MIDDELBURGSCHE COURANT Ingezonden stukken. BIJVOEGSEL Maandag 10 Mei 1886. N° 109. Middelburg 8 Mei. De Middelbare school voor meisjes. VAN DE VAN De middelbare meisjesschool in den gemeenteraad. Het dosier stukken, op de'.e zaak betrekking hebbende, en dat onze vroede mannen bij eene beslissing over die school zullen moeten raad plegen, is weêr vermeerderd met de navolgende beschouwingen, naar aanleiding van het bekende rapport der raadscommissie, in de vorige week meegedeeld. Met het oog op de belangrijkheid der kwestie laten wij ook deze stukken hier in hun geheel volgen, en wel: a. Nader rapport van burgemees ter en wethouders. Middelburg, den 5 Mei 1886. Tengevolge van eene opmerking, gemaakt door de raadscommissie (benoemd tot het onderzoeken van de bij den raad ingekomen voorstellen be treffende de middelbare meisjesschool) hebben wij eene kleine wijziging gebracht in ons rapport van 31 Maart. In plaats van de woorden (ongeveer aan het slot van dat rapport voorkomende) «Mocht ook dat voorstel geen bijval bij de meer derheid van uwe vergadering kunnen vinden, dan zou het reeds medegedeelde voorstel van de commissie van toezicht op de scholen voor mid delbaar onderwijs in behandeling kunnen genomen worden," gelieve men te lezen: «Mocht ook dat voorstel geen bijval bij de meerderheid van uwe vergadering kunnen vinden, dan zou een voorstel, geheel berustende op de denkbeelden van de commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs en dat wij voor dat geval (d. i. bij verwerping van de voor stellen van meerderheid en minderheid) als een voorstel van ons college overnemen, in behandeling kunnen genomen worden. „Voor alles zal echter moeten worden uitgemaakt 1° of de middelbare meisjesschool met hare tegenwoordige inrichting zal blijven bestaan; zoo neen, 2° of die zal big ven bestaan gewjjzigd a. volgens het al of niet geamendeerd eerste voorstel der raadscommissie (met een directeur aan het hoofd) b. volgens het al of niet geamendeerde tweede voorstel der raadscommissie (met eene directrice aan het hoofd.) »Moehten deze, zoowel als de andere voorstellen door uwe vergadering verworpen zijn, dan zal getracht worden een nader voorstel in den uit de gehouden discussie gebleken geest der meerderheid van uwe vergadering in te dienen." Met belangstelling en ingenomenheid hebben wjj, de meerderheid zoowel als de minderheid van ons college, kennis genomen van de ver klaring der raadscommissie, dat zij eenstemmig is op het punt „dat goed onderwijs, niet minder dan voor jongens, voor meisjes een vereischte is. Met gelijke belangstelling, ofschoon met minder Instemming vernamen wij verder bare antwoorden op de vragen: „wat onder goed onderwijs voor meisjes behoort te worden verstaan," en „of de kosten van goed onderwijs voor meisjes de draag kracht der gemeente niet te boven gaan." Met mindere instemming. Het antwoord toch op de eerste dezer twee vragen komt ons deels wat onbestemd, deels wat kras voor. Onbestemd waar de raadscommissie zegt: »wat naar haar oordeel goed onderwijs voor meisjes is. Wat toch verstaat zij onder éene voldoende inleiding," wat onder een «onafhankelijk bestaan? Welken grond slag behoeft het meisje, naar haar oordeel, voor hare optreding als beschaafde vrouw in de tegen woordige zeer hooge eischen stellende maatschap pij Een ieder zou zich met de definitie der raadscommissie kunnen vereenigen, en later blijken met haar hemelsbreed van gevoelen te verschil len, zoodra moest worden uitgemaakt: welke in leiding voldoende is, welk bestaan onafhankelijk kan genoemd worden, wanneer eene vrouw kan gezegd worden als beschaafde vrouw op te treden, eindelijk, welke hooge eischen de maatschappij met recht kan stellen. Wat kras komt ons verder de stelling voor «dat goed onderwijs zonder studie van de natuur kundige wetenschappen onbestaanbaar is.'''' Uit deze uitspraak volgt: dat vrouwen, die geene bijzondere studie van de natuurkundige "weten schappen gemaakt hebben, geen goed onderwjjs hebben genoten. Menige vrouw zou wellicht niet zonder verontwaardiging tegen deze stelling protesteeren. Zou zjj daarin zoo groot ongelijk hebben Het antwoord op de tweede vraag is vrij