N°. 186*
129® Jaargang!
1886.
Dinsdag
10 Augustus.
Middelburg 9 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 3.50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50
iedere regel meer 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Buitengewoon nommer, waarbij een
Bijvoegsel behoort.
OPENINGSREDE,
MIDDELRURGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G^deVet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland,te Krainingen: P. van dee Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooi j, te Tholen: W. A. van Niedwenhduzen te Terneuzen-A van dee Peul Jz
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger
heden door den heer dr. Th. J. Mouton uitge
sproken, by gelegenheid der 35« algemeene
vergadering van de „Vereeniging tot
bevordering van fabriek- en hand-
werksnij verheid in
Nederland."
„Les idéés marchenf'. Ziedaar een spreekwoord,
dat van den aanvang der ontwikkeling van de
menschheid waarheid is gebleken. Onze dagen
leveren daarvan een schitterend bewijs, in de
ontwikkeling van de eischen, gesteld aan de deel
neming des volks aan het staatkundig leven.
Terwijl vóór nog geen tiental jaren een lid van
het comité tot bespreking van algemeen stemrecht
alle kansen liep van te worden beschouwd als
een gevaarlijk radicaal, en dientengevolge door
de tegenstanders van dit beginsel theorieën wer
den verkondigd, die logisch moesten leiden tot
beperking van het bestaande stemrecht, is er op
het oogenblik wellicht niemand meer, die nog in
twijfel trekt, of niet zeer spoedig, binnen zeer
enkele jaren, uitbreiding van stemrecht, ja, wel
licht losmaking van den band tusschen stemrecht
en census zal worden verkregen.
Om een ander voorbeeld te leveren voor het
bewijs dezer stelling: terwijl in mijn jongelings-
jaren het werk va*» jEHiauoc ztvooto
in tamelijk ontwikkelde burgerkringen slechts met
zekeren schroom werd besproken, en men zich
hoogstens veroorloofde het een merkwaardig boek
te noemen, maar zich zorgvuldig onthield van
instemming met den inhoud duidelijk te doen
blijken, beleven wij het thans reeds, dat honder
den en duizenden hun wereld- en godsbegrip
hebben gewijzigd en in overeenstemming gebracht
met de denkbeelden, in het genoemde werk en
in andere van gelijke strekking ontvouwd.
Nog een voorbeeld uit den jongsten tijd: ter
wijl de eerste jaargang van „Recht voor Allen"
slechts weinig abonnés telde, en velen hunner
zich wel wachtten in het openbaar te doen blij
ken, dat zij kennis namen van den inhoud
terwijl stilzwijgend aangenomen scheen, dat tegen
over de verkondiging der socialistische leer dood
zwijgen de beste taktiek is, hoort men thans,
zelfs ook in ons land, geleerde en populaire be
strijders dier leer hunne stem verheffen. De
socialistische denkwijze wordt daardoor onder
het oog gebracht ook van hen, die zich van ken
nisneming tot dusverre onthielden, en zoo wordt van
zelf het goede, dat daarin voorkomt afgescheiden
van de slechte maniereu der woordvoerders, van
onwaarheden opzettelijk door hen verkondigd,
van de peper waarmede zij al hun gerechten
kruiden, met het doel om den smaak der disch-
genooten voor ander voedsel geheel ongeschikt
te maken, afgezien van de dwaasheden die zij nu
eens luide verkondigen, dan weder als het op de
oractijk aankomt, leukweg ontkennen, afgezien
<»oral, moet ik er helaas by voegen, van de mis
doen die zij uitlokken, zoo wordt, zeg ik, het
E°'e, in die denkwijze bevat, langzamerhand
gem.n goed.
„Li idéés tnarehent", maar niet in alle landen
even nel. Terwijl wij nog bezig zijn, om aan
onze ^steende volksvertegenwoordiging jaar op
jaar sic8 wellicht twintig jaren te betoogen, dat
het tijdyordt, dat het reeds bijna te laat is, om
zich de beugen der werkende klassen meer aan te
trekken Gn zij deed, terwijl wij nog altijd wach
ten, ot a heeren van het voor hen liggende
alphabet, ak eindelijk het a. b. eens zullen uit
spreken lien wij in andere landen, hier vol
gens een belaid systeem, elders naar gelang
de practijk martoe aanleiding geeft, overal met
bedachtzame voorzichtigheid de wetgeving op
den arbeid ;jch ontwikkelen. Willen wij de be.
weging op öt gebied volgen* ten einde ons zelve
op te voeien en vöor te bereiden voor nieuwe
plichten, pissende bij de nieuwe vormen waar
naar de miatschappij al tastende streeft, dan
moeten wij de oogen afwenden van de on
macht en onwil, in ons eigen huishouden tot dus
verre regel, 'en zien wat elders geschiedt.
