N° 187.
129s Jaargang!
1886.
Woensdag
11 Augustus.
Jr tap ioi al® nevelen."
Rijks-Belastingen.
Middelburg 10 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
IUIDDELBURGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. tan dee Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. van Nieuwenhuhzen, te Temeuzen: A.van dee Peijl Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger
De burgemeester van Middelburg maakt bekend
dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger der
directe belastingen ter invordering zyn verzonden:
a het door den provincialen inspecteur der
directe belastingen enz. te Middelburg, den 6
Augustus 1886, invorderbaar verklaarde kohier
van het patentrecht n# 2;
b de door den zelfden inspecteur, ook den 6 Augus
tus 1886, invorderbaar verklaarde kohieren der
personeele belasting n° 3 en 4;
alle voor het dienstjaar 1886/7, met uitnoodiging
aan ieder wien zulks aangaat, om, na bekomen ken
nisgeving van zijnen aanslag, ten spoedigste het
door hem verschuldigde te kwijten, met herin
nering tevens, dat de bezwaren, welke dienaan
gaande mochten bestaan, binnen drie maanden
na heden behooren te worden ingediend.
terwijl hij voorts de belastingplichtigen, die in
den loop des dienstjaars een perceel verlaten,
zonder daarin eenige roerende goederen of iemand
in hunnen dienst achter te laten, indachtig maakt
op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op
de personeele belasting van den 9 April 1869
(Slbl. no. 59).
Hiervan is heden afkondiging geschied waar
het behoort.
Middelburg, den 9 Augustus 1886.
De burgemeester voornoemd,
F. ERMERINS, L.-B.
Morgen komt onze tweede kamer weer bijeen
om, na eene korte rust, hare werkzaamheden te
hervatten. Veel tijd om stil te zitten kunnen
en mogen onze vertegenwoordigers niet nemen;
want zij dienen te woekeren met hun zeer
kostbaren tijd.
Het volgend zittingjaar toch moet hen gereed
vinden om met kracht de grondwets-plannen
ter hand te nemen; en hoe spoediger het lot
daarvan is beslist des te beter voor ons po
litiek leven, omdat de behandeling van gewich
tige vraagstukken, het tot stand brengen van
dringend noodige veranderingen met het oog op
dit groote werk voortdurend wordt verschoven.
Al wat slechts eenigszins ingrijpt in ons staats
leven wordt zorgvuldig op zij geschoven tot
den grooten dag, waarop onze grondwet in
een nieuw kleed gestoken zal zijn, en zij ons
die vrijheid zal schenken, waaraan wij dringend
behoefte hebben om tal van andere wetten
te hervormen.
Wanneer die dag komen zal?
„Er hangen nog altijd nevelen," zoo sprak
de heer Schaepman in de kamerzitting van 23
Juli, „maar het ligt niet in onze macht om die
te verdrijven.''
Het was bij de behandeling van die paragraaf
uit het adres van antwoord op de troonrede,
welkebetekking had op het kiesrecht, en waarbij
wederzijds verklaringen zijn afgelegd ten
opzichte der houding, door de regeering en
de linkerzijde tegenover dit belangrijk vraag
stuk aan te nemen.
Zelden hebben wij een discussie gelezen die
ons zoozeer verbaasde, en in menig opzicht
zoo teleurstelde als bij die gelegenheid werd
gevoerd.
Wij hebben gewacht op het officieele verslag,
omdat wij zelfs wilden buitensluiten alle
mogelijkheid van vergissing, die bij het hooren
zoo gemakkelijk kan ontstaan en bij het spreken,
van de zijde der kamerleden, zoo licht mogelijk
is. Daaraan valt niet meer te denken nu wij
het officieele woord voor ons hebben.
