N°76. 129e Jaargang! 886. W oensdag 31 Maart, Middelburg 30 Maart Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50 iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Vóór honderd vijftig jaren MIDDELBIIRGSCHE C«IIRAI\T. Agenten teYlissingen: P. G. de Yey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kniiningen: E. tan des Feijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. van Niettwenhuijzen, te Terneuzen: A.van der Peijl Jz. Hoofdagenten voor liet Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Pnblicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John P. Jones, opvolger. dooe P. NAGTGLAS. III. [Wetenschap en Kunst.) Merkwaardig was ook in die dagen de verza meling van antieke medailles van den hoogbaljuw Yan den Brande, van moderne ponningen van Johan Kok en vooral van den zilversmid Arlebout, waar De la Rue onder veel zag een zeldzame portret penning van Johan Huisse a° 1598, en een borst lap der Hoogepriesters van Israël, met de daarbij behoorende edelgesteenten. De bewindhebber Homoet bezat een kostbare collectie horens en schelpen, en de raadpensionaris Caspar van Citters een zoogenoemd „Vierelementen kabinet," waarin de aarde door ertsen en mineralen bet water door visschen en zeegewassende lucht door opgezette vogels en het vuur door dondereteenen enz. verte genwoordigd was. Met lof gewaagt de schrijver ook van de verzameling van den heer Koning» waarin wellicht ook het panneeltje bewaard werd, dat diens vader, de baljuw Koning teVeere, omstreeks 1710 bezat, en dat Gargon voor zjjne Walchersche Arcadia liet nateekenen (2e dl. bl. 246). Zooals men weet, lokte, volgens de ehroniek, dit op bovennatuurlijke wijs geschilderd Maria-beeld, door vele mirakelen in de 15e en 16eeenw, tallooze vrome pelgrims naar de kapel van Onze Lieve Yrouwepolder. Voor enkele jaren werd mij verzekerd, (jat dit hoogst merkwaardige kunstwerk waarschijnlijk nog bestaat, en voor een veertig jaren onder andere schilderijen te Véere gezien is. Op verzoek van mijn vriend, wijlen oen achtenswaardigen pastoor P. C. Groen te Middelburg, heb ik toen, geholpen door het paentje in de Arcadia, een onderzoek ingesteld, dat echter weinig opleverdezoodat deze zaak aan belangstellenden blijft aanbevolen. Die kabinetten brachten van zelf bijzonderheden over kunst ter sprake, Zoo kent bjjv. ieder prenten-vriend het prachtige, door Jabob Houbra- ken (1698 1780) gegraveerd, portret van den Zeeuwschen Reken mr. Cornelia Franse Eversdijk (1586—1666), door zijn neef Willem Eversdijk geschilderd. De la Rue deelt mede dat Dignus Ketelaar, secretaris der staten van Zeeland, deze schilderij in koper liet brengen en daarvoor 280 gi. betaalde. De Middelb. burgemeester Alexander de Munck, van wiens woelig leven eene gansch niet stichtelijke geschiedenis zou te vertellen zijn, bracht zijn oude dagen door op het prachtige buiten, het hof Niet altijd zomer aan den Veer» schen weg. Daar berijmde hjj een deel van den Brief aan de Philippensen en andere Bijbelstoffen, doch de brave De la Rue had met de bekeering van dien een» zoo loszinnigen wereldling weinig op. Door den vermaarden plaatsnijder Pieter van Gunst liet de burgemeester zijn portret maken, waarvoor, huiten de letters, 170 gl. werd gevraagd. Onder wijl stierf De Munck (Mei 1719) en zijn schoonzoon Huijssen, wilde het werk niet aannemen, bewerende dat de gelijkenis haperde. Daarop liet Van Gunst hem weten, dat hij de afbeelding dan zelf publiek zou maken, doch met de eclatante daden des burgemeesters (die wegens schaking eener gehuwde vrouw en roof zelfs ter dood was veroordeeld doch van zjjn vriend prins Willem III vergiffenis kreeg) er bij gedrukt. Deze klemtaai hielp en het stuk werd betaald; de koperen plaat schijnt echter verloren te zijn gegaan, en het eenige daarop getrokken portret, wist onze schrijver voor éen schelling te koopen, om het te plaatsen voor den dichtbundel van De Munck. Niet minder gelukkig was De la Rue by het aankoopen van een drietal muziekboeken uit de nalatenschap van Conetantijn Hujjgens, heer van Zuilichem, waarvan hjj voor een spotprijs eigenaar werdwelke boeken in den laatsten tjjd nog al eens'besproken zijn. Onderhoudend zijn de aantt. over eene reis naar Amsterdam, in Oct. 1733, bjj welke gelegen heid een bezoek werd gebracht aan den Abts» wonder dichter Huibert Cz. Poot (1689—Dec. 1733) die toen te Delft een tabakswinkel had, doch aan 't graveel ziek te bed lag, en kort daarna een door ongebondenheid waarschijnlijk verkort leven