Voor het korte oogenblik, waartoe gewoonte
en bescheidenheid de openingsrede uwer alg.
verg. plegen te beperken, heb ik mijne aandacht
gevestigd op een onderwerp, waaraan ten vorigen
jare in onze bijeenkomst niet die aandacht is te
beurt gevallen, waarop het aanspraak mocht ma
ken om het belang, dat het ook anderen volken
heeft ingeboezemd. Ik bedoel de vraag van de
beperking van den arbeidsdag, opgeworpen in de
afd. Amsterdam, maar door hare vertegenwoor
digers ter alg. verg. eenigermate stiefmoederlijk
behandeld en toegelicht. Het vraagpunt gaf,
meen ik, daartoe allerminst aanleiding, ook niet
door den vorm, waarin het met prijzenswaardige
voorzichtigheid was ingekleed.
Aan het oordeel der vergadering werd onder
worpen de vraag, of het op den weg der Ver
eeniging ligt, stappen te doena. om in navolging
van het buitenland het belang van den Neder-
landschen fabriekswerkman te steunen, door den
werktijd algemeen te stellen op bv. 10 uur daags
(van 6 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds, met
2 uur schafttijd)b. voor het geval later gewerkt
moet worden, van 6 tot bv. 10 uur 's avonds,
alsdan 25 pCt. verbooging van loon te geven, na
dien tijd en gedurende den nacht tot 'a morgens
6 uur 50 pCt. verhooging, en deze laatste ver
hooging ook toe te passen, wanneer op zon- en
feestdagen gewerkt wordt.
De zeer oppervlakkige discussie bewoog zich
geheel binnen de grenzen der vraag, of de Staat
deswegens voorschriften moet geven, dan of aan
de zaak haar, natuurlijke loop gelaten moet wor
den, en het kan ons niet verwonderen, dat aan
U»-A A JT\.„1-
werd, meen ik, voor het eerst in deze vergadering
gebracht, niet verdedigd en niet uiteengezet.
Thans een korte uiteenzetting te leveren van den
aard der kwestie, ziedaar de taak die ik gaarne
aanvaard en waartoe ik dit oogenblik heb be
stemd, behoudens uwe goedkeuring. Ik behoef
u wel niet te zeggen, dat ik het onderwerp niet
zal uitputten, maar slechts enkele hoofdtrekken
zal kunnen schetsen.
Merkwaardigerwijze is hetzelfde vraagstuk op
dit oogenblik reeds aan de orde in het Alg.
Ned. Werkliedenverbondhet verbond tot hervor
ming van arbeiderstoestanden langs wettigen weg.
Een eerste rapport is daarvan verschenen, dat
wij straks zullen raadplegen.
Het Augustus-nummer van de Vragen des Tijds
bevat een opstel over ditzelfde onderwerp van de
hand van mr. A, Kerkdijk daarheen meen ik te
mogen verwijzen, voor de uitvoerige mededeeling
van den inhoud der wetten in verschillende
landen te dezen opzichte toegepast.
De beperking van den arbeidsdag is een onder
deel van de fabriekswetgeving. Wij kunnen van
de wetgevende maatregelen op het gebied van
fabrieksarbeid niet spreken, zonder daarbij te
denken aan de talrijke fabriekswetten van En
geland, en de aard en strekking dezer laatste
brengen ons een reeks van gruwelen in de her
innering, die bijna de meening schijnen te recht
vaardigen, dat mishandeling van natuurgenooten
voor den mensch een behoefte was, die hij in den
naam der maatschappelijke belangen trachtte te
vervullen, nadat het hem onmogelijk was ge
maakt, daaraan te voldoen in den naam van den
dienst van God. Maar niet in alle beschaafde
landen was de toestand zoo bij uitstek slecht als
in Engeland op het einde der vorige eeuw, en
niet bij alle volken is de fabrieksarbeider er
slechter aan toe dan anderen. Als wij onderzoe
ken, wat er vóór en tegen de beperking van den
arbeidsdag is aangevoerd en op welke gronden
de bovendrijvende meening zegevierde, dan moeten
wij dus wèl onderscheiden of er sprake is van
fabrieksarbeid of van arbeid daar buiten; ook
dienen wij de mogelijkheid te voorzien, dat in
eenig land, waar de inrichting der fabrieken geen
wetsbepaling van dien aard zou rechtvaardigen,
daarmede niets bewezen is ten opzichte van den
toestand der werklieden, die niet in fabrieken
arbeiden,
Mijn bestek laat niet toe, de zaak in haar ge-
heelen omvang uiteen te zettenlaat ons, om
geen tijd te verliezen, al dadelijk in het hart der
kwestie komen en de gronden toetsen, die in den
Het rapport der Minderheit der standerathlichen
Kommission betreffend das Fabrikgesetz in 1876
uitgebracht, toen de regeling dezer kwestie bij
den Zwitserscheö bond aanbangig was, kan dus
daarvoor als leiddraad dienen.
