N°. 98. 129e Jaargang. 1886. Maandag 26 April. a3 FEUILLETON. Catull Pimpel. Middelburg 24 April. IBB BIJVOEGSEL MIDDELBIRGSÏHE COI ItWT. m Voor honderd vijftig jaren BOOR F. NAGTGLAS. IV. Verschijningen en droomen.) Op het voetspoor van Bulwer en Van Lennep heb ik er aan gedacht om boven dit hoofdstuk aan zenuwachtige menschen den raad te geven, om wat volgen zal niet tegen den nacht te lezen. Ik heb zelfs overwogen of het niet beter ware om de wonderbare geschiedenissen, door De la Rue als gebeurde zaken medegedeeld, weg te laten, doch zoodoende zou een schakel ontbreken in de keten der voorvallen, die onzen schrijver aan zjjn tjjd verbindt. In den menschelijken geest schijnt eene inge schapen neiging te wonen om voor waar te hou den wat met de natuurwetten in strijd is en door de zintuigen niet kan worden verklaarden vooral om de geheimen der eeuwigheid te ont sluieren. De zekerheid van het rusteloos nade ren van het doodsuur heeft door alle tijden heen een huivering gewekt, die men wel kon verbergen in de bedrijvigheid van het leven, maar terstond merkbaar was, wanneer de mensch zich, gelijk Robertson het uitdrukt, in de diepste diepte van zjjn bestaan eenzaam gevoelde. De zucht naar zelfbehoud spiegelt zich ook af in den wensch om met bewustheid voort te leven, nadat deze aardsche tabernakel, gelijk de Oosterling het in treffende beeldspraak uitdrukt, zal zijn gesloopt. De dorst naar onsterfelijkheid, de hoop dat onze geest geen aan de rots der aarde gekluisterde Prometheus is, woonde altijd in het menschel pk hart en van daar de onvermoeide pogingen om een brug te willen slaan over den donkeren af grond tusschen leven en herleven. Het streven om de geheimen aan gene zijde van het graf te ontraadselen, is dus zoo oud als de menschheid en heeft zich in tallooze vormen en soms op de vreemdsoortigste wjjzen geopenbaard. Van de mysteriën der Indiërs afkomstig, uit de bakermat van het menschelijke geslacht, tot de laatste ont dekkingen van het spiritisme, slingert zich het geloof aan het bovennatuurlijke, gelijk een tel kens van tint wisselende roode draad door het bonte weefsel der geschiedenis. Het ligt natuur lijk niet op dezen weg om in bijzonderheden na te gaan, hoe de menschheid in onderscheiden tjjd en en landen zich de toekomst hebben voorgesteld, wanneer de droom des aardsehen levens zou zjjn voorbij gezweefd. Daarin stemden meest allen overeen, dat er zich tusschen de menschen- wereld een geestenwereld bewoog, ook bevolkt met duivelen die een boosaardig spel speelden met het arme licht mede te sleepen menschen- hart, en engelen, die den geloovigen raad gaven, hulp verleenden en hen beschermden. Roman van Hans Wachenhusen; ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Een bekende, no o dl ot tig e plek. „Geef mjj bedenktijd, mijnheer Blüm- lein 1" zei Greiner aarzelend en nog terugdeinzende voor de taak, die men hem oplegde» - „Waarom bedenktjjd 1 Beslis terstond 1 Morgen kunt gjj reeds beginnen en indien ik n met een klein voorschot dienen kan Blümlein kent iedereen 1" Hjj haalde een banknoot uit den zak en legde die op tafel» ®Het overige bespreken wjj morgen, als gjj op het bureau komtNiet waar, wij zijn het eens zei hjj, overtuigd van de beslissende uit werking van het geld, „gjj zult pleizier hebben in den invloed, dien gij u verschaffen kuntmen zal u toejuichen, als men de banier van het libe ralisme in uwe handen ziet." Nog altjjd aarzelde Greiner» De voorslag had hem ie zeer verrasthij vertrouwde de welwillende bedoeling van het noodlot, dat hem dien man toezond, niet! r Haar hoorde hjj eensklaps op de deur bon zen In het begin der zestiende eeuw, toen de morgen glans van een nieuwen dag in Europa aan de kim gloorde, leefde men ook hier in eene dergelijke wonderwereld. In eene vorige schets kwam ter sprake koe een hemelbode voor de kapel in den Vrouwen polder een wonderdoend Mariabeeld schilderde, en de nog bewaarde crimineele registers verhalen op huiveringwekkende wijs wat het duivelengeloof teweegbracht. Zoo werden in Juni 1565 twee vrouwen te Veere levend verbrand bekend hebbende