vaag, vermits de raadscommissie zich tot het brengen van elk offer, zelfs van 10649, bereid verklaart onder voorwaarde dat bewezen worde, „dat goed onderwijs voor meisjes tot een lager bedrag te verkrijgen is." Alles hangt dus af van ieders subjectieve-opinie omtrentgoed onder wijs. Duidelijk is het wat de raadscommissie onder «evenredige verdeeling" van uitgaven verstaat, de tweede voorwaarde die zij stelt voor het noteeren van uitgaven tot een zoo hoog bedrag als van ƒ10649. Zij verstaat daar nameljjk onder: het opofferen van een gedeelte harer tot dusverre genotene jaarwedde door de dames leeraressen en het betalen van een tot het dubbele verhoogd schoolgeld door de ouders der leerlingen. Maar, vermits ook wij gelijk u bekend is verschillend denken omtrent te opperen vragen, moeten wij ons onthouden van eene verdediging of bestrijding van stellingen der raadscommissie. De burgemeester en wethouders van Middelburg, P I C K De secretaris, A. DE VULDER VAN NOORDEN. b. Nader rapport van de meerderheid (de heeren F. Ermerins en W. J.Sprenger) van het dageljjksch bestuur. Met belangstelling hebben wij het door de raads commissie uitgebracht rapport betrekkelijk de reorganisatie der middelbare meisjesschool gelezen, doch wjj kunnen ons met de door de commissie gedane voorstellen in geenen deele vereenigen. De door de commissie voorgestelde inrichting toch is nog kostbaarder dan die, welke door de minderheid van het dagelijksch bestuur is ont worpen. Immers de minderheid van het college van burgemeester en wethouders verkreeg eene besparing van ƒ3700 op de volgens de begrooting van 1886 hooge kosten van ƒ10649 van die school, doch de besparing der commissie zou slechts 1749 of ƒ949 bedragen, naarmate de tegenwoordige directrice al dan niet zal worden belast met de directie der school, zoodat de kosten der inrichting jaarlijks ƒ9700 of ƒ8900 zouden bedragen. Nu gelooven wij gaarne, dat het voorgestelde plan uitnemend is, wij willen zelfs aannemen, dat de kosten niet zullen tegenvallen, dat er onderwijs zal gegeven worden, geschikt om meisjes op te leiden voor maatschappelijke betrekkingen b. v. (zooals in het rapport genoemd wordt) voor de apotheek, de telegraphie, de posterijen enz.wij gelooven gaarne, dat ook op die school voor meisjes goede grondslagen zullen worden gelegd om later als beschaafde vrouwen op te treden. Maar wij betwijfelen het toch zeer, of het ten behoeve van enkele meisjes, die voor een maat schappelijke betrekking wenschen opgeleid te worden, gerechtvaardigd is, zulke groote uitgaven te doen, te meer aangezien daarvoor toch op de hoogere burgerschool voor jongens gelegen heid te over bestaat. Wat nu het later optreden als beschaafde vrouwen betreft, wij blijven van meening, dat dit resultaat evenzeer is bereikt met het onderwijs, gelijk dat thans veelal elders en vroeger aan de opgeheven school A, als met dat, hetwelk thans aan middel bare meisjesscholen wordt gegeven. Nog steeds zijn wij van oordeel, dat het onderwijs aan de vroegere school A gegeven, waarvan de kosten thans tot een bedrag van nagenoeg 30% door het rijk zouden worden gedragen, nog beter dan vroeger zou kunnen worden ingericht, zonder dat het veel meer dan vroeger zou behoeven te kosten en zonder dat men bevreesd zou behoeven te zijn, dat zulk eene inrichting minder dan vroeger zou worden geprezen, als eene school waar meisjes tot beschaafde vrouwen worden opgeleid. Bij aanneming van ons „voorstel zou alzoo aan de opvoeding onzer meisjes niet alleen niet te kort worden gedaan, maar zouden duizenden guldens worden bezuinigd, nu vele andere uitgaven nood zakelijk zjjn geworden. Het is gebleken, dat in de laatste 10 jaren tijds het belastbaar inkomen van de aangeslagenen in de 10 hoogste klassen van de inkomstenbelasting met 210.000 is verminderd; dat men zonder onvoorziene om standigheden geen 10 jaren meer zal noodig hebben, om het nog met een gelijk bedrag te zien verminderen, dat, gelijk de voorzitter onlangs ineen geschrift heeft verklaard, de gewone ontvangsten sedert 1882 met 3842 zijn verminderd, ja eigenlijk wel met 7000 zijn achteruitgegaan (omdat de vergunningsrechten niet onder de ontvangsten waren