N\ 200
1886.
Donderdag
26 Augustus.
129'
Middelburg 25 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20' Cent per regel:
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
EEN MERKWAARDIGE DAG.
HIUUELBUKGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Krniningen: F. van dek Peul,,te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. van Nieuwenhuijzen, te Terneuzen: A.van de* Peijl Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John F. Jones, opvolger
(27 Augustus 1816.)
dook
F. NAGTGLAS.
Op den aanstaanden 27 Augustus zal het 70
jaren geleden zijn, dat eene Nederlandsche scheeps-
afdeeling met eene Engelsche vloot samenwerkte
om de roofzucht van het toen algemeen gevreesde
Algiers te beteugelen. Deze gebeurtenis is be
langrijk genoeg om in onzen tjjd nog eens herin
nerd te worden, en ik had het voorrecht, dat de
schets, die ik van dien strijd ontwierp, kon wor
den nagezien door een geacht landgenoot, jhr
Pieter Damas van Citters, oud zee-officier en oud
lid van gedeputeerde staten van Zeeland, wellicht
de laatst overgeblevene der Nederlandsche zee
lieden uit die dagen en zeker de eenige nog
levende van den état-major onzer oorlogschepen.
Veertien jaren oud, woonde, hjj als adelborst
aan boord van ons vlaggesohip Melampus, het ge
vecht bjj, en was tweede persoon aan de boven-
batterjj van genoemd fregat, tevens belast met
de seinen, welke echter door den dichten kruit
damp maar moeiljjk konden worden waargenomen.
Mei verwonderlijke helderheid van hoofd en warme
belangstelling van hart, weet de achtenswaardige
vier en tachtigjarige grijsaard zich de gebeurte
nissen dier dagen nog levendig voor te stellen.
In de velden ran Waterloo hadden een jaar te
voren de Oranjevanen van het jonge koninkrijk
met roem den vuurdoop ondergaan. Het hart
van ieder Hollander, die zich een telg gevoelde
van den degelijken Dietschen stam, had van vreugde
geklopt, toen, in dien grooten slag het volk ver
nederd werd, dat zich in grenzenlooze ijdelheid
„la grande nation" pocht, maar te gelijk betreurd,
dat men daarna dien algemeenen vijand nog te
veel liet behouden van den roof in vroeger tjjd
door list en geweld aan Vlaanderen gepleegd.
Onze zeelieden hadden echter nog geen gelegen
heid gevonden om te toonen, dat onze door
partijschap bezoedelde en door Fransch verraad
neergehaalde driekleur, weer met den ouden roem
boven de oorlogschepen wapperen kon. Spoedig
zou zich echter eene gelegenheid voordoen, daar
een donkere wolk reeds terstond na den vrede
opgemerkt, de rust van Europa scheen te zullen
bedreigen. De stoutheid der Barbarjjsche zeeroovers
was in de jaren,toen dit werelddeel door ouderlingen
strjjd werd verscheurd, tot ongehoorde vermetelheid
geklommen. Niet alleen dat schepen van alle
natiën in de Middellandsche zee werden geplun
derd en de bemanning als slaven verkocht; dat
er herhaaldelijk strooptochten op de Italiaansehe
en Spaansche kusten werden gedaan en honderden
geldswaardige bewoners weggeroofd, maar Alge-
rij nsche oorlogsvaartuigen begonnen zelfs buiten
de straat van Gibraltar den grooten Oceaan
onveilig te maken. Daarom was het voor de
zeemogendheden meer dan tjjd om krachtig han
delend op te treden, doch om het gewicht eener
dergelijke onderneming te doen uitkomen, moeten
wjj de geschiedenis wat vroeger ophalen.
