N». 129® Jaargang! 1886, 9 Juli, Vrijdag Middelburg 8 Juli, Strijd en bestrijding. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 8.50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.-, van 1-7 regels ƒ1.50 iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. MIDDELRIIRGSCHË COURANT. Agenten teYiissingen: P.G. de Vet Mesidagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland,te Kruiningen: F. van der Peul,te Zierikzee: A. C. de Mooij,te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen,te Terneuzen: A.van der Peijl Jz. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger Wanneer men slechts wat meer vertrouwen had in de ideeën, dan zon de oppervlakte onzer maatschappij er waarlijk anders gaan uitzien. Dat wij ons verbazen en verschrikken ligt aan ons gebrek aan geloof, aan onze kleinmoedigheid en onze flauwhartigheid. Pkoi'. Quack. Waar gaan wij heen Wie met een onbevooroordeelden blik, met kalmte, zonder zenuwachtigheid en dat wil wat zeggen in onzen tijd van ziekelijke op winding eenige der jongste gebeurtenissen in ons land gevolgd heeft, moet als van zelf die vraag bij zich voelen opkomen. De vervolging en veroordeeling van het hoofd der ultra-socialistische partij in ons land begint reeds hare naweeën te doen gevoelenen al bemerken wij nu nog slechts de deining der golven, niet lang meer of deze zullen zich hooger enhooger verheffen. Herhaaldelijk wezen wij op het gevaarlijke en onverstandige van zulke handelingen, die wel eens door vrees worden ingegeven, of soms ook een gevolg zijn van een bepaald streven om te doen boeten voor vroegere daden, welke niet vielen onder het hereik der strafwet. Of wij dan zouden wenschen, dat men zulke mannen ongestoord hun gang liet gaan Voistreki niet, maar men dient uiterst voor zichtig te wezen met het treffen, wil men niet aan de eeiie zyde in het kleingeestige vervallen of aan den anderen kant zich aan overdreven machtsvertoon schuldig maken. Het is niets anders dan eene kwestie van takt, vooral in zulke ernstige zaken van zooveel belang. Waar de rechtbank te 's Gravenhage heeft verklaard dat de beer Domela Nieuwenhuis de wet heeft overtreden en hem, op grond van een uitzonderingswet, gemaakt in het jaar 1830, in geheel andere omstandigheden dan waarin wij thans leven, heeft veroordeeld, daar zal zij dit natuurlijk gedaan hebben na nauw gezette overweging en komt alleen aan een hoogeren rechter de beslissing toe of er al dan niet door haar verkeerd recht gesproken is. De veroordeelde zelf heeft nu die beslissing ingeroepen en wij kunnen deze afwachten. Maar niet alzoo denkt een ieder erover. De aanhangers van den gevonniste vinden het nu eene uitstekende gelegenheid om hem, waar dit eenigzins pas geeft, te verheerlijken en hem thans, nu de martelaarskroon hem drukt, meer nog dan vroeger te verheffen. En hijzelf laat zich dit alles welgevallen, op eene wijze die meer pleit voor zijne ijdelheid dan voor de grootheid en den ernst van zijne plannen. Door die veroordeeling geprikkeld, beging een zijner volgelingen de misdaad een aanval te richten op een commissaris van politie. Dat men zulk een man zwaar straft, wie zal het wraken Aan den anderen kant zitten zijne tegen standers evenmin stil; ook op hen werkt het vonnis tegen den heer Domela Nieuwenhuis agiteerend; iemand, die slechts durft te protes teeren tegen die veroordeeling, of feiten welke daarbij plaats hadden afkeurt, wordt als soci alist van de ergste soort, liever nog als com munist gebrandmerkt. De gansche effectenhoek op de Amsterdamsche beurs komt er door in bewegingmen dringt en duwt een schrijver, die