Het eerst komen in aanmerking redenen van
algemeenen aard, waaronder natuurlijk vele, die
in het geheel geen redenen mogen heeten. Het
feit, dat in 1876 alleen in Frankrijk zulk een
beperking bestond, kon geenszins als bewijs gelden,
dat die niet in andere landen behoorde te worden
ingevoerd. De geschiedenis van het daarop vol
gend decennium heeft aan dien grond van tegen
stand veel van zijn waarde ontnomen, want niet
alleen in Zwitserland, maar ook in Oostenrijk is
de beperking thans ingevoerd, en in Duïtschland
wordt zij reeds ernstig voorbereid.
Maar het praktische Engeland dandaar heeft
de bescherming van den arbeid, hoe veelzijdig
ook toegepast, zich nooit verder uitgestrekt dan
tot de vrouwen en kinderen, de zwakke krachten
dus, terwijl de stevige mannenkracht zich zelve
zou moeten beschermen. Wellicht konden de
tegenstanders van de beperking aldus met recht
spreken in 1876, doch heden zouden zij daartoe
niet meer gerechtigd zijn. Immers wat geeft ons
een blik in den tegenwoordigen toestand van de
Engelsche industrie te dien opzichte te zien
Niets minder dan het feit, dat in vele nijver
heidstakken de duur van de arbeidsweek feitelijk
is beperkt tot 56§ uur geen minuut langer.
Wie zich hiervan wil overtuigen, raadplege het
rapport van de enquête-commissie over de oor
zaken der depression of trade and industrydit
jaar verschenen. In alle industriën, waar de
medewerking van vrouwen en kinderen onont-
daad niet ontberen), is deze beperking van den
arbeidsduur een feit geworden.
Nachtarbeid met een tweeden ploeg volk is
daar bijna onmogelijk, omdat die zonder de mede
werking van vrouwen en kinderen (die des nachts
niet mogen werken) te duur wordtoverwerk is
om dezelfde redenen uitgesloten. Ongetwijfeld
heeft, gelijk ook mr Kerdijk doet uitkomen, de
krachtige ontwikkeling der werkliedenvereeni-
gingen in Engeland veel bijgedragen tot het
feitelijk beperken van den arbeid der volwassenen,
hoewel de wet daaromtrent geen voorschriften
bevat. Hem, die met den inhoud der arbeids
wetten in Engeland onbekend is, moet dan ook
de lezing van vele antwoorden op die punten
eenvoudig den indruk geven, alsof aldaar de 56|
uur-week wettelijk ware vastgesteld.
Maar veel gewichtiger feiten leert ons de ken
nisneming van uit rapport, waarvan ik er twee
wil noemen: lo. dat niet aim, «oinuui, ui-t j-
meeste fabrikanten in Engeland dezen toestand
betreuren2o. dat die toestand aan hun industrie
niet veel kwaad berokkend heeft, en niet voor
de hoofdoorzaak van den tijdelijken achteruitgang
wordt gehouden.
„Zoudt gij meenen, dat met een vermeerdering
der arbeidsuren verbetering voor uwe industrie
zou worden verkregen Aldus luidt b. v. de
vraag, en het antwoord daarop is kalm en waardig:
„Ik beschouw de bepalingen onzer wet als nuttig
en rechtvaardig, en zou niet wenschen, dat onze
natie ter wille van den tijdelijk ongunstigen
toestand der industrie, een of meer stappen ach
teruit deed."
Wilt gij een sprekend voorbeeld, M. H., van
den invloed van de 56£ uur-week op de nijverheid
der Engelschen Het genoemde rapport verschaft
er ons een dat te merkwaardig is, om te worden
verzwegen.
De firma Holden Sons heeft een wolkammerij
in Bradford, eene in Croix bij Roubaix en eene
in Rheims. Zij kamt wol voor loon, d. i. zij koopt
haar grondstof niet, maar kamt voor wolspinners.
Zij gebruikt in alle fabrieken dezelfde werktui
gen, die zij grootendeels zelve samenstelt. Zij
betaalt in Frankrijk minder loon voor 72, dan in
Engeland voor 56£ unr 's weeks. Zij werkt in
Engeland alleen over dag, in Frankrijk daaren
tegen met dag- en nachtploeg. Toch kan zij in
Engeland winst maken met denzelfden prijs, die
in Frankrijk de productie nauwelijks loont. De
redenen hiervoor zijn tweederlei: in de eersteen
voornaamste plaats is Engelsch werkvolk, niet
alleen voor Jellied labourmaar ook voor unskilled
kwestie komen en de gronden toetsen, die inaen aueen voor
regel tegen deze beperking worden aangevoerd. (sjouwerwerk, enz.) veel beter dan hetlransche
en ten tweede is alles in Frankrijk duurder, daar
almost every thing has to pay duty.