eindigde. Daarna bracht De la Rue te Maassluis een bezoek aan Rijkje Bubbeson, die hij prijst als een der beste dichteressen van onzen tijd. Zjj was toen de bruid van Scipio Oudkerk, van Nov. 1733 tot 1760 predikant te Haamstede op Schouwen. Vermoedelijk is het talent dezer tegenwoordig geheel yergeten juffrouw ondergegaan in de drukke huishouding eener dorpspastorie en droevige levens ervaringen. Enkele jaren geleden vond ik van haar een lofdicht op dr. Job Baster, dat, naar het mij voorkwam, den hoogen dunk van onzen schrijver niet bevestigde. Een paar jaren daarna deed De la Rue weer een reisje naar Holland en zag te Leiden eene aloë bloeien, wat als een belangrijk schouwspel werd opgeteekend. Bij den conrector Snakenburg aldaar, in wiens tuin fraaie grotwerken stonden, zag hij schoone zaken, o. a. een verzameling vrienden-albums, waaronder zijne aandacht vooral getrokken werd door dat van Jacobus Koerbacb, den broeder van den bekenden atheist, en van Daniel Mostart, den Amsterdamscheu notaris, die het Licht der Schrijfkunst uitgaf en wiens zoon, de secretaris, de vriend was van Vondel en in den Muiderkring verkeerde. Theodoor Snakenburg werd met Justus van Effen gehouden voor den schrijver van den Hollandsche Spectatorwelk merkwaardig blad, uitmuntende door lossen stijl, bevallig vernuft en opmerkelijke menschenkennis in die dagen grooten opgang maakte. Te Haarlem bracht burgemeester Sypesteijn onzen schrijver in kennis met den dichter Pieter Langendijk, die, later tot stads-hiatorieschrijver benoemd, in het Proveniershuis zijn leven eindigde De la Rue beechrjjft hem als een man, aangenaam in gezelschap, in weerwil eener verkwistende moeder en loszinnige huisvrouw, die hem schrijven deden: »'khoef voor Xantippe naar den Schouw burg niet te gaan," In Amsterdam ontmoette hij den toen vermaar den Sybrand Feitema, die in vrij wat ruimer omstandigheden dan zijn Haarlemmer kunstgenoot verkeerde, en eene uitgebreide verzameling por tretten van Nederlanders bezat. Kostbaarder was echter het kabinet van den rijken Amst. koopman Warner Lulofs, wiens prachtige woning op de Hecrengracht bjj het Koningsplein, voor 80 mille verkocht werd. In die verzameling trok vooral zijne aandacht het portret van Adriaan van West- cupelle, ast 58, a° 1584, door Hub. Golzius, welke beroemde plaatsnijder, naar De la Rue mededeelt, volgens overlevering destijds op de buitenplaats Gol- stein onder Schellach zou hebben gewoond. Dit zeldzaam voorkomend portret van een Spaanack gezind Raadslid van Veere werd in de Zelandia illustrata, door den heer M. F. Lantsheer be schreven. Bij den heer Lulofs zag onze reiziger ook een aantal dichtproeven van den Goesenaar Anthony Jansse, waarvan in Geletterd Zeeland melding wordt gemaakt. Reeds bij zijn eerste bezoek in Amsterdam had De la Rue kennis gemaakt met de schilderes Henriette van Pee, echtgenoot van Hermanus Wolters (1692—1741), die treffend gelijkende miniatuurportretten, meest door stippen, vervaar digde, welke doorgaans met 100 Rd. en soms wel met 100 dukaten werden betaald. Czaar Poter van Rusland en de eerste koning van Pruisen, hadden haar bezocht en op voordeelige wijs naar hunne staten willen troonen het woord van lof, dat De la Rue aan haar opdroeg, komt onder zijne gedichten voor. Niet minder indruk maakte op hem de vermaarde papieren snijkunst van Johanna, Koerten (1650 1715, eerste huisvrouw van Adriaan Blok, bij wiens weduwe in de Utrechtsche straat de kunst werken in papier, wier uitvoerige bewerking met de schaar aan het wonderbare grensden, te zien waren. Hare groote begaafdheden op velerlei gebied, o. a. in stik- en borduurwerk, werden door een aantal dichters in lofverzen geprezen en in een stamboek vereenigd. De verzameling van portretten van Nederl. dichters, door den schilder Arnoud van Halen be gonnen en door den rijken en geleerden Amst. apotheker Lambert Bidloo beschreven en Pan- poëtic.on genoemd, trok zeer de aandacht van De la Rue. De driehonderd ovale miniatuurportretten, bewaard in de laden van een kundig beschilderd wortelhouten kabinet, waren, na den dood van Bidloo in 1724 voor 100 dukaten overgegaan aan den makelaar De Roode. Het streelde blijkbaar onzen De la Rue dat ook zjjn portret werd ge vraagd, dat de bekende schilder Jan Maurits Quinkkart (1688—1772) in twee zittingen van omstreeks drie uren vervaardigde. Naar ik ver moed, ontmoette onze schrijver op de werkplaats van Quinkhart den zoogenoemden patroon Jan van Hoorn, die 97 jaren oud met een meisje van 