De paragraaf, waarover de discussie liep,
luidde: Onder de belangrijke voorschriften der
hoogste staatswetwaarvan wijziging raadzaam
is, behooren die betreffende het kiesrecht. Naar
de overtuiging der Kamer zal 's lands belang het
beste gediend wordenwanneer aan den gewonen
wetgever bij de toekomstige regeling van dat
onderwerp eene groote mate van vrijheid wordt
£oegekend} en aan de gewijzigde Grondwet voor-
loopige bepalingen wórden toegevoegdstrekkende
om de kiesbevoegdheid reeds dadelijk uit te brei
den buiten den kringdoor de tegenivoordige
Grondwet afgebakend
En daarover openbaarde zich eene verwar
ring van denkbeelden, zóó groot, dat wij ook
op dit belangrijk punt nog steeds in 't duister
rondtasten, en niet met vertrouwen de toekomst
kunnen tegengaan.
Luisteren wij naar de rechterzijde, welke
zich eenstemmig tegen die paragraaf verklaarde,
dan hooren wij alleen ten slotte een waar
woord uit den mond van den heer Lohman,
op wiens getuigenis wij ons maar zelden kun
nen beroepen, doch die ditmaal den spijker
flink op den kop sloeg, toen hij verklaarde
die paragraaf te beschouwen „als een grooten
hoed, waaronder de geheele liberale partij
moest worden gevangen, dewijl men daarin
alles kon leggen wat men wilde om dan nader
hand er ook te kunnen uithalen wat men wilde".
En dat juist is het gevaarlijke geweest van
zulk een nietszeggende paragraaf. En al be
proefde diezelfde rechterzijde ook om eenige
verandering, eenige schijnbare kleur te brengen
in die verklaring, door het woord groote in
grootere te veranderen, wij vragen op
onze beurt: wat zou dit gebaat hebben, waar
men het omtrent de grens, hoever men zou
gaan, niet eens werd? En toch heeft men
uren lang gepraat over die enkele woorden
groote of grootere, alsof dit van het hoogste
gewicht was.
Wenden wij ons tot de linkerzijde om
licht, dan hooren wij, bij monde van den heer
German Borgesius, dat de commissie van redac
tie het raadzaam vond „om in zake het kies
recht bij het adres van antwoord een votum
der kamer uit te lokken, omdat, zooals de heer
De Beaufort reeds heeft opgemerkt, daardoor
de weg kan worden geopend om te komen tot
het gemeen overleg dat voor het tot stand komen
der grondwetsherziening noodzakelijk is."
En daarom verliep men zich in een alge-
meene phrase!
Pardon, men kan nog iets meer te weten
komen omtrent hetgeen de commissie bedoelde,
als men even het volgende met aandacht wil
aanhooren
De commissie antwoordde tegenover het
bezwaar der regeering dat men langs dien weg
het algemeen stemrecht zou kunnen bereiken,
dat men met elk kiesstelsel, ook met dat,
waaraan deze regeering volgens hare ontwerpen
de voorkeur geelt, al zeer dicht het algemeen
stemrecht kan naderen. Maar zij voegde er
nog bij dat, „waar zij eene groote mate van
vrijheid verlangt, daardoor niet wil uitmaken,
dat bijv. in de grondwet niet bepaald zou
mogen worden, dat bij de gewone wet eischen
voor politieke geschiktheid zullen worden
gesteld, maar dat zij daardoor wel wil uitmaken,
dat die eischen niet in de grondwet zelve
mogen worden opgenomen."
Daarin ligt dan het zwaartepunt van de
verklaring, door de liberale leden in de troon
rede omtrent het kiesrecht-vraagstuk neergelegd.
Maar nu vragen wijwaartoe was dan
noodig te spreken van „groote mate van
vrijheid", en bepaalde men liever niet rondweg
dat den gewonen wetgever op het punt van
het kiesrecht vrijheid zal worden gelaten,
zonder eenige beperking? Dit alleen zou de
kwestie zuiver hebben gesteld.
Maar men zou dan de regeering hebben
afgestootenZij toch verklaarde zich bij
monde van den premier eenstemmig ertegen
om een weg op te gaan, die tot algemeen
stemrecht zou kunnen leiden.