weergaf wat honderden en duizenden denken, al had hij het ook in hoffelijker vormen kunnen doen, van de beurs, met een ijver, alsof door die daad met éen slag de beweging van den heer Nieuwenhuis is te niet gedaan. In andere vormen had de heer F. van der Goes, een der redacteuren van de Nieuwe Gids, zijn gevoelen kunnen uiten over het geding tegen den heer F. Domela Nieuwenhuisde persoonlijke aanvallen, die in zijne brochure Majesteits-schennis voorkomen, had hij moeten vermijden en hij zou beter doel getroffen hebben. Evenzeer als hij zal menigeen afkeuren dat de heer Van der Kemp, de officier van justitie, die zijn requisitoir tegen den heer D, N. uitsprak, de politieke opinie van den be klaagde aan critiek onderwierpdaarmee begaf hij zich op onwettig terrein en ook hierbij past de vraagwaar gaan wij heen, wanneer de mannen, die de wet moeten helpen hand haven, in ons land liefst politiek licht op de processen laten schijnen en bij voorkeur daarin zich verdiepen Maar als de heer Van der Goes in dat gebrek aan takt van den heer Van der Kemp aanlei ding vindt om te vragen„Van welke Alma Mater is hij het buitenbeentje?" en te verze-* keren „de studenten, die indertijd den heer Van der Kemp ontgroend hebben, zullen zich moeten beklagen dat aan hem hun moeite verspild is geweest'' dan zijn dit redeneeringen buiten de hoofdkwestie om, die niets ter zake afdoen en noodeloos ontstemmen. Maar dat neemt niet weg, dat er zeer veel waars is in het geschrevene van den heer Van der Goes en dat allerminst de effectenhoek zich als rechter behoeft op te werpen om hem te vonnissen of liever te beleedigen. Hoevelen; die aan zijne, even onwaardige als kinderachtige executie meededen, zullen zijn brochure gelezen en begrepen hebben Het Recht voor allen en de naam van Domela Nieuwenhuis zijn voor hen schrikbeelden, waartegen de woorden, als motto boven dit opstel geplaatst, wel mogen gehoord worden. En als de heeren hun zaken op de beurs hebben afgedaan, laat hen dan vooral de beschouwing van prof. Quack in de Gids eens lezenzij kunnen er nog veel uit leeren misschien brengt zij hen tot de over tuiging, dat men niet met geschreeuw en lawaai tegenstanders te lijf moet gaanmaar dat er in onze maatschappij, om aan dringende eischen te voldoen en hoog noodige hervormin gen tot stand te brengen, ernstiger zaken te verrichten zijn dan iemand, die daarover eene meening zegt, te bannen uit zijn kring, waar de beginselen van eerlijkheid en zelfopoffering nog lang niet het hooge peil hebben bereikt, dat recht geeft om als vierschaar op te treden. Beroering en opgewondenheid aan tweëerlei zijde. En dit alles is nog slechts een voorspel. Als straks Domela Nieuwenhuis voor het hof verschijnt, zal men hem op nieuw lauweren en, volgt zijne vrijspraak, in triomf hem rond dragen en verheerlijken. Wordt hij echter ook door een hooger rechtbank gevonnist, de agitatie zal dan eer vermeerderen dan afnemen.Als daarna de gevangenis-poort voor hem geopend wordt, wacht hem nog grooter ovatie dan er nu plaats hadden, maar het toppunt van opgewondenheid zal eerst bereikt zijn, als hij terugkeert uit zijn kerker en nog meer poseeren kan als martelaar. Zij ne ideëen zullen in den, betrekkelijk korteD, tijd dat hij afwezig was, winnen in kracht. Niemand toch kan denken, dat door zijne afwezigheid zijn aanhang iets verminderen zal dat de propaganda voor zijne richting moeilijker zal vallen. De ervaring leerde steeds dat bij zulke zaken een gevangen man meer invloed uitoefent dan een vrij man. En in de 19c eeuw mag niemand meer zoo onnoozel wezen te gelooven, dat door