opgenomen), wordt er nu toch eene organisatie van de school voorgesteld, die jaarlijks bijna 10.000 kosten zal en zulks niettegenstaande (gelijk de commissie zou verlangen) een jaarlijksch schoolgeld van 100 zou worden geheven, zoodat de oudei'3 met inbe grip der kosten van school behoeften zeker gemid deld 's jaars 125 zouden hebben te betalen. En dit wordt thans voorgesteld, terwijl er pas in 1879, toen er grootendeels schoolboeken om niet verschaft werden, betoogd werd dat het raadzaam was om het schoolgeld van 80 tot 50 te verlagen. Wij blijven dus bij ons voorstel om de school te reorganiseeren in eene voor meer uitgebreid lager onderwjjs, omdat wij het vooral met het oog op onze gemeente-financiën van geen algemeen belang achten eene school in stand te houden, op welke gedurende 6 jaren van haar bestaan in de twee hoogste klassen, nl. in de 4e klasse ge middeld slechts 5 a 6 en in de 5e klasse slechts 3 a 4 leerlingen 's jaars onderwijs hebben wen schen te ontvangen. Een voorname grief tegen de door ons gedane voorstellen bestaat ook daarin, dat wij niet hebben voorgesteld onderwijs in teekenen en gymnastiek te doen geven. Hadden wij maar niet gemeend tegen onzen zin rekening te moeten houden met bestaande toe standen, doch ons alleen bepaald tot eene school met 4 klassen zooals die te voren was, dan zou zulk eene school nog minder dan de thans door ons voorgestelde kosten en dan zouden wij wel te vinden zijn geweest om er toe mede te werken ook gelegenheid te schenken tot het ontvangen van onderwijs in het teekenen en de gymnastiek. Middelburg, den 7en Mei 1836. F. ERMERINS. W. J. SPRENGER. c. Beschouwing van de minderheid (den hr. mr.C. J, Pické) van burg. en weth. Middelburg, 7 Mei 1886. Gelijk u bekend is kan de ondergeteekende zich met de zienswjjze der commissie van toezicht t op de i scholen voor middelbaar onderwijs geheel vereenigen. Om het hoofdbezwaar der meerderheid van het college van burg. en weth. tegen de denkbeelden dier commissie (welk bezwaar hierin gelegen was, dat, werden die denkbeelden ten uitvoer gelegd, eene bezuiniging van slechts 1815 zou worden verkregen) weg te nemen, heeft hij het voorstel in overweging gegeven om de middelbare meisjesschool geheel tot eene school voor meer uitgebreid of verder voortgezet lager onderwijs te vervormen, zonder de denkbeelden der commissie in werkelijkheid los te laten. De bezwaren, die de raadscommissie heeft aan gevoerd tegen het voorstel van den ondergetee kende, zoowel als tegen de richting, welke krachtens de besluiten van den raad in 1878 en 1880 aan het onderwijs der meisjes gegeven is, zijn eigenlijk gericht tegen de denkbeelden van de commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar on derwijs, wier meerderheid in de richting van het middelbaar onderwijs geene verandering wenschelijk achtte. De ondergeteekende meent dan ook de beant woording van het rapport der raadscommissie aan de genoemde commissie van toezicht te kunnen overlaten. Alleen veroorlooft de ondergeteekende zich te protesteeren tegen de uitlegging, die de raads commissie geeft aan zijne woorden, welke in den brief van 2 Februari jl. (van burg. en weth. aan de commissie van toezicht op de scholen voor lager onderwijs) zijn overgenomen. Hij protesteert inzonderheid tegen de opvatting alsof de onder geteekende zou hebben willen erkennen, dat het onderwijs der meisjes in de exacte wetenschappen op de middelbare meisjesschool «niet verdergaat dan op de lagere scholen", dat hij de leerlingen dier school in dis vakken «achterlijk" en die „achterlijkheid" volkomen natuurlijk vindt." Wat de ondergeteekende bedoelde was ongeveer het volgende het onderwijs in de exacte wetenschap pen (rekenen, wiskunde, kennis der natuur, enz.) begint in de gewone lagere school en wordt op de school voor meer uitgebreid of verder voortgezet lager onderwys en op de middelbare school voort gezet; noch de wet van 1863 noch die van 1878 geven de grenzen van lager en middelbaar onder wijs aan; het onderwijs in de exacte wetenschap pen kan op de middelbare school verder gaan dan op de lagere schoolhet gaat op de middel bare mei.y'esschool in den regel althans bij lange na niet