dat zjj hare zielen aan den duivel had den verkocht. De eene had dien koop gesloten vjjf en dertig jaren te voren, toen de booze geest haar, als een bloeiend schoon jonkman, op den weg naar Middelburg was verschenen. In den omgang met hem had zij de kunst geleerd om menschen en dieren te betooveren, den oogst te verderven, en schepen te doen vergaan, gelijk een hulk met veertien zeelieden voor Westkappel had ondervonden. „Feiten, zoo abominabel en geens zins te gedoogen in Christenlanden, waar die vreeze Gods en der justitie plaats vindt", waarom kerk en staat dergelijke misdaden met vuur poogden uit te roeien. Het was daarom een daad moediger dan thans dikwijls gewaardeerd wordt, toen de waarschijnlijk uit Noord-Beveland afstammende lijfarts van den hertog van Gulik en Kleef, Jo hannes Wier, den strijd aanbond tegen de heksen processen, en weinig minder toen een paar jaren voor De la Rue's geboorte, de geleerde Balthasar Bekker in zijn vermaard boek De betooverde wereld den invloed des duivels op den mensch ontkende en het bestaan van tooverheksen en spoken bestreed. In den tijd, dien wij schetsen, was dat geloof nog krachtig en hoe sterk men in het midden der zestiende eeuw aan een der onderdeelen van het duivelengeloof, de zoogenoemde zwarte kunst Magie noirehechtte, blijkt uit de aanteekeningen van den scherpzinnigen hoogleeraar DeMeij, door De la Rue aangehaald. Dokter Florentius, een bekend en geacht geneesheer te Middelburg, kwam, naar ik meen, in de eerste helft der zeventiende eeuw met den beurtman van Rotterdam. Door de eene of andere omstandigheid moest het vaartuig zoolang op stroom ankeren, dat er eenigszins gebrek aan mondkost kwam. Een der reizigers, een vreemdeling, bood aan hierin te voorzien en een stuk lekker gebraden vleesck te bezorgen, indien men hem eenig geld gaf en daarna alleen liet. Sommige passagiers deden het, waarna de man de muntstukken zachtkens over boord liet glijden en zich in het vooronder opsloot. Kort daarna verseheen hij weder boven en bracht in de roef een heerlijk stuk vleesch, waarvan enkele reizigers met smaak en zonder eenig letsel nuttigden. Toen men later, misschien den volgenden dag, in Middelburg kwam, bleek het dat op dat zelfde uur een onbekend man, doch naar de beschrijving gelijkende op den kunstenaar aan boord, in de herberg Het schild van Frankrijk een dergelijk stuk vleesch had gekocht en betaald. De duivel en zijn kornuiten, waaraan prof. De Meij hierbij dacht, schenen echter in den regel meer geneigd om te nemen, dan om te geven, gelijk bljjkt uit het gebeurde op het schip De Herderin dat, vol- een paar kleine handjes rammelde aan de kruk. »Mama, oom is thuis, ik hoor hem en wij hebben sedert van morgen niets dan een stukje droog brood gehad riep een heldere kinderstem. Blümlein keek zwijgend voor zich en deed alsof hij niets gehoord hadwant dit was de bevesti ging van hetgeen men hem van den toestand van den armen man verteld had en hjj dacht: ik zal hem heel goedkoop krijgen. Hugo was vuurrood geworden hjj stond onrustig op en zei zonder zjjn bezoeker aan te zien Mijnheer Blümlein, ik vrees dat gij mijne bekwaamheden overschat 1" »Ik O, ik weet immers, hoe gjj door ande ren gewaardeerd wordt maar daarvan is' nu geen sprake5 geet mjj de hand! Ik zoek in de eerste plaats een man, en dat zijt gij De vleezige hand had zich reeds van de aarze lende meester gemaakt en drukte haar stevig» »Ik kom, mjjnheer Blümleinmaar het is mjjn schuld niet als mjjn werk niet aan uwe verwachting beantwoordt", Na een woordenvloed, waarvan Hugo niets verstond door het lawaai, dat de kinderen voor de deur maakten, verwjjderde Blümlein zich en nu deed Hugo de deur open, ving de kinderen een voor een in zijne armen op, drukte hen aan zjjn hart en gaf het oudste de banknoot, zeg gende „Breng dat aan mama en zeg dat ze eten gens De la Rue, in de notulen der admiraliteit van Zeeland te lezen staat. Op dat vaartuig was een matroos, die met den duivel omging. In volle zee en op klaarlichten dag ontwaarde men een vreemde gestalte, die het schip naderde. De ge daante kwam aan boord, de