N° 223,
W oensdag
22 September.
FEUILLETON.
Uit Je faiietai van let IÉ m Cantore,
Middelburg 21 September.
:1
Advertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar, a 5 Cent.
De verzoeking van Gideon Grasper.
M1DDELBERGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. tan der Peijl, te Zierikzee: AC. de Mooij, te TholenW. A. van Nieüwenhuijzen, te Terneuzen: A.van der Peijl Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger
Naar aanleiding van onze tweede aanteekening
onder zjjn jongsten Brief uit de Hofstadge
plaatst in ons nommer van Maandag, verzoekt de
Haagsche briefschrijver opname van onderstaande
opmerkingen, omdat hij er prjjs op stelt zjjne
opvatting nader te verdedigen en daarmede niet
wenscht te wachten tot den volgenden „Brief."
Wjj voldoen natuurlijk gaarne aan zijn verlangen
en plaatsen zijn schrjjven niet, zooals hij verzoekt,
onder de ingezonden stukken, maar aan het hoofd
van ons blad.
Hjj schrijft dan
„Wat die aanteekening zelve betreft, zij opge
merkt, dat die wel spreekt van medeplichtigen,
maar niet van den eenigen dader, terwjjl de heer
Boelens, volgens zjjne eigene verklaring, de schrij
ver van het bewuste stuk is maar dus geen me
deplichtige.
Over de kwestie zelve het volgende.
Bij arrest van den Hoogen Raad van 17 Juni
1846 is beslist in den door mjj voorgestanen zin.
In Leon's Rechtspraak, tweede vermeerderde druk
door mr Teiseira de Mattos, vind ik in het
tweede deel, 6e aüev., 4" ged. ad. art. 458strafv.,
op bladz. 1217 het volgende uittreksel uit dat
arrest: „Waar de wet in art. 458 Strafv. van
regtverrolgingen spreekt, kunnen hierdoor niet
bedoeld worden vervolgingen, welke niet in het
algemeen tot onderzoek naar den verantwoorde
lijken persoon of niet tegen'hem, wien de verja
ring geldt, maar bepaaldelijk tegen een ander
persoon hebben plaats gehad."Het arrest,
waarbjj werd bevestigd een arrest van het Prov.
Gerechtsh. in Overijssel van 5 Maart 1846 (W. t>.
7t. li. n° 687), is gewezen overeenkomstig de
conclusie van den adv.-gen. Debeth.
Naast een betoog van mr A. de Pinto wordt
in genoemd werk t. a. p. in anderen zin vermeld
een vonnis van de arr.-rechtbank te Amsterdam
van 14 Sept. 1859.
Hoewel het hoogste rechtscollege de door mjj
verdedigde leer huldigt, blijkt er dus verschil van
gevoelen te bestaan. Maar dit verschil was alleen
met de oude wetgeving bestaanbaar. Volgens de
nieuwe, thans geldende, is geen verschil meer
mogelijk maar is de zaak uitgemaakt in den geest
van de beschouwingen in mjjn „Brief." Immers
art. 72 van het strafwetboek kent geen stuiting
van de verjaring ten aanzien van een ander dan
den vervolgde. In de memorie van toelichting
tot het reg.-ontwerp lees ik bjj dat artikel (Smidt,
deel I, bladz. 481): „„In afwjjking van art. 15,
Titel I, ontw. strafv. 1863, maar in overeenstem
ming met 68 van het Duitsche wetboek is aan
genomen de bloot subjectieve werking der stuiting.
Met andere woorden, de daad van vervolging
brengt alleen stuiting mede ten aanzien van den
vervolgde.""
g>
Uit het Engelseh.
door .Lucie Farmer.
TWEEDE HOOFDSTUK.
storm oogsten.
„Dat heeft geen haast," zei ik. „Het is nog
mjjlen ver. De wind is stil, de zee is kalm. Het
zal naar Upperstown gaan en daar bljjven liggen
tot de vloed opkomt."
„Dat zal het niet," mompelde Gideon, die
er zeer opgewonden uitzag. „Het zal hier de rivier
opkomen.