Zij wilde de zaak echter niet au fond be
handelen, maar nam tegenover dit vraagstuk
het verouderde standpunt in dat degene die de
belastingen betaalt, ook degene is die ze moet
opleggen j zoodat daaruit toch met recht kan
worden opgemaakt, dat het scheiden van den
census van ons kiesstelsel geheel ligt buiten
de grenzen, waarbinnen de regeering zich wil
bewegen.
En trots die pertinente verklaring kon zij
zich zij zeide hetzelf vereenigen met
de paragraaf, en nam de linkerzijde die aan.
Aan welke zijde heerschte er mystificatie
Uit hetgeen de heer Van der Kaay zeide,
toen hij om inlichting vroeg, blijkt, dat ook
hij de beteekenis der paragraaf aldus uitlegde:
„vrijlating van den aanstaanden wetgever om
nl. in deze zaak, gelijk in alle andere, naar
zijn gevoelen en volgens zijne opvatting van
's lands belang te beslissen."
„Hoever die aanstaande wetgever zal gaan,
kan op dit oogenblik niet besproken worden
en moet niet besproken worden. Waartoe hij
eenmaal in 's lands belang zal meenen te
moeten komen, komt voor zijne verantwoording;
wij behooren niet wijzer te willen zijn dan de
wetgever, die misschien over vele jaren over
het kiesrecht zal te beslissen hebbenwij
behooren niet in de Grondwet een band te
leggen die hem zou verhinderen aan het volk
die vertegenwoordiging te geven, die hij dan
zal meenen voor 's lands belang te worden
gevorderd."
Vrijheid dus, verlangde de heer Van
der Kaay. Maar een oogenblik later hooren
wij hem, tegenover den minister van bin-
nenlandsche zaken, verklaren dat hij „het
noodig oordeelde aan den gewonen wetgever
grooter vrijheid voor het verleenen van kies
bevoegdheid te verleenen met vermijding
van het algemeen stemrecht
Dus wel eene beperking. Men zou het
zeggen, doch wij vernemen nog iets later dat
de heer Van der Kaay vermijding van dwang
wenscht; en als ten slotte de heer Heldthem,
en terecht, toevoegt dat de afgevaardigde uit
Alkmaar volstrekt geene beperkingen wenscht
in de Grondwet maar toch eene zoodanige dat
het algemeen stemrecht bij de Grondwet niet
mogelijk kan gemaakt worden, dan roept de
heer Van der Kaay weer uit„Dat heb ik
niet gezegd. Dit blijft tot nadere regeling over."
Geen duidelijker beeld van de discussie, den
23 Juli in onze Tweede kamer, bij het be
langrijk kiesrecht-vraagstuk gevoerd, konden wij
geven, dan door even die wispelturige redenee
ring van den heer Van der Kaaij te releveeren.
Dwang Geen dwang. Vrijheid.
Geen vrijheid Toch vrijheid maar tot
zekere grenzen.
Groote vrijheid aan de eene zijde, zonder
dat men juist aangeeft hoe groot zij kan wezen.
Groote vrijheid aan den anderen kant, maar
teruggebracht binnen de enge grenzen van
eene kiesrecht-basis, waartegen in de laatste
jaren met alle kracht is gestreden.
En zoo gaat men gezamenlijk onder zeil, de
een vriendelijk knikkende, als bewijs van
instemming, de andere, blijkbaar in het bewust
zijn dat men nu op vaster bodem staat. Is
het wonder dat een man als Heldt zijne ooren
niet geloofde, zijne verbazing niet kon onder
drukken en uitriep„Ik kan mij verheugen
in de vreugde die velen van mijne geachte
mede-afgevaardigden smaken over de verkre
gen eenstemmigheid met de regeering. Maar
ligt het misschien aan mij en aan mij alleen,
dat ik van die eenstemmigheid nu nog maar
weinig of niets zie
Hij had van 't begin af aan die groote
mate van vrijheid niet vertronwd, doch
men stelde hem gerust met de verzekering
„op de toelichting komt het aan." Maar toen
die toelichting was gekomen, werd het hem
hoe langer hoe duisterder en kon hij den
wensch niet onderdrukken dat het debat, het
welk op het punt stond van gesloten te
worden, nog eens mocht worden geopend.