zoo ver als op de middelbareyonyens- schoolhet onderwijs, in die vakken voor meisjes voldoende, ia dit niet voor jongens; meisjes kun nen in den regel althans volstaan met onderwijs in rekenen, wiskunde en kennis der natuur, als vakken van (meer uitgebreid of ver der voortgezet) lager onderwijs. Men zie toch niet over het hoofd, dat, waar de ondergeteekende sprak van lager onderwijs, daar mede niet bedoeld werd gewoon lager onderwijs, maar meer uitgebreid of verder voortgezet lager onderwijs. Trouwens hij stelde voor om de be staande middelbare meisjesschool te vervormen in eene „school voor meer uitgebreid of verder voortgezet lager onderwijs." De grenzen van het onderwijs op die school te geven, hoewel nergens afgebakend, gaan uit den aard der zaak veel verder dan de grenzen van het onderwijs op de gewone lagere school. De qualificatie van de resultaten van het on derwijs in de exacte wetenschappen door de raads commissie laat de ondergeteekende geheel voor hare rekening. Hij ontkent echter zich daarover in afkeurenden zin te hebben willen uitlaten. Overigens erkent hij gaarne, dat het zijne meening is, dat „een onderwijzend personeel van behoorljjk bezoldigde bezitsters van akten mid delbaar onderwijs" voor eene meisjesschool vol doende is. Gelijk gezegd is, zal de ondergeteekende zich thans in den strijd over de richting, aan het on derwijs der meisjes te geven, niet mengen. De gemeenteraad beslisse of er op de besluiten van 1878 en 1880 teruggekomen zal worden. De raadscommissie heeft den ondergeteekende de eer aangedaan een en andermaal van zijne woorden bjzondere notitie te nemen. Zelfs om niet uitgesproken gedachten te verklareD, Die vertolking, soms in sierljke beeldspraak ingekleed, kan hij echter niet altijd onderschrijven. Hj zal daaromtrent echter het stilzwjgen bewaren, maar men make uit dat stilzwijgen niet op, dat hij steeds consenteert. Waar de raadscommissie hem bij voorbeeld het gevoelen toedacht, dat het ver lies, door de intrekking der rijks-subsidie te lijden, zou mogen vergoed worden door te putten uit de baten der gasfabriek, acht de ondergeteekende de verklaring van zijne gedachten wel wat ge waagd. Wie toch kan zeggen of de onderge teekende in de gunstige resultaten der gasfabriek niet eerder een middel zag om materieel licht in uitstekend (drink) water om te zetten De ondergeteekende wenscht niet in debat te treden over hetgeen door een lid der raadscom missie „eene mystificatie beneden de waardigheid van den raad" genoemd is. Genoeg acht hij het nogmaals op het voorbeeld van Goes te wijzen. De waardigheid van den gemeenteraad van Goes weerhield hem niet om hetzelfde in 1885 te doen, wat de ondergeteekende nu in overweging geeft. (get.) P I C K E. Burgemeester van Middelburg, Verder is ingekomen een amende ment op het voorstel van deminderheid van het dagelijksch bestuur van den heer P. M. de Ligny. Middelburg, 7 Mei 1886. De ondergeteekende, vooropstellende dat eene reorganisatie van de middelbare meisjesschool naar zjjn oordeel vooral uit een financieel oogpunt noodzakelijk is, daar hem, na het onttrekken van het rijkssubsidie van 5000, de kosten van de tegenwoordige inrichting te bezwarend voorkomen voor de draagkracht van de gemeente, heeft met zorg de verschillende voorstellen, die omtrent deze zaak bij uwe vergadering zijn ingediend, nagegaan. Hij wenscht dat zooveel mogelijk goed onderwijs voor meisjes worde behouden, doch voor mindere kosten. Daarom zou hij zich het liefst aansluiten bij het voorstel van de minderheid van het college van burgemeester en wethouders, maar daartegen bestaat het voor hem overwegend «bezwaar dat de kennis der natuur, bij eene inrichting volgens dat voorstel, niet genoeg tot haar recht komt. Hij meent dus aan uwe vergadering het vol gende amendement op bovengenoemd voorstel te moeten indienen. In verordening II, regelende het getal onder wijzers bij de lagere scholen, de akten die zjj bezitten moeten, en de jaarwedden, zou hij wen schen dat letter 6 n» 3 aldus luidde „eene onderwijzeres, uitsluitend voor het onderwijs in het rekenen, de vormleer en de wiskunde" en n° 3bis of 4 (in welke laatste geval de volgende cijfers éen