„Als het dat doet, is het al heel dom of de
loods is krankzinnig," zei Cato.
„Gjj weet er niets van. Het zal hier binnen
komen. Jasper weet wat hjj doet."
„Wie is Jasper?" fluisterde ik Rosa in, die
mjj met hare groote oogen waarschuwend aanzag
en zei:
„Een van de deelgenooten van Gideon. Ik
verfoei hem 1"
„Stil, kindj stil!" zei ik; maar ik kreeg
eensklaps een vreeseljjke angst.
„Nu ik ga heenriep Gideon. »Ik maak
dat ik beneden kom. Komt meisjes
„Maar zjj hebben nog niets te eten gehad."
„Dat doet er niet toe. Ik kan niet wachten,
gom gato, Geen getalm j uw motto ia„bemin»
Deze nieuwe regeling zal, op grond van het
tweede lid van art. 1 strafwetboek, voor Boelens
moeten gelden, omdat zij voor hem gunstiger is
dan de oude, gesteld dat deze laatste in den door
u aangenomen geest moest worden uitgelegd en
dus ook ten opzichte van dezen nieuwen ver
dachte stuiting zou hebben medegebracht.
Ook uit art. 30 der wet van 15 April 1886
(St. no. 64) (Invoeringswet) volgt de toepasselijk
heid der nieuwe regeling op den heer Boelens.
die eerst nu, dus na 1 September 1886, zou kun
nen gedagvaard worden.
M. i, staat derhalve de straffeloosheid van den
heer Boelens, ook al is hjj de schuldige, volko
men vast, wat niet het geval zou geweest zijn,
als hjj vóór den 24 Juli jl. zjjne bekentenis bjj
de justitie had afgelegd.
Dat mr. De Witt Hamer eerst op 7 Aug. ver
nam, dat een ander de schuldige zou zjjn, geloof
ik gaarne, maar waarom zou de heer Boelens,
na pp 19 Juli zich bij Domela Nieuwenhuis ver
voegd te hebben, tot 7 Aug. hebben gewacht met
aan diens advocaat te schrjjven?"
Naar aanleiding van dit schrjjven enkele regelen
Op grond dat het lang niet recente arrest van
den H. R. van 17 Juni 1846 op zich zelf staat,
en daarna èn bjj rechtspraak èn bjj jurisprudentie
het tegenovergestelde gevoelen heeft gezegevierd,
meenen wjj te mogen vasthouden aan onze uit
legging van artikel 7 der wet van 1 Juli 1830.
Beweert nu onze briefschrjjver terecht dat de
heer Boelens niet is medeplichtige maar dader,
dan antwoorden wjj: ook dan geldt dezelfde regel
omdat de ratio legis dezelfde is.
In hoever nu de heer Boelens op grond van de
nieuwe wetgeving zich op verjaring zou kunnen
beroepen, willen wij niet beslissen, ofschoon wjj
op grond van art. 30 en 31 der wet van 15 April
1886, waar het dezelfde zaak geldt, juist het
omgekeerde zouden afleiden dan onze briefschrjj ver.
Eindeljjk wanneer den 23 Juli geen uitstel ge
geven was, maar de zaak behandeld ware, dan
was den 30en Juli waarschjjnljjk uitspraak gevolgd.
Yóor de uitspraak zou geen vervolging tegen
Boelens ingesteld zjjn en na de uitspraak waren
de 3 maanden verloopen.
Maar gesteld al dat Boelens niet vervolgbaar
ware, zou dat dan zoo verscbrikkeljjk zjjn Eischt
in deze wjj schreven het reeds vroeger
nietige zaak, die een veel te grooten omvang
kreeg, de gerechtigheid, evenals bij de heidensche
offeranden, dat er in ieder geval een offer valle?
Op de laatste vraag van onzen Haagschen
briefschrjjver kunnen wjj moeiljjk antwoorden.
Alleen de heer Boelens zelf zou hem daaromtrent
kunnen inlichten.