matroos volgde hem en men zag beiden over het water wegwandelen en in de verte verdwijnen. Opmerkelijk is het dat een soortgelijk verhaal ook elders voorkomt, waar de duivel echter als een reusachtige vogel aan boord kwam en zoo zijne prooi bemachtigde. Job. de Mep was anders geen lichtgeloovig man, want, toen op den 23 Nov. 1668 zekere Rotarius voor het eerst te Middelburg een tooverlantaarn bewonderen deed, teekende de professor aan hoe sommigen misschien zouden beweren, dat de ge heimzinnige hand, die in de feestzaal van den Chaldeeschen koning Belsazar het „Gewogen en te licht bevonden" op den muur schreef, wel door een dergelijk werktuig kon zjjn voortgebracht. Wanneer De la Rue van verschijningen en der gelijke onverklaarbare dingen gewag maakt, schommelt hij merkbaar tusschen geloof en onge loof, wat ook eigenljjk de natuurljjke toestand is van den helder denkenden menschelijken geest. De schrijver is te verstandig om alle vertellingen gaaf aan te nemen en weet hoe verschillend onderscheiden menschen dezelfde gewaarwording in zich opnemen, maar hij is ook te scherpzinnig om al dergelijke verhalen kortweg als leugens, ongerijmde fabelen en hersenschimmen te verwer pen. Hij ziet niet voorbij, dat wjj waarnemen door zeer beperkte zintuigen, welke onvolkomen indrukken te weeg brengenen wist men in zijn tijd bitter weinig van de werking der zielvermo gens, nog altijd hangt over dat gebied een nevel, gelijk uit de opmerkelijke proeven van d1 Bottey, over de zoogenoemde suggestie nog onlangs bleek. Dat de mensch een deel uitmaakt der oneindige reeks van schepselen, daarin zeker niet den eind term vormt en dat er wezens zijn over wier bestaan wij evenmin oordeelen kunnen, als een blind geborene over de kleuren, stond ook voor onzen schrijver vast. Al de beschouwingen over dergeljjke dingen kan men samenvatten in het woord, dat de groote kenner van het menschelpk hart, dat Shakespeare aan Hamlet in den mond legt: »Er zjjn meer dingen in hemel en aarde dan zich uw wijsbegeerte droomen kan". Het geval van den notaris Cremer te Middel burg schijnt De la Rue als toen algemeen bekend en geloofd te beschouwen. Deze verscheen na zjjn overlijden aan zjjn zoon en deed hem aan wijzing om verborgen goed, dat niemand buiten hem wist te vinden, zoodoende aan de rechte eigenaars te doen toekomen. Ik heb verzuimd om dit verhaal geheel op te teekenen, maar als ik mij wel herinner, wordt er in de aanteekenin gen meer omstandig gewag van gemaakt. De kunstschilder Vlietland, zegt De la Rue, ver haalde mij, dat hij zich eens uitgelaten had, wel te willen weten of er Bpoken waren, omdolende geesten die het vermogen bezaten om zich aan ons zichtbaar te maken. Niet lang daarna zat hjj in zjjn kamer rustig den bijbel te lezen. voor u gaat halendat zal u voortaan niet meer ontbreken, arme schapen 1Het is wel alsof het geluk, dat die man mij aanbiedt, niet het ware is, maar om het even, het is broodhet is redding moge het dan kosten wat het wil 1 Hjj begaf zich naar zjjn zuster, die neerslachtig in een hoek had gezeten en nu met den arm om hare kinderen heengeslagen dankbaar naar hem opzag en zei: „Hugo, God zal mjj vergeven dat ik heden voor het eerst aan zijn barmhartigheid gewan hoopt hebvergeef gjj het mij ook gij die onze aardsche voorzienigheid zijt 1 „Ik moet het overige van den dag besteden om de noodige kalmte te verzamelen, alvorens ik mjjn nieuwen post aanvaard 1 Hij wachtte echter nog even en zag eerst met blijdschap aan, hoe de kinderen zich weer eens te goed deden, nam toen zijn hoed en verliet het huis» Doch zonder de kalmte te vinden, die hij zocht i bij bleef verstrooid, zjjne zenuwen waren overspannen en hcofd en hart waren met een vraag vervuld, die niets met Blümlein, of met de courant te maken had. ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Greiners strijd. Maar al te spoedig sagjHugo ia, dat de «chroom, Plotseling hoort hjj duideljjk en helder een stem, die hem afraadt om met dit werk voort te gaan, in bewoordingen die hij niet gaarne zou overzeg- gen. Onverschrokken antwoordt de schilder echter aan den verzoeker, want daarvoor hield hij hem: „En evenwel zal ik blijven lezen". Toen werd hij verder niet gemoeid, doch daar hjj volkomen helder en bjj zinnen was liet deze ondervinding een diepen indruk na. Beëlze bub, omgaande als een brieschende leeuw om menschenzielen te verderven, kreeg dien aanval op zjjn vollen kerfstok. Yan zoogenoemde dubbelgangers werd ook in die dagen gesproken. Zekere heer H. de L., die lang ongehuwd in. Middelburg had gewoond, doch later naar Den Haag verhuisde, ontwaarde meermalen zich zelf, en wat nog onverklaarbaar der was, zagen ook de dienstboden zjjn schijnsel soms door het huis waren, terwjjl zjj wisten dat hun meester uitlandig was. Dergelijke vertel lingen, zegt onze schrijver, schijnen kindersprook jes, en ik neem ze ook niet licht aan, maar het is mij voor waarheid verhaald door een geloof waardig man, die het van een der dienstboden had, die het schjjnsel dikwerf in huis had ont moet". Yeel is er ook gesproken over zoogenoemd dubbelzickt, waarvan Heinrich Zscokke melding maakt en dat in de Schotsche hooglanden en ook op onze heidevelden zou voorkomen. Enkelen menschen, doorgaans met den zoogenoemden helm geboren, was, naar men beweerde, het vermogen toegekend om den dood van anderen vooruit te zien. Burgemeester J. G. Sehorer heeft mjj voor ontwijfelbare waarheid verhaald, schrijft De la Rue, hoe hjj zekere vrouw kende, die onfeilbaar den dood voorzag en zulks in zijne familie meer dan eens had bewezen. Zoo had zij eenige weken voor het overlijden der vrouw van den pensionaris Sehorer, die met haar kindje bjj eene bevalling stierf, gezegd, dat zjj op den stoep van het aan gewezen huis een groot en een klein kinderstroo had zien liggenen evenzoo had zij den onver- wachten dooi van den beroemden Middelburgschen rector Isak Hoornbeek in Nov. 1682 voorzegd. Het gebeurde soms 's avonds dat zjj, van het werk met baar man naar huis gaande, onverwacht zeide: Wijk wat, ziet ge niet dat er een lijkbaar aankomt." De man ontwaarde niets, maar spoedig kwam er daarna in die buurt iemand te sterven. De la Rue schreef achter deze mededeeling in het Latijn„Zegt mij, wjjsgeeren, of gij de geheime krachten van het wezen der ziel verklaren kunt?" De heer Van Dishoeck, toen pas uit Indië geko men, verhaalde een soortgelijk geval aan onzen schrijver. De vrouw van zeker aanzienljjk amb tenaar Rejjnierse Toorn (meen ik uit den naam te lezen), bezat een wonderbaren geest van voor zegging. Zjj wist doorgaans of iemand sterven ging en toen de oud-gezaghebber naar Europa terug zou keeren, waarschuwde zjj dat het schip een ramp zou overkomenzjj had er vlammen zien uitslaan en de vrouw Van Dishoeck met hangende haren ov er het dek loopen. En waarlijk, niet lang daarna in zee zjjnde, gebeurde het waarmede hjj zjjn nieuwe betrekking aanvaard had, gegrond was. Blümlein was de eigenaar van een groote handelszaak, die sedert jaren aanzienljjke leve ranties voor den staat had gehaddoch andere kooplieden hadden hem door goedkooper aan biedingen onderkropen en behaalden thans veel grooter winsten. Hjj had zich met zjjne bezwaren tot de regee ring, ja zelfs tot den vorst gewendmaar men was reeds sedert jaren ontevreden over zjjne leveranties geweest en had hem dus afwijzend geantwoord. Die beleediging kon hjj niet verzetten. Hjj zwoer het gouvernement wraak, zocht met zijne ruime middelen de concurrenten van de markt te verdrijven en de prjjzen te doen stijgenin alle koffiehuizen schold hjj op de onbillijkheid en de willekeur, hitste anderen op en vereenigde in „de Ooievaar", waarvan de waard als democraat bekend stond, een troep ontevredenen, die eiken avond naar hartelust op de regeering zaten af te geven. Eindeljjk ried een zijner vrienden hem aan, dat hij een orgaan moest hebben en die raad beviel hem. Wat gaf de regeering om koffiehuispraatjes. Men moest den vorst dageljjks de meeniDg des volks (dat wil zeggen zjjn meening) gedrukt onder de oogen brengen. De volkscourant, die eenige jaren geleden op gericht was, leed aan gebrek aan abonaés. Blüm»

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 5