Reeds sedert eeuwen had Europa noode en
mokkend den smaad der Barbaren gedragen, en
slechts nu en dan, als het al te erg werd, wat
de een of andere zeemogendheid tegen de roof
staten, waarvan de sterke stad Algiers (Al-Djezair,
het eiland) het brandpunt was, opgetreden. In
den Romeinschen tjjd was deze noordelijke kust
streek van Afrika de rjjke en welvarende graan
schuur van Italië geweest, doch de golven der
volksverhuizing waren er overheen gestroomd en
op de puinhoopen der oude beschaving woonden
verschillende weinig ontwikkelde stammen. Toen
de Arabieren in de vijftiende eeuw uit Spanje
werden verjaagd, vestigden de meesten zich in
Barbarije, waardoor een bron werd geopend van
feilen rassenhaat, welke niet verminderde, toen zich
hier in 't begin der zestiende eeuw Turksche
zeeroovers neersloegen en de teugels van het be
wind in handen kregen. Zoo ontstonden de
Barbarjjsche staten, waaronder gerekend werden
het keizerrjjk Marokko en de drie zoogenoemde
regentschappen Algiers, Tunis en Tripoli, welke
drie laatsten het oppergezag van den Turkschen
sultan in naam erkenden. De gunstige ligging
der stad Algiers maakte haar tot het middelpunt
dezer roofstaten en achter de bjjna onneembare
vestingwerken, en aan de "waterzijde vooral de
sterke moelje, vonden de snelvarende en zwaarbe-
mande roofschepen gemakkelijk eene veilige schuil
plaats.
De groote onderneming in 1541 door keizer
Karei V, vooral op aandringen van paus Pauluslll
ondernomen, had waarschjjnljjk de verovering van
Algiers tengevolge gehad, indien niet een vreeee-
ljjk noodweer bijna de geheele vloot vernietigd en
duizende manschappen had doen omkomen. Deze
tegenspoed deed de stoutheid der zeeroovers toe
nemen en langzamerhand gingen de Spaansche
bezittingen in Afrika een voor een verloren. Nu
en dan liet de eene of andere zeemogendheid en
vooral Frankrijk zich gelden. Hoewel Fra^ois
van Vendöme, hertog van Beaufort, een kleinzoon
van koning Hendrik IV, aan de Algerijnen in
1668 en 1665 groote verliezen toebracht en later
de beroemde admiralen Duquesne en de Tourville
in 1681 en 1687 de roovers herhaaldelijk tuchtig
den, slaagden zij er echter niet in om hun macht
voor goed te fnuiken. Ook onze De Ruyter voerde
menigen strijd met deze vjjanden der Christenheid
en wist hen door kloeke machtsvertooning in de
Middellandsche Zee soms voordeelige vredesver
dragen af te dwingen o. a. in 1655, die echter
van Turksche zjjde doorgaans spoedig werden ge
schonden. Onze anders niet licht vervaarde admi
raal schreef in 1670 aan den ambassadeur Coen-
raad van Beuningen, dat hij het genoegzaam
onmogelijk achtte om de schepen achter de moelje
(havendam) van Algiers te vernielen en dat de
vloot, die tegen het sterk kasteel, de vaste muren
en het vele geschut der stad iets bestaan wilde,
om, zoo te zeggen, zon en maan, dag en nacht,
wind en weer tot haar dienst moest hebben. (Zie
Brandt bl. 621). De achttiende eeuw was ook ten
dien opzichte een treurige tjjd. Het onheil bren
gend stadhouderloos bewind, geljjk Hofdijk het
noemt, met een veel pratende, lang haspelende
en niets degelijks beslissende vertegenwoordiging,
had onze zeemacht deerljjk doen vervallen, zoodat
wij geen schepen in zee konden brengen om onze
vlag door de Algerjjnen te doen eerbiedigen.
Kostbare geschenken moesten goedmaken wat aan
krachtsontwikkeling te kort schoot en het kon
ook wel niet anders in een tijd, toen gelijk de
wakkere admiraal Schrijver verhaalt, een Hol-
landsch vlootvoogd tot dien hoogen rang kwam,
alleen omdat hij een podagreuzen burgemeester
aan 't verkeerbord den tjjd had helpen korten.
Reeds in 't begin der zeventiende eeuw, had
de sultan aan de krijgslieden of Janitsaren die
de macht te Algiers in handen wisten te krjjgen,
bevoegdheid verleend om een Dejj of Patroon te
kiezen, die slechts met een zeer lossen band aan
het opperbestuur te Konstantinopel zon verbonden
zjjn, waardoor Algiers tot de achttiende eeuw te
gelijk een Pacha en een Dejj bezat, welke machts-
verdeeling tot onophoudeljjken twist, oproer en
moord aanleiding gaf. De zegepralende partjj zocht
doorgaans na iedere omwenteling in zeeroof of
buitenlandschen oorlog afleiding voor de binnen-
landsche beroerten, De stoutheid der Algerjjnen
was niet weinig toegenomen, toen zjj tjjdens de
Fransche revolutie en de oorlogen van Napoleon
schier ongestoord hun schandeljjk bedrijf konden
voortzetten en door vermetele strooptochten genoeg
buit kregen om de vestingwerken der stad ont
zagwekkend te versterken.