De N. R. Crt maakt naar aanleiding der
openingsrede eenige opmerkingen.
Over de zinsnede dat geen vermeerdering van
middelen door hoogere belasting behoeft gevraagd
te worden, zegt zjj
„Deze mededeeling zou zeker eene bigde bood
schap mogen worden genoemd, wanneer men wist,
eerbiedig en gehoorzaam." Maak voort, of ik
laat u achter."
Cato hield zich flink en zei, ofschoon heel zacht
„Goed, ga maar. Wjj bljjven soupeeren en
gaan alleen naar huis."
„Wees niet mal. Kom Rosa, doe wat ik
zegKom."
„Geen stap" zei Rosa. „Ga maar alleen
Giddy."
Hjj mompelde een vloek en greep Cato bjj
den arm,
„Gjj komt in alle geval mee," riep hjj toornig
uit. „Ik moet weg. Kom 1"
„Mjjnheer Grasper," zai ik, „de jonge dames
zjjn mjjne gasten en mogen bljjven als ze dat
liever willen. Mjjn man zal haar wel thuis
brengen."
Het begon duister te worden, maar het gemoed
van Gideon scheen nog duisterder te zjjn, want
hjj keerde zich om en zei:
„Heel goed, juffrouw Farmer. Als gjj twee
verloofden wilt scheiden, kunt gjj het doen. Kom
Cato, ik beveel het u of bljjf hier voor goed
Ik duld geen verzet!"
De oogen van Cato vulden zich met tranen. Nu
kwam zjjn ware aard aan het licht. Rosa keek
verschrikt; Cato vastberaden. Kalm doch ferm
zei zjj
Neen, dank u, Gideon. Ik zal op mjjn zuster
wachten. Gjj zjjt van avond uzelven niet."
„Vaarwel dan!" hernam hjj. „Gjj kunt den
volgenden keer naar mjj guiten ale gjj mjj hebben
dat het in de bedoeling der regeering lag, bet
volgend jaar geen buitengewone opcenten op de
personeele belasting te heffen, en van de tijdelijke
verhooging van den accjjns op gedistilleerd voor
het vervolg af te zien. Aangezien echter noch
het een, noch het ander in de bedoeling schijnt
te liggen, is er geen reden om zich over deze
mededeeling der regeering te verheugen.
Of men druk op hem legt door bestendiging
van belastingverhoogingen, die aanvankeljjk als
tjjdeljjke maatregelen waren voorgesteld om in de
nooden van het oogen blik te voorzien, dan wel
door nieuwe belastingen in te voeren, is voor den
belastingschuldige tameljjk wel hetzelfde. Wat
echter het optimisme in de financieele zinsnede der
openingsrede nog bedenkeljjker maakt, is, dat er voor
de regeering geen noodzakelijkheid tot herziening
der belastingen schjjnt te bestaan, nu de toestand
der schatkist daartoe niet dringt. Vermeerdering
van middelen behoeft niet te worden gevraagd
bjjgevolg kan het vraagstuk der belastingen bljjven
rusten, en kan de minister van financiën zich het
leven gemakkeijjk maken."
„De aankondiging van een voorstel betrekkelijk
het recht van vereeniging en vergadering zal,
meent het Rott. blad, eenige bevreemding wek
ken, omdat nog zeer kort geleden de minister van
binnenlandsche zaken verklaarde, dat de bestaande
wet aan de regeering voldoende middelen aanbood
om de orde te handhaven. Voor zooyer wjj weten>
is er sedert niets gebeurd, wat de regeering tot
eene andere meening kan hebben gebracht. Wat
mag dan tot het aangekondigde voorstel hebben
geleid Wjj willen hopen, dat geen reactionaire
maatregelen beoogd worden. Al stellen alle rustige
burgers er hoogen prjjs op, dat woelingen en
storingen der maatschappelijke orde met groote
gestrengheid worden tegengegaan, het recht van
vereeniging en vergadering is een der gewichtigste
volksrechten, door de grondwet gewaarborgd, en
inbreuk op dat recht zou zeker in het land geen
bjjval vinden. Laten wjj intusschen afwachteni
wat de regeering beoogt."