Dit voorbeeld kwam der commissie van enquête
zóo sterk sprekend voor, dat zij tal van vragen
daarvoor aan den ondervraagde richtte, waaruit
haar twijfel bleek, maar deze hield staande, dat
hij zija inlichtingen van niemand minder dan van
de heeren Holden Sons zeiven had ontvangen.
Het feit is dus niet te betwijfelen.
De minderheid der Zwitsersche commissie, wier
bewijsgronden wij bezig zijn te toetsen, zou dus
heden ten dage hare wapenen, ontleend aan het
voorbeeld van andere landen, als onbruikbaar
materiaal moeten opbrengen.
Een andere grond van algemeene beteekenis
door haar aangevoerd is de volgendeIn de
grondwet van den bond werd bij art. 34 alleen
bepaald, dat de wetgever bepalingen zou kunnen
maken betreffende kinderarbeid, arbeidsduur van
volwassenen, en de veiligheid en gezondheid der
werklieden. Deze facultatieve bepaling was er
ingebracht nadat het gebiedende voorschrift
was verworpen. Een gebiedende beperking van
den arbeidsdag, zegt de minderheid, is dus niet
in den geest des volks.
Ook dit argument kan ons niet overtuigen. De
stem des volks is de stem van God, zegt een
Latijnsch spreekwoord, in den regel aangevoerd,
om aan de eischen des volks kracht bij te zetten.
Van wien dat spreekwoord afkomstig is, weet ik
niet, maar het zou my niet verwonderen, als het
een uitvinding ware van die Romeinsche priesters,
die de uitspraak der orakelen hadden te leiden,
welke als Gcdspraken werden geëerbiedigd. De
Godspraak moest uitvallen in den geest des volks,
ziedaar de regel, noodzakelijk voor de veiligheid
tempelswie Renan's le Prêtre de Némi gelezen
heeft zal dit begrijpen. Wat is natuurlijker, dan
dat de priester, die de Godspraak inspireerde,
platweg gezegd voorschreef, naar de stem des
volks nauwkeurig luisterde en de volksmeening
als Gods oordeel legde in den mond derPythia?
In dit licht beschouwd, is de Latijnsche spreuk
niet geschikt, een scherp oordeel over de volks
meening te haren gunste te wijzigendeze immers
wordt beschouwd als een voorbeeld van wuftheid
en onbestendigheid. Ik onderschrijf dit oordeel
niet onvoorwaardelijk, maar wel ten opzichte van
het oordeel over personen: hij, die gisteren op
schilden werd gedragen, beeft alle kans morgen
met slijk te worden geworpen. Ten opzichte van
het oordeel over zaken en toestanden daarentegen
bestaat bij het volk dikwijls een vastheid van
overtuiging, of beter wellicht van geloof, die, be
stand tegen de kracht van de degelijkste bewijs-
Jvan wuftheid veel verschilt en lang niet
onbestendig is.
Bij deze beschouwing mogen wij evenwel ecu
waarheid niet vergeten, die ons de vrees beneemt,
als zoude de ontwikkeling daardoor al te veel
worden tegengehouden: zij is deze: de druppel
holt den steen uit, de sterkste overtuiging kan
ten slotte worden gebroken. De wijziging der
openbare meening is een arbeid als van de witte
mier in;de tropen: terwijl men zijn huis hecht en sterk
waant, blijkt op zekeren dag, dat nog slechts de
vorm bestaat en de wanden tot stof zyn vergaan.
De volksmeening is als een balans, wier zwaarte
punt boven het steunpunt ligt. Een gewicht in
de éene schaal wordt door een even zwaar ge
wicht in de andere niet omhoog gevoerd, maar
als het tweede voortdurend wordt vermeerderd
komt het oogenblik, waarop de balans plotseling
overslaat en dan haar nieuwe stelling even hard*
nekkig zal handhaven als te voren de oude.
Hieruit besluit ik, dat men al heel weinig be-
wyskracht aan de openbare meening mag toeken
nen, zoolang men niet tevens bewijst, dat zij
op goede gronden rust, en weinig kans heeftj
binnen korten tijd om te slaan. Het is dus niet
met de volks m e e n i n g, dat men moei te rade
gaan, maar met het volks karakter.
En wanneer de minderheid der Zwitsersche
commissie dan verder betoogt dat in 1876 in haar
vaderland de arbeidsdag eigenlijk reeds was be
perkt tot 12 uren, terwijl men bezig was te
tornen aan den 11 uiirdag, ja den 9 en 8 uurdag
in sommige bedrijven als einddoel stelde; dat de
openbare meening het in haar macht heeft om
veel kwaad tegen te houden, door de afkeuring,
welke onvermijdelijk hem treffen zou, die den