eigen oog gedane onrecht.
Wie, zooals met het grootste deel van het
Nederlandsche volk het geval wel wezen zal,
den toestand op Tjiomas niet kentvan den
landheer evenmin iets weet als van den in
lander Apan, die zich tegen het bestuur ver
zette wie, zooals een trouw bezoeker der
politieke kringen in de residentie, zich niet
dagelijks, zij het dan ook meestal eenzijdig,
door belanghebbenden kan laten voorlichten;
hem moet het bij al die uitvoerige en
opgewonden beschouwingen te moede zijn
geweest als een vreemdeling, die de taal van
het land niet machtig is.
Zij, die zich om voorlichting tot de Indische
pers wendden en meenden door deze voldoende
op de hoogte der kwestie te zijn gebracht,
zullen goed doen te luisteren naar de waar
schuwende stem van een onbekende, die ver
klaart dat ook de stukken in die bladen niet
als de uiting der publieke opinie beschouwd
kunnen worden.
Die X nu heeft van het juiste tijdstip ge
bruik gemaakt om dat kalme woord op zijn
pas te doen hooren een woord dat ons als
geschikte leiddraad voorkwam om onze lezers
nog eenige oogenblikken met die geruchtma
kende zaak bezig te houden. Veel vermoeid
hebben wij hen daarmee niet. Wij lieten hen
nu en dan het gekletter der wapenen hooren
zonder hen te voeren te midden der strij denden
en nog minder trokken wij partij, overtuigd
als wij met den schrijver van de door ons
bedoelde brochure zijn, dat zij, die niet volko
men met al de details der zaak bekend zijn,
verstandig doen zich niet voorwaardelijk bij
een der partijen aan te sluiten.
In die zaak moeten, zegt X., twee punten
goed onderscheiden worden
lo. het fond der zaak, de vraag of en in hoeverre de
heeren De Sturler en Sol zich aan strafbare vergrijpen
hebben schuldig gemaakt
2o. de behau deling der zaak door en vanwege de
regeering.
Over het eerste punt is de schrijver zeer
korthij acht het publiek tot het uitspreken
van een op goede gronden steunend oordeel
dan ook niet in staat. De zaak is daarvoor te
omvangrijk en te ingewikkeld, Daarbij komt
dat het hier voor een deel geldt de uitlegging
van een halve eeuw geleden gemaakte bepa
lingen en dat men geheel moet afgaan op het
getuigenis van inlanders, die in het afleggen
daarvan even dikwijls onduidelijk als in tegen
spraak met zich zeiven zijn, zoodat zelfs voor
hen, die tot oordeelen geroepen zijn, de taak
zwaar genoeg zal wezen.
Aan de behandeling van het tweede punt is
het grootste deel van zijn brochure gewijd.
In de eerste plaats wijst hij erop, dat er
sedert ^eruimen tijd een minder goede ver
standhouding heerschte tusschen het bestuur en
den landheer van Tjiomas, die van wederrech
telijke handelingen beschuldigd werd. De
justitie stelde een langdurig onderzoek in, maar
de landheer werd niet gerechtelijk vervolgd.
Toen werd de zaak door het bestuur behandeld^
Dit is voorzeker een zwak punt in deze zaak.
Eerst zocht men langs den weg van rechten
den landheer en zijn personeel te straffen
toen dit niet gelukte, nam men een andere
manier te baat. Waarom niet óf direct langs
administratieven weg de zaken behandeldóf
langs dien van rechten verder voortgegaan?
Na deze opmerking komt men in het hart
der kwestie en op voor ons meer bekend ter
rein, omdat de daarbij gemelde feiten nog te
versch in ons aller geheugen liggen.
In den lnatsten tijd, stel de laatste anderhalf jaar, is
de bevolking van Tjiomas door het bestuur krachtig
tegenover den landheer gesteund en later ging de regee
ring zelfs zoover, dat zij bij ordonnantie van 21 April
1886 den landheer het recht tot de benoeming van politie
hoofden ontnam.