Zoo ging het ook ons hij bet lessen der dis-
cussies. Duister bleef het ons in menig opzicht,
en onverklaarbaar hoe men met zulk eene
algemeenheid zich heeft afgemaakt van het
groote vraagstuk, bij onze grondwetsherziening
betrokken.
Is nu een grondslag gevormd voor het over
leg, waarop de heer Borgesius doelde, en dat
zoo noodzakelijk wordt genoemd voor het tot
stand komen van die herziening?
Er hangen nog altijd nevelendr. Schaepman
had wel gelijk met zijn opmerking.
Dat Heldt zich bij deze gelegenheid afscheidde
van de linkerzijde, is het wonder? Het valt
te betreuren, maar wiens schuld het ook is,
de zijne zeker niet.
Hij meende steun te vinden, niet voor zijn
ideëen omtrent algemeen stemrecht, maar wel
voor zijn gevoel van recht en billijkheid, voör
zijne overtuiging dat eenmaal wie weet
hoe spoedigde omstandigheden aan alle
redeneeringen over groote, grootere of zeer
kleine mate van vrijheid den bodem zullen
inslaan en dwingen tot een daad, die van
wezenlijken vrijheidszin getuigt. Helaas, Heldt
is daarin teleurgesteldteleurgesteld door
mannen als Van Houten en Goeman Borgesius,
die zich hulden in het kleed der halfheid en
wandelden in raadselen, doodend voor vroeger
door hen geuite meeningen. Of wil men de
nieuwe grondwet ook weêr een dwangbuis doen
zijn, dat ons na korten tijd knelt en een
hinderpaal wordt voor eene goede oplossing van
menig maascbappelijk vraagstuk
Neen, beweren de liberale leden der kamer»
Maar hoe kunt gjj dan vragen wij
hun op onze beurt voortvaren op het
schip van staat met een man als Heemskerk
aan het roer, wien wij lang de handen boven
het hoofd hieldendien wij als den „onmis
bare" en den „talentvolle" heb ben gewaardeerd,
maar die thans zichzelven onmogelijk maakte
door zijn eigenaardige begrippen omtrent vrijheid?
Onder die altijd nog hangende nevelen
wil men koers zetten, toch niet in de gedachte
dat men een veilige haven bereiken zal?
Men zal stranden op de klip der halfheid.
Een storm zal opsteken, en het kan zeer goed
gebeuren dat, wanneer de nevelen optrekken,
men eerst het gevaar, waarin men verkeert,
zal ontdekken en dat dan schip en lading
reddeloos verloren zijn.
Beter ware het daarom geweest, wanneer
men, wat het hoofddoel van het gansche debat
toch was, elkaar beter hadde verstaan
duidelyker en flinker zijne eischen had gestipu
leerd krachtiger zich had doen gelden en
liever voor goed afscheid van elkaar genomen
had dan eene regeering te ontzien, waarmee
op het gebied der vrijheid voor den wetgever
ten opzichte van het kiesrecht geen land te
bezeilen is.
Want, wanneer straks het daarop betrekking
hebbend hoofdstuk der nieuwe grondwet aan
de orde is, en men tot duidelijker definitie
zal moeten komen van hetgeen men onder
„eene groote mate van vrijheid" verstaat, zal
men eerst ontdekken, dat er geen vergelijk
mogelijk is, tenzij de liberale partij haar be
ginsel van vrijheid over boord werpe.
Dat zou een ramp zijn voor het land, waar
boven wij nog liever het niet tot stand komen
der grondwetsherziening zouden verkiezen.
Met zulke nevelen voor oogen gaan wij het
gewichtige werk dan ook met veel minder
opgewektheid tegemoet dan vroeger.
Laat de liberale kamerpartij trachten die
nevelen weg te nemen tot eiken prijs zjj
alleen heeft daartoe de macht.
De Eerste kamer is tot hervatting der werk
zaamheden bijeengeroepen tegen Maandag 23
dezer, des avonds te 8 uren.