vervolging nadeel berokkend woidt aan eene partij of een persoon, die eene politieke strekking heeft of eene staatkundige richting vertegenwoordigt. Wij zouden echter al die gevolgen, welke voor uit te zien zijn, als een noodzakelijk kwaad moeten dragen en die niet mogen doen wegen, wanneer het feit, dat aanleiding gaf tot dit alles, wezenlijk van zulk een ernstigen aard was geweestwanneer D. N. een misdrijf of een wandaad beging die straf onvermijdelijk maakte, wanneer hij feitelijk verzet tegen gestelde machten pleegde of feitelijk de orde verstoorde. Maar in onze oogen beging hij eene kinder achtigheid, onwaardig een man, die als her vormer wil optredeneene kleingeestige flauwiteit, die men gerust onopgemerkt had kunnen laten, toen hij eenige opmerkingen schreef, waarvan de klank meer effect maakt dan de zin. Hij wees in zijn weekblad op de dwaze ver heerlijking van de nietigste daden van onzen koning; en wezenlijk daarin brengen sommige personen en dagbladen het verzoo zelfs dat een koning dit soms moet ergeren. Hij beweerde verder dat men geen berichten van eenig belang omtrent Z. M. vermeld vindt en onze koning „zoo weinig werk van zijn baantje maakt". Zie daar nu de ernstige grief tegen den heer D. N. ingebracht. Dat een man als hij zijne pen gebruikte om zulke banaliteiten te schrijven, het is treurig, te meer omdat hij zeer goed weet dat er wel ernstiger zaken te behandelen zijn. Maar moest men daarom nog eens een oude wet uit het stof oprakelen om hem te treffen? Kon men niet langer wachten met hem aan te vatten Als D. N. zoo voortgaat verloopt hij van zelf in ernstiger overtredingen; maar bovendienmen moge over zijn beweren in meening" verschillen het moge voor onzen koning stel dat Z. M. het gelezen of gehoord moge hebben minder aangenaam geklonken hebben de persoon, die het schreef, legt ook gewicht in de schaal, en geeft recht schouder ophalend zijne woorden te laten voor hetgeen ze zijn. Men zou hem de ernstige vraag kunnen doenWat verlangt gij in dezen moeilijken tijd waarin de scherpzinnigste mannen te vergeefs peinzen op middelen tot verbetering van een vorst, wiens hooge leeftijd toch ook zijn invloed doet gevoelen en die vroeger meermalen toonde in lief en leed van zijn land belang te stellen? Wat zoudt gij nu wenschen dat Z. M. op dit oogenblik in zijne omstandigheden deed Is het woord „baantje" soms voor het konings schap beleedigend? Dan beroepen wij ons op een gezegde van keizer Wilhelm. Toen kort na den noodlottigen dood van Alexander, czaar van Rusland, Duitschland's keizer eene wapenschouwing moest houden, werd hem ten dringendste aangeraden niet te gaan. Men kon niet weten wat er gebeuren zoumaar op al die beweringen van zijne omgeving, op al die vingerwijzingen dat men ook hem wel eens treffen kon, had hij slechts dit antwoord: „Mais oui, c est notre métierEn hij ging toch. Na de getuigenis uit dien mond zal aan de qualificatie van D. N. wel geen groote waarde toegekend behoeven te worden; en allerminst kan in dat woord het zwaartepunt liggen van zijne veroordeeling. De gansche bewering qualificeerden wij als kinderachtigevenals zijne houding bij de ovaties, waarvan hij tegen woordig de held is. Als hij ernstig het welzijn van het volk beoogde, hij zou er zich aan onttrekken, door telkens het uur van zijne komst geheim te houden, en hij zou niet geant woord hebben, zooals hij deed, dat hij het niet beletten kan, wanneer men hem wil volgen. Dat kan hij wel, zelfs door zijne woordenen hij moest dat doen, nu hij bemerkt dat menig volgeling te ver en zijn ongeluk te gemoet gaat. Maar ook Domela Nieuwenhuis