De vermaarde Engelsche admiraal sir William
Sydney Smith (1764—1840), zond in 1814 aan
het Weener congres eene memorie over de nood-
zakeljjkheid om den slavenhandel af te schaffen
en tegeljjk den duldeloozen overlast der roofzieke
Barbarjjsche staten voor goed te beteugelen. Wat
onze De Ruyter in de zeventiende had geraden,
werd ook door Smith aanbevolen en wel om door
snelbezeilde, sterkbemande kruisers de roofschepen
te beatooken en de zee vrjj te houden. Dit
mensehlievend voorstel ging den gewonen langen
diplomatieken weg, maar gaf toch aanleiding tot
een Antipiratisch-verbond, dat niet lang daarna
te Parjjs bjjeenkwam.
Den 31 Dec. 1814 vertrok een Nederlandseh
eskader met het linieschip Zeeland (verdoopte
Doggersbankals vlaggeschip van de reede van
Texel, om den pas herleefden, doch door de
Algerjjnen bedreigden koophandel te beschermen.
Door een geweldigen storm in de Spaansche zee
werden de schepen verstrooid en ontredderd, zoo
dat het tot den 15 Mei 1815 duurde, eer een
nieuw eskader, nu alleen uit fregatten samen
gesteld, uit Plymouth-Sound, onder bevel van den
schout bjj nacht Tulleken, later vervangen door
den vice-admiraal jhr Theodoor Frederik van
Capellen (geb. 1762, overl. 1824) naar de Middel
landsche zee zeilde. Daar vond men toen oorlog
schepen van meest alle zeemogendheden, wat tot
een edelen wedstrjjd aanleiding gaf en het was
vooral het kort te voren van de Engelsche regee
ring overgenomen fregat Melampusdat door
merkwaardige bezeildheid en zeldzame welgema»
m
nierdheid (zooals een oud zeeman het uitdrukte) onder
den voortreffeljjken kommandant A. W. de Man
ieders aandacht trok terwjjl de bemanning zoo
uitnemend was geoefend dat de Engelsche admi
raal daarover later zjjne hoogste bewondering te
kennen gaf. Op den 17 Mei 1816 liep ons eskader
de baai van Algiers in, toen de eerBte uit Enge
land gezonden vloot onder den beroemden admiraal
Edward Pellew (1757—1833), reeds in 1808 om
zijn verdiensten tot lord Exmouth verheven, aldaar
gereed was om de stad aan te vallen. Eene uit-
noodiging om aan den strijd deel te nemen, werd
gretig aangenomen en spoedig waren onze schepen
slagvaardig. Op het laatste oogenblik kwam de
Dey tot inkeer, misschien ook op het gezicht der
versterkte vloot, de vrede werd gesloten en ons
eskader hervatte den kruistocht en liet in menige
haven de Nederlandsche vlag wapperen.
De regeeringen waren in die dagen wars van
oorlog voeren, en vele staatkundigen meenden
dat een strjjd met Barbarjje zich gevaarlijk zou
kunnen uitbreiden. Men vreesde nameljjk dat de
sultan zich mengen zou in de oneenigheden met
zjjne regentschappen, wier krjjgsmacht men boven
dien niet gering telde, daar zjj versterkt was door
vele mammelukken uit Napoleons garde afkomstig
de fanatieke vjjanden zouden het zelfs niet ont
zien, zoo fluisterde men, om de destijds in het
Oosten woedende pest naar Europa over te planten.