Omtrent de landbouw-enquête, door de regeering
toegezegd, is het blad ook met ons van meening
dat het in deze niet aan licht ontbreekt. „Hier
staat men niet tegenover toestanden, die ons land
in het bjjzonder eigen zjjn, maar tegenover alge-
meene verschjjnselen. Wat zich hier te lande
voordoet, dat vertoont zich ook in alle andere
landen. En men tast hier naar oorzaken zoe
kende, ook niet in het donker rond. Integendeel
aan licht ontbreekt het hier allerminst. De voor
naamste staathuishoudkundigen van Europa hebben
zich met dit vraagstuk bezig gehouden en hunne
beschouwingen wereldkundig gemaakt. Heeft men
aan hunne voorlichting niet genoeg, de konink
lijke commissie van deskundigen" zal stellig hun
werk niet verbeteren.
»Beoogt misschien de regeering, voor een tjjd
lang de protectionisten te bevredigen, die met
hunnen aandrang om bjj hun stelsel heil te zoe
ken, het haar lastig makenen verwachtingen
bjj hen op te wekken? De vraag, of bescher
wilt. Dat is altemaal uw werk, juffrouw Farmer,
en ik zal het u betaald zetten. Ik wil van niemand
uwer meer wat weten. Gjj ziet mjj nooit meer
terug
Hjj vloog het huis uit en sloeg het hek dicht.
Ik was bljj, toen bij weg was. Maar Cato barstte
in tranen uit en verborg haar gelaat.
„O juffrouw FarmerHeb ik Verkeerd ge
daan? Maar ik kon waarljjk niet gaan, Hjj was
zoo vreemd. Ik was bang, En zoo was hjj den
heelen dag al geweest."
Ik trachtte haar te troosten, maar mjjn hart
was zeer bedrukt. Een vreeseljjk vermoeden ging
mjj door de ziel. Ik was ten prooi aan een onbe-
schrjjfeljjken angst. Ik wenschte dat Karei thuis
kwammaar die was naar het huis om te helpen.
Wjj soupeerden en nog altijd kwam Karei niet.
Toen het tien uur sloeg, zette ik mjjn hoed op
en zei dat ik in alle geval een eind mee zou gaan.
De meid kon zoo lang bjj het kind bljjven dat
gerust Bliep. Kwartier over tienen begaven wjj
ons op weg. Het was donker maar heel mooi weer.
Er woei een flinke bries doch volstrekt niet erg.
Het was bewolkt en de nieuwe maan ging onder,
toen wjj de duinen afliepen.
Wjj praatten er nog over, wat Gideon toch zou
gehad hebben en waarom hjj zoo korzelig zou
geweest zjjn. Toen kwam het gesprek op de bark
en den loods Jasper Midding, die een slecht
makker voor Gideon was.
Bjj het hek van het huis kwamen wjj Karei
tegen en de jongens meisjes aan Rem overlatende
mende maatregelen den landbouw kunnen helpen,
heeft reeds herhaaldeljjk een onderwerp uitgemaakt
van onderzoek en gedachtenwisseling bjj hen, die
bjj de zaak het meest belang hebbpnen het
resultaat is steeds geweest ten gunste van den
vrijen handel. Wjj herinneren bjjvoorbeeld aan
het rapport van het land bon w-comité. Voor de
protectionisten belooft dus een nieuw onderzoek
weinig.
„De koninkljjke commissie heeft ook te onder
zoeken, wat er van staatswege te doen is in het
belang van den landbouw. Voor den landbouwer
ware het wel zoo gewenscht, dat wat er te doen
is, alvast gedaan werd. De regeering kan zelve
beoordeelen, of er bijvoorbeeld in onze belasting
wetgeving nog belemmeringen voor het landbouw-
bedrjjf aanwezig zjjn, en zoo ja, dan kan zjj
dadeljjk voorstellen doen om ze weg te nemen.