jaagt naai' zelfverheerlijking. Wil men echter zijne veroordeeling doen voorkomen als eene van politieke beteekenis; hem straffen omdat zijne woorden de piting zijn van ontevredenheid over onzen regeerings- vorm, dan waarschuwen wij met den heer Van der Goes, dat men door zulke middelen het tegenovergestelde bereikt van zijn doel„men verandert de ontevredenen met een regeerings- vorm in persoonlijke vijanden van de regeerders; men vervroegt de revolutie, door de vervolgden te doordringen van de noodzakelijkheid, macht te plaatsen tegen macht en het zwaard te laten antwoorden op het zwaard." Waar gaan wij heen Zeker niet den goeden weg op, wanneer wij, door vrees en angst gejaagd, voortgaan in dezelfde richting en politieke martelaars vormen. Wij beleven ernstige tijden alles wijst er op dat het oogenblik nadert, waarop eene sociale omwenteling zal moeten plaats hebben, zooals wijlen de minister Modderman die voorspelde. De reeds eeuwen geduurd hebbende strijd tot oplossing der sociale vraagstukken zal nog lang hoofden in beweging brengen, harten warm doen kloppen, pennen besturen. Hier zal men kalm, ginds opgewonden de zaken behandelen; elders ruw willen ingrijpen in onze maatschappelijke toestanden. Maar laat ons in dien strijd voorzichtig zijn met onze bestrijding van hen, die met ons in meening verschillen, en naar ons gevoelen verkeerde wegen inslaan. Wil men een brandend vuur dooven, dan draagt men geen nieuwe brandstoffen aan, maar brengt men water of zand. Zoo ook hier. Zij, die geroepen zijn om de orde te hand haven, dienen elke daad van verzet streng te straffen maar niet naar elk woord angstvallig te luisteren wij hebben nog zooveel vertrou wen in het gezond verstand van het algemeen, dat dolzinnigheden geen vat hebben. Wie toch zijn de personen, die in Amster dam bij de opstootjes ergernis wekken en bui tensporigheden doen Juist lieden, die de beweging aangrijpen, niet nit sympathie, maar om van de gelegenheid voordeel te trekken en er belang bij hebben om wanorde te stichten. Dat ook om die reden Domela Nieuwenhuis zulke betoogingen te zijner eer niet tegengaat hij toch, als volksleider, moet den toestand kennen pleit niet voor de zuiverheid van zijne bedoelingen. Maar het is een opmerkelijk verschijnsel dat in de residentie en in Rotterdam nog niet zulke ernstige rustverstoringen plaats hadden als in Amsterdam. Is dit een gevolg hiervan, dat in de hoofdstad van ons land zooveel slechte elementen zich bevinden, dan is daarmee tevens de gansche beweging veroordeeld en over de waarde, die daaraan moet worden toegekend uit het oogpunt van maatschappelijk belang, voldoende uitspraak gedaan. Heeft men echter hierbij te maken met minder overleg en takt van de zijde der handhavers der ordedan wordt het tijd dat, vooral in de hartader van ons land, spoedig middelen ter verbetering worden aangewend. Maar middelerwijl dienen wij ons door die uitspattingen niet te laten weerhouden te doen wat noodig is, en te trachten de „sociale rechtvaardigheid" te bevorderen, zooals prof. Quack die in zijn opstel schetst. Al die uitwassen mogen nu niet over het hoofd doen zien, dat er aan het socialisme een goed beginsel ten grondslag ligt, hetwelk wij dienen te erkennen en te huldigen. Een onzer Eerste-kamer leden, mr. M, J. Pijnappel, heeft het nog niet lang geleden gezegd„Op den bodem van het socialisme ligt de aankweeking van den gemeenschapszin. „Een der oorzaken, waardoor het is ontstaan, is de reactie tegen de orthodoxe leer van de oeconomie, dat ieder slechte voor zicbzelven t§

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 1