In Februari 1886 heeft de inlander Apan zich tegen
het bestuur verzet; in Mei 1886 hebben de ontevredenen
den assistent-resident van Buitenzorg met al zijn volgelingen
op de vlucht gejaagd en den volgenden dag hebben zij,
wederom tegen het bestuur, zulk een houding aangenomen,
dat, volgens de eigen verklaringen der regeering, op de
verzamelde menigte is gevuurd moeten worden.
Het leven en de eigendommen van de heeren De Stur
ler en Sol zijn tot op den huidigen dag onaangetast ge
bleven.
Deze feiten geven X. de volgende, naar ons
inzien juiste, beschouwing in de pen
»Deze drie feiten eonstateeren, zonder mogelijk
heid voor tegenspraak, dat zij, die gezegd worden
door de maatregelen Tan de heeren De Sturler en
Sol tot het uiterste te zijn gedreven, lijf en goed
van die heeren hebben gespaard en zich daaren
tegen krachtdadig verzet hebben tegen de bestuurs
ambtenaren, die voor hunne belangen waakten,
dat zjj dus hun zoogenaamde vrienden aanvielen,
hun zoogenaamde vijanden ongemoeid lietenzeer
zeker een hoogst merkwaardig en zonderling ver
schijnsel."
Wel beweert men dat de landheerlijke familie
door een toeval den dans ontsprong maar voor
en na het gebeurde is er toch gelegenheid
genoeg geweest om, zoo men wilde, het leven
en de eigendommen der heeren De Sturler en
Sol aan te randen.
Ten slotte wijst X op deze twee feiten
1° dat de heeren O. van Rees en De Sturler
lang niet op goeden voet met elkaar stonden
en 2o. dat de zoon van den heer O. van Rees
in de behandeling der Tjiomas-zaken een zeer
werkzaam deel heeft gehad.
Zonder met die opmerking iets te willen
insinueeren tegen den gouverneur-generaal en
zijn zoon, wil X er alleen op wijzen
«dat het in het algemeen niet goed is, wanneer de zoon
van den gouverneur-generaal, ter plaatse waar zjjn vader
als onderkoning zetelt, aan het bestuur deelneemt
dat de goede trouw van den gouverneur-generaal niet
aan den geringsten twijfel mag worden blootgesteld en
ieder, hy zelf in de eerste plaats, alles moet vermyden,
wat ook maar in de verste verte dien twyfel zou kunnen
opwekkeu
dat de gouverneur-generaal, die als mensch natunrlyk
gelijk iedereen zijne persoonlijke opvatting heeft, nimmer
had moeten toestaan, dat zyn zoon aan de, behandeling
van zoodanige belangrijke aangelegenheid deel nam
dat dit vooral dringend noodzakelijk was, waar de vader
den persoon, tegen wien geageerd werd, niet gunstig gezind
was.
Altijd en tot zoo lang het tegendeel bewezen is geloof
hechtende aan de volkomen goede trouw van al de be
trokken personen, moet men dus het optreden van den
jeugdigen Van Kees in deze zaak ten zeerste betreuren.'
X. had daarom ge wenscht dat er ee ne co mmissie
ware benoemd, waarin de aanwezigheid van
deskundigen in zake de particuliere landerijen
aan de tegenpartij elke gelegenheid tot reclame
zou hebben benomen of dat het onderzoek
ware opgedragen aan een ambtenaar, goed
bekend met het karakter der Soendaneesche
bevolking en met de verhoudingen tusschen
particuliere landheeren en de opgezetenen
hunner landerijen.
Dit zou waarborgen hebben opgeleverd
voor een onpartijdig onderzoek, nu te meer
1
noodig, waar de gerechtelijke bemoeiingen niet
tot een voor de heeren De Sturler en Sol
ongunstig resultaat hadden geleid.
Het uitzettingsbesluit, genomen tegenover
de heeren De Sturler en Sol, wordt verder door
X. op verschillende gronden bestreden; nadat
hij er op gewezen heeft dat bij hun verhoor
alle gedetailleerde en gemotiveerde toelichting
van hunne zijde is afgewezen en zij zelfs niet
met de beschuldigden van het oproer geconfron
teerd zijn.