zouden opklimmen) een onderwijzer in de kennis der natuur. Dientengevolge zou hij het bepaalde onder lett. d van alinea 4 volgenderwijze wenschen te ver anderen: „de onderwijzeres, uitsluitend voor het onderwijs in het rekenen, de vormleer en de wis kunde 1200" en daarachter „de onderwijzer uitsluitend voor het onderwijs in de kennis der natuur 600." Het zou hem dan het doelmatigst voorkomen, dat die onderwijzer, in de 3°, 4° en 5° klasse wekelijks twee lessen in dat vak zou geven, dus niet veel minder dan het aantal uren, dat daar voor gewoonlijk bestemd is en op andere meisjes- burgërscholen in die klassen. Tot toelichting van het door hem voorgestelde, meent hij aan uwe vergadering het volgende als zijne zienswijze nog te moeten mededeelen. Hij acht voldoende kennis der natuur ook voor de vrouw van het hoogste gewicht, in de eerste plaats omdat niets beter gesbhikt is om haar te leeren nadenken en haar een begrip te doen krijgen van de verschijnselen en toestanden, die zich dageljjks in hare omgeving vertoonen, maar tevens om die verkregene kennis later in het dagelijksch leven, ook veelal tot haar voordeel, te kunnen toepassen. Ondergeteekende is van oordeel, dat, indien aan éene onderwijzeres, behalve het onderwijs in het rekeneD, de vormleer en de wiskunde, nog het onderwjjs in de kennis der natuur werd op gedragen, door de groote verscheidenheid van die alle zeer belangrijke vakken, het een of ander vak daaronder zoude moeten lijden. Hij vindt het daarom raadzaam dat laatstgenoemd vak aan een afzonderlijken onderwijzer worde opgedragen, aan een onderwijzer en niet aan eene onderwijzeres, omdat men voor onderwijs in dat vak ruimer keus zoude hebben onder het mannelijke dan wel onder het vrouwelijke personeel. De meerdere kosten, die dit voorstel misschien na zich zoude sleepen, acht de ondergeteekende ook van geen overwegend belang, want, wanneer men nagaat, dat het tractement van de onder wijzeres in het rekenen enz. indien een vak ver valt met 200 zou verminderen, dan zou er slechts 400 vermeerdering overblijven en dit zal wel geen bezwaar zijn, wanneer men zoodanig nuttig vak als de kennis der natuur op eene meer doelmatige wijze kan laten onderwijzen. Temeer nog, daar hoogstwaarschijnlijk eene dergelijke som te vinden is, door het vrjjkomen van de bijzondere toelagen, tengevolge van de twee vacaturen, die op het oogenblik bjj de school bestaan. (get.) P. M. de Lighy. Nu is nog te wachten een beschouwing van de commissie van toezicht op de scholen voor middel baar onderwijs. Deze is nog niet gereed, doch wij zullen die zoo spoedig mogelijk aan onze lezers mededeelen. Op gevaar af verdacht te worden van partij digheid, gevoel ik mij toch in het belang van het onderwijs voor meisjes genoopt enkele bedenkingen in het midden te brengen ten opzichte der plannen, den gemeenteraad aangeboden ter hervorming der middelbare meisjesschool. Wat het aantal dier plannen betreft kan men tevreden zijn. Een van de meerderheid en een van de minderheid van. het dagelijksch bestuur; bovendien een van eene commissie door den raad uit zijn midden benoemd en nog een van de commissie van toezicht op het middelbaar onder wijs, zoo een raadslid zich daarover wil ontfermen. Of nu echter iemand,die waarachtig belang stelt in degelijk onderwijs voor meisjes, zijn denkbeeld daaromtrent in een dier plannen vindt uitgedrukt, betwijfel ik. Ik weet wel dat de reorganisatie der meisjes school is voorgesteld, omdat de rijkssubsidie is ingetrokken. Bestond dan ook alleen het plan der meerderheid en bleek, dat de raadsleden uit een finantieel oogpunt niet anders konden doen, dan zich met dat plan te vereenigen ja zelfs ge neigd schenen de school op te heffen, wat in 't belang van het onderwijs slechte scholen kimnen wel gemist worden dan nog verre de voorkeur verdiende het besluit zou te betreuren zijn, maar moest geeerbiedigd worden. Nu echter twee plannen, dat der minderheid en nog sterker dat der commiseie uit den raad, mjj hebben doen inzien, dat de gemeente Middelburg stoffelijk nog wel in staat is, goed onderwjjs voor meisjes van 13 tot 18 jaren te bekostigen,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 6