Die schrikbeelden verhinderden echter niet dat
onze admiraal de baai van Algiers nog eens deed
verkennen, wat in weerwil van een levendig vuur
der vjjanden werd volbracht. Die machtsvertooning
bracht echter niet te weeg wat een Amerikaanscb
eskader ondervond. Op een oogenblik dat de
meeste Algerijnen in zee waren kwam commodore
Shaw voor de stad en overblufte letterljjk dendoor
die stoutheid verbijsterden Dey, die aan de meeste
zjjner eischen gewillig toegaf. Onderwjjl was het
pas gesloten tractaat met Engeland op een schan
delijke wjjs geschonden. Op den 24 Mei, zjjnde
Hemelvaartsdag, werden Napolitaansche en Corsi-
kaansohe koraalvissehers, die van Engelsche passen
voorzien waren, plotseling overvallen en op gruw
zame wjjze mishandeld.
Niet weinigen werden door de Turken vermoord,
de Engelsche vlag werd door 't sljjk gesleurd en
men beweerde zelfs dat een Engelsch koopman
aan een kruis was geslagen. Terstond werd be
sloten om die misdaad voorbeeldig te straffen en
de vloot van Lord Exmouth werd op tien zware
linieschepen van 110 tot 74 stukken en een aan
tal fregatten, brikken en liehtere vaartuigen ge
bracht en voorzien van congrevische vunrpjjlen
en de pas uitgevonden Schrapnel granaten. Op
den 8 Aug. sloot zich het Nederlandseh eskader
op de reede van Gibraltar aan de Engelsche vloot
aan. Het bestond uit de fregatten Melampus
(44 st. kapt. A. W. de Man, waar de admiraal
aan boord was)Diana (44 st. kapt. P. Ziervogel)
Frederika (44 st. kapt. J. A. v. d. Straten)
Amstel (44 st. kapt. W. A. v. d.Hart); Dageraad
(32 st. kapt. J. W. Polders); en Eendracht(18 st.
overste J. F. E. Wardenburg) allen voorzien van
een uitgelezen bemanning, meest afkomstig van
de zwaar gewapende linieschepen uit den Fran-
schen tjjd.
Den 14 Aug. zeilden de vloten naar Algiers,
doch de reis werd door tegenwind vertraagd, zoo
dat men nog in zee was op den 24 Augustus,
toen 's konings verjaardag, ook aan boord der
Engelsche vaartuigen door het hjjschen van de
Nederl. vlag werd gevierd. Den 27 Aug. kwamen
de schepen voor de stad, waar men voorbereid
en op geduchte tegenweer bedacht was. Naar
men zeide waren meer dan vjjftig duizend gewa
pende Arabieren ter verdediging opgeroepen. De
Engelsche consul had getracht aan boord der korvet
Prometheus te ontvluchten doch was aangehouden
en met een deel der bemanning van genoemd
schip in de gevangenis geworpen. Een schrifte-
ljjk voorstel waarop binnen een uur ja of neen
moest worden gezegd, bleef onbeantwoord, waarop,
na het doorkomen van den zeewind, de geheele
vloot opzeilde en onder een hevig vuur der Alge
rijnen de aangewezen plaatsen innam. Lord
Exmouth seinde: I shall attack immediately, if
the wind does not fails en liet met ongehoorde
stoutheid de ankers van zjjn vlaggeschip Queen
Charlotte van 110 stukken (kapt. Brisbane) vallen
op omstreeks 50 M. van de voornaamste battery'
De Britten volgden hun vlootvoogd met het
vlaggesein in top England expects every man to
do his duty(Engeland verwacht dat ieder zjjn
plicht zal doen), en de Nederlanders namen de
de voor hen bestemde plaatsen in. Naar het
scheen verkeerden de Algerjjnen in den waan dat
de schepen niet zouden durven schieten, want
duizenden nieuwsgierigen stonden op de kaai de
vloot aan te gapen. Lord Exmouth, even moedig
als edelmoedig, waagde herhaaldelijk zijn leven
om ouder het vuur der vjjanden, die menschen
door het wuiven met den hoed tot heengaan te
wenken. Te vergeefs echter, en eindeljjk, toen
de schepen in orde lagen, werd om drie nren het
sein tot vuren gegeven; Als één knetterende
donderslag dreunde de knal van duizend kanon
nen en de eerste laag der Charlotte veegde hon
derden der nieuwsgierigen toekjjkers weg. „Da
gansche zee scheen in vuur en vlam te staan, die
door den dikken rook, geljjk bliksemstralen uit
een donkere lucht uitbarstte. Hooren en zien
verging door de slagen van zooveel duizenden
stukken geschut en 't bulderen van eene menigte
musketkogelsbouten, schroot en splinters
vlogen naar alle zjj den met een jjsseljjk gekraak
en geknars van al wat getroffen werd. Hier ver
toonde zich de oorlog in al zjjn schrikkelijkheid".