Bij zijne bestrijding van het bedoel de besluit
wijst hij erop, dat men daarin te vergeefs zoekt
naar een enkel gepreciseerd feit, dat den heeren
De Sturler en Sol wordt ten laste gelegd
terwijl per slot van rekening het motief voor
hunne verwijdering in het belang der open
bare rust en orde alleen wordt gezocht in het
vermoeden, dat hunne tegenwoordigheid aan
leiding zou geven tot daden van anderen,
verzet en poging tot moord die zeer
zeker met de openbare rust en orde niet zijn
overeen te brengen.
In dat besluit wordt verder gewezen op de
bekende ongeregeldheden, op 19 en 20 Mei,
wat, volgens X., daarin alleen zin zou hebben,
wanneer zij, die toen verzet pleegden, daartoe
gedwongen waren door handelingen van den
landheer en zijne ondergeschikten, en daardoor
tot wanhoop en radeloosheid waren gebracht.
«Maar ongelukkigerwijze staat ook in het besluit dat
»»op de verzamelde menigte ia gevuurd moeten worden,'"'
en nn weet men niet meer wat te denken
of de personen, die zich op 20 Mei op een heuvel van
het land Tjampea bevonden, waren menschen, die door
de verkeerde handelingen van den landheer en zijne
ondergeschikten het land Tjiomas verlaten hadden en tot
wanhoop en radeloosheid gedreven waren, maar dan zou het
een hemeltergend schandaal zijn, dat van gouvernementswege
op die ongelukkigen gevuurd is, en kon de regeering
nooit overwegen, dat op die menigte is gevuurd moeten
worden, met andere woorden, dat het vuren noodzakelijk
was
öf het was, gelijk van andere zijde beweerd is, een hoop
muitelingen, die, door fanatisme gedreven, de rust en
en orde bedreigden en wellicht een strijd tegen de onge-
loovigen willen aanvangen, dan kon het vuren noodzakelijk
zijn geweest, maar dan ook hebben de heeren De Sturler
en Sol met die geschiedenis niets te maken en is zij in
het uitzettingsbesluit niet op hare plaats.
Bij de beoordeeling van dat opstootje moet men er
bovendien opletten, dat de bevolking destijds sedert bijna
een maand onder het gezag der van regeering swege
aangestelde politiehoofden stond."
Tot zoover de aanhalingen uit de beschou
wing van X, die wij verder in zijne bestrijding
van het regeeringsbesluit niet behoeven te
volgen. Men kan ligt begrijpen tot welke
conclusie X komt.
De zaak is, volgens hem, door en van wege
de regeering niet zoo behandeld als ook met
het oog op de omstandigheden noodig was,
om eiken twijfel aan hare volkomen recht
vaardigheid te voorkomen of op te heffen, en
de verbanning der heeren De Sturler en Sol
uit de afdeeling Buitenzorg is door het te
hunnen aanzien genomen besluit volstrekt niet
gemotiveerd.
De publieke opinie ons te openbaren, beter
dan de Indische bladen dat deden, was hoofd
doel van de beschouwing waarop wij wezen.
Dat de schrijver daarbij te veel licht liet
vallen op de verkeerde daden der regeering
en verbloemde, wat het zondenregister der andere
partij zou kunnen verzwaren, is niet onwaar
schijnlijk. Maar fouten, door bijzondere personen
begaan, zijn niet zoo gevaarlijk als die door
eene regeering bedreven, omdat deze een gansch
volk vertegenwoordigt en uit zijn naam spreekt
en handelt. En dubbel voorzichtig dient zulk eene
regeering te zijn, wanneer zij gezag uitoefen^
over koloniën aan zulk een volk behoorende
dan dient zij rechtvaardigheid en onpartijdig
heid het allermeest te betrachten.