24 jaren huwde, door dien schilder werd afgebeeld en door Houbyaken in prent gebracht. De uitgebreide verzameling vau Andries Schee- maker, waarin vele stukken op Zeeland betrekking hebbende, thans in de Zelandia illustrata bewaard en beschreven, werd door De la Rue met aandacht beschouwd. De naarstigheid van den ouden man werd geprezen, doch onze schrijver merkte spoedig (wat trouwens later is bevestigd) dat het hem aan heldere kennis en klaar doorzicht ontbrak. Betere gedachten had bij van den zoonGferrit, die de aantt. op de Noord-Hollandsche Arcadia van Claes Bruin a° 1732 schreef. Bovenal bewonderde De la Rue: »De wijd beroemde stad, de perel van Enropen, Daar d'Amstel en het Y om strijd te samen loopen, Voogdesse van de zee, die binnen haren wal De gansehe Aardbol sluit: een kort begrip van al". Onze reiziger wandelde de stad zooveel mogeljjk om, waartoe hij „sterk toetrappend" vier uren noodig had. Hij bezocht ook de Beemster en de Parmer, waarvan hij den vruchtbaren bodem prijst» doch het houtgewas maar schraal vindt. Langs de Vecht deed hij een uitstapje naar Utrecht, wellicht uitgelokt door het in 1719 door den hem bekenden M. Brouerius vanNidek uitgegeven werk De zegepralende Vecht enz. Die heerlijke vaart, waarvan Vondel schreef: "Hier vloeijen Vecht en Rijn door boomgaard en prieclen En Heerensloten been werd door De la Rue bewonderd en met name noemt hij de ridderhofstad Ter Meer bij Maarsen, waarvan het grootsche en deftige aanzien hem trof, en de buitenplaats van dhr. Van Leeuwen, uitmuntende door keurige netheid der plantagiën. Niet ver van Utrecht werd zijne aandacht getrok ken door de beroemde zijderederij, in het laatst der XVII6 eeuw door den heer Jacob van Mollem aangelegd, op zijne vorstelijke lustplaats Zijdebalen door Arnold Hoogvliet een jaar of zes later ge prezen als: «Een heerlijk paradijs vol van veranderingen, Een eedle kweekhof van ontelbre zeldzaamheen". In de stad Utrecht zag hij de anatomie of ont- leedplaats en daar, in een bovenzaal, een houten afbeeldsel van den Tempel Salomons, waar;.au prof. David Mill wel duizend dukaten had ten koste gelegd; ook troffen hem enkele oude hand schriften in de boekerij der St. Mariakerk. Wel voldaan keerde hij naar Amsterdam terug. Onder de voorrechten onzer oude regenten be hoorde ook het gebruik maken van de vaartuigen, die verschillende regeerings-collegien in eigendom hadden, sommigen zoo prachtig dat men ze water paleizen kon noemen en met vergulde beelden versierd als een vorstenhof. De la Rue deed deze reis in het groote jacht der O. I. Comp. in gezelschap van de hm Radermacher en Van Dishoek, terwijl het kleine jacht met de hrn Boudain en Hur- gronje volgde. Bij het terugkeeren naar Middelburg, ontmoette men in de Dortsche Kil het jacht van den prins van Oranje en in dien ceremonieelen en stadhouderloozen tijd was de manier van salu- eeren een punt van ernstige overweging. De bewindhebber Radermacher beslistte de zaak en spoedig klonk het kanon der beide Zeeuwsche vaartuigen, waarop het vorstelijk jacht met een even tal schoten antwoordde. Hoewel zeker de vele vrienden van De la Rue in Holland afscheid van hem namen met de hoop om hem in gezondheid terug te zien, werd die wensch niet vervuld. De zielsziekte, die hem vroeger drie jaren had doen lijden, kwam in 1741, na eene zware krankte, terug. Een duistere nevel, waarin slechts nu en dan lichtpunten schitterden, ver donkerde het eens zoo heldere brein van den geleerden en seherpzinnigen man, en maakte dat zijne verdere dagen waardeloos voorbijgleden. Hoe hij altijd aanleg had voor eene sombere en mystieke levensbeschouwing blijkt uit de aantee- keningen, geljjk een volgende schets zal bewijzen. Utr. Maart 1886. Ook de Noord-Brahanter, een katholiek orgaan, bespreekt het amendement-Keuchenius op art. 194 der grondwet, raaar is daarover alles behalve gesticht. De redactie van dat blad vraagtwat de heer Keuchenius met zijn amendement wil bereiken. Was het amendement der rechterzijde hem te zwak, te weinig principieel, öf gaf het geen voldoend blijk van toenadering? Maar geen van deze beide redenen past op dit amendement. Dit amendement geeft op het stuk van begin selen niets. De eerste zinsnede is uit een Nutspreek opge dolven of misschien afgeschreven van de teeken plank eener ouderwetsche loge. De tweede zinsnede schijnt het onderzoek naar de bekwaamheid uit te sluiten, maar in waarheid kan men dit onderzoek door het toezicht nog gevaarlijker maken. De derde zinsnede is niet