(Vgl. G. Brandt. Leven van den admiraal De Ruyter
bl. 861). Nog had de strjjd geen half uur ge
duurd, of de opperbevelhebber liet aan de Neder-
ders weten, dat hjj zeer tevreden was over da
richting van hun vuur op de zuideljjke batterjjen,
waardoor hjj bjj uitsluiting de moelje kon be
schieten. Bjj het overbrengen dier depêche had
een schijnbaar onbeduidend maar voor een zee
manshart treffend voorval plaats, dat de heer Van
Citters zich dan ook nog duideljjk herinnert. Da
Engelsche officier, met de boodschap belast, had
vroeger op de Melampus gediend en toen hjj bjj
het verlaten van het fregat den valreep aan
stuurboord8-zjjde afging, kuste hjj met geestdrift
het nobele schip uitroepende Fire away I dear
Melampus, Fire away. (Vuur flink, brave Melam
pus, vaur flink.) (Vgl. levensschets van adm.A. W.
de Man door den schout bijnachtVan Karnebeek 1861.)
(Slot volgt).
Heden genoot onze oude stad de eer een bezoek
te ontvangen van prins Baudouin van België,
zoon van den graaf van Vlaanderen en vermoe»
deljjk opvolger van koning Leopold II, benevens
van zjjn broeder prins Albert. Eerstgenoemde is 17
jaren, de tweede 11 jaar oud. De prinsen, heden
morgen met het stoomjacht Leopold I- van
Blankenberghe naar Vlissingen gestoomd, stapten
aan het havenstation in twee gereedstaande rjjtui»
gen en reden langs den ouden Vlissingschen weg
naar Middelburg.
De vorsteljjke personen waren vergezeld vafi
graaf d'Oultremont, grootmeester van het huis
van den graaf en de gravin van Vlaanderen,
kolonel Du Four, directeur van de Belgische ma
rine en den heer Bosman, gouverneur der prinsen.
De heeren F. van Schooten en F. J. Bljjinspecteur
en ontvanger van het Belgische loodswezen, be«
geleidden de bezoekers.
Aan het hotel de Nieuwe Doelen alhier stapte
het hooge gezelschap af om, na een bezoek ge
bracht te hebben aan de stedeljjke verzameling
van oudheden op het Raadhuis, eene wandeling
door de voornaamste straten der stad te maken.
Verschillende oude gebouwen werden daarbjj
met belangstelling bezichtigd.
In het hotel de Nieuwe Doelen werd een lunch
gebruikt en daarna, langs onze buitensingels en
over den Koudekerkschen weg, de terugreis naar
Vlissingen aanvaard, van waar de prinsen te vjjf
uren weder naar Blankenberghe vertrokken.
In de heden middag gehouden, door den heer
F. Ermerins gepresideerde zitting van den ge
meenteraad waren de heeren De Stoppelaar,
Snijders, Jeras, Volkrjjk Liebert, Hogerwaard, J.
A. van Hoek en Hurgronje afwezig.
Na lezing der notulen en mededeeling van
eenige ingekomen stukken kwam in behandeling
een verzoek van W. C. Petiet, om een stuk
gemeentegrond, ter grootte van 170 centiaren,
liggendejbjj de Nieuwe Poort naast de huizen welke
aan de Nijverheidsvereeniging toebehooren, te mogen
koopen.
Burg. en weth. stelden voor dit verzoek in te
willigen en den kooppr jjs te bepalen op 1 de
centiare.
Alvorens zijne stem over dit voorstel uit te
brengen vroeg de heer Tak eene inlichting, nL
deze hoe zal het uiterljjk zjjn der op bedoelden
grond op te richten woning
In den laatsten tjjd is niet alles wat in deze
gemeente is gebouwd in overeenstemming met d«
billjjke regelen, die men voor een eenigszins fraai
uiterljjk der gevels mag stellen.
Spreker meende dat de gemeente, met het oog
hierop, bjj den verkoop van grond wel eenigs
eischen stellen; mag,