Laat de helft waar zijn van hetgeen X
schrpft; dan blijft er nog veel te veelover
dat het prestige schaadt van den gouverneur-
generaal, wiens optreden wij destijds met
vreugde begroetten, zonder daarom van hem
reeds dadelijk grootsche hervormingen te ver
wachten. Edoch, de jaren gingen voorbij en
tot heden schonk zijn bestuur nog weinig of
geen lichtpunten.
Wij weten het zijn taak is zwaar, maar
hij had door zijn verleden alles in zich ver-
eenigd, wat grond gaf voor eene goede toekomst
voor Indië. Man van karakter en bekwaam
heid, hekend met het land waarover hij den
scepter voeren zou, kon men hopen dat hij met
kracht en energie zou optreden, dat hij zou
toonen een hoogen zetel in te nemen niet alleen
om hoog te zitten maar om groote dingen te
doen.
Yan zoo iemand had men allerminst zwak
heden verwachten, zoo zij begaan waren, in
ieder geval de kracht om ze weer goed te maken.
Maar wat wij zagen en hoorden, gaf blijk
van het tegendeel.
Ook in de afdeelingen onzer Tweede kamer
is er bij de behandeling der begrooting voor
Indië gewezen op het streven, dat er bij de
Indische regeering schijnt te bestaan om tegen
over personen de administratieve tusschenkomst
hoven den gewonen loop van het recht te
stellen. Door maatregelen van dien aard weid,
naar de meening van wij weten niet hoe"
veel leden een gevoel van onbehaaglijkheid
en onwil jegens de regeering opgewekt, dat
in de drukpers, afkeerig van willekeur, zijn
steeds sterker gekruide uitdrukking scheen te
vinden. Voorbeelden van ambtenaren die,
hangende hun correctioneele terechtstelling, tot
hooge ambten bevorderd werden en na hun
veroordeeling gratie kregen, en van personen
die, door den rechter vrijgesproken, admini
stratief naar een onherbergzaam gedeelte van
den Archipel werden gezonden, moesten aan
den eerbied voor recht en gezag gelijkertijd
afbreuk doen. Noch de sluiting der drukkerij
en van Javabode en Iud. Vaderlnoch trans
actiën als die tot haar heropening leidden
lagen onder deze omstandigheden in de bedoe
ling van het drukpersreglement.
Hierbij doelt men natuurlijk op de Tjiomas
zaak, maar duidelijk en klaar gaven eenige
leden daarover te kennen dat zij bij die treu
rige geschiedenis meer krachtsbetoon tegen
over personen dan tegen zaken zagen.
Dat verwijt valt ook geheel in den gees!
van het betoog, door ons aangehaald. En zulk
een verwijt dient voor het prestige van den
heer Otto van Rees grondig weerlegd of
Ja, voor het geval het gegrond is, staan
wij voor een lastig dilemma.
De gouverneur-generaal ging heen als her
vormer, misschien wel niet in eigen oog maar
toch in dat van zeer velen, die hem van vroeger
kenden.
Zulk een hervormer moet zijn s een man van
karakter, vrij van eenigen smet, een ridder
zonder vrees of blaam.
De Tjiomaszaak, afgescheiden van de wijze
waarop die door velen wordt geëxploiteerd, is
au fond voor het prestige van den heer Van
Rees hoogst gevaarlijk. Zijn daarom de stuk
ken, erop betrekking hebbende, aan de kamer
leden onder het zegel van geheimhouding
overgelegd? Wij begrijpen de moeilijkheid
om de zwakheid van een bestuur bloot te
leggenmaar twee wegen zijn er in dezen te
bewandelen om den bestrijders het zwijgen op
te leggen: hun bewijzen dat zij onrecht doen óf
zedelijk krachtig zich toonen door zijn onrecht te
bekennen en te herstellen, wat men, door in de
opgewondenheid van het oogenblik te ver te
gaan, bedierf.
Voor beide ia openbaarheid der stukken
gewenscht.
Boven het prestige van den heer Van Reea
staat de goede naam van Nederland,