Op die wjjze zou zjj zich grooter aanspraak ver
werven op de erkentelijkheid der landbouwers
dan door de benoeming eener commissie, wier
arbeid veel omhaal, maar weinig vrucht belooft.'*
„Uit hetgeen in de rede wordt gezegd omtrent
onze koloniën vernemen wjj geen nieuws."
Het Hbld. laat zich in menig opzicht uit ge
lijkluidend met onze beschouwing.
Dit blad begroet ook het benoemen van een®
staats-commis9ie, welke eene onderzoek zal instellen
naar den toestand van den landbouw, met inge
nomenheid. Deze gewichtige bron van volkswel
vaart heeft zich tot dusver niet over vele bewjjzen
van belangstelling van regeeringswege te verheugen
gehad. Er ontbreekt zelfs een afdeeling van
algemeen bestuur, die aan hare belangen is gewjjd,
zooals met handel en njjverheid het geval is. Des
te meer reden heeft men zich over de plannen
der regeering te verheugen.
De betuigingen in de rede omtrent het Indische
leger maken een goeden indruk, welke, naar het
blad hoopt, door de daden der regeering zal
worden versterkt.
Het Vad. noemt het stuk niet fraai van stjjl
maar van eene verrassende lengte, terwjjl het
belangrijker mededeelingen bevat dan wjj van
de troonreden van den laatsten tjjd gewoon waren
Volgens dit blad zal het de aandacht trekken"
dat van plannen tot vertraging der oplossing door
een nieuwe kiestabel niet wordt gewaagd. Of de
regeering in het alternatief, onlangs in de eerste
kamer aangewezen, heeft gekozen - een nieuwe
tabel na de eerste behandeling der grondwet of
een vaststelling van districten bjj de additioneels
bepalingen zal nader mede moeten bljjken.
Van de door de regeering als meest dringende
wetsontwerpen aangekondigde komen het Vad.
dat betreffende de Ned. bank en dat totwjjziging
der wet op het recht van vereeniging urgent voor.
Het laatstbedoelde natuurljjk alleen in de voor
onderstelling, dat de betreurenswaardige feiten,
waartoe de uitoefening dier rechten in den laatsten
tijd wel eens aanleiding hebben gegeven, kunnen
worden voorkomen, en afdoende voorkomen, door
een wetswijziging. Het komt dit blad voor, dat de
wet zoo slecht niet is, alleen wellicht hier en
keerde ik terug, want de wind stak een beetjö
op en het was nog een heel eindje voor mjj, ts
meer daar ik nog niet sterk was.
Ik zette nog wat eten voor Karei klaar, mafti1
het sloeg elf uur en hjj kwam nog niet. Dat
was vreemd. Terwjjl ik luisterde of ik zjjn voetstap
hoorde, viel er eensklaps een schot. Ik vloog naar
de deur en zag een vuurpjjl door de lucht zweven i
een noodsein, maar gelukkig ten westen van het
oude wrak.
Ik haalde ruimer adem. Die misdaad had
Gideon niet op zjjn geweten, maar de loods moest
het hoofd verloren hebben, om het schip bjj laag
water zoo dicht onder de kust te brengen. Ik
weet zelf wel dat de stroom om de kaap heen
trekt als een sluis en heel gemakkel jjk een liehto
bark in ballast op de Wester-Doodemansbank
kan werpen. Als de wind opzette moest het zeker
gebeuren.
Nog een vuurpjjl en nog een. Nu wist ik,
waarom Karei niet kwam.
„Kunt gjj nog een uurtje op het kind passen,
Sara? Ik wilde even naar het strand gaan."
Ik stopte mjj warm in en ging naar beneden.
Het was zooals ik dacht. Maar Karei was ditmaal
niet met de reddingboot uitgegaan. Wat was ik
dankbaar
De boot verdween in de duisternis en Karei
ging met mjj naar huis. Wjj hoorden nog meer
schoten maar na een poos hielden zjj op, de wind
was sterker geworden, misschien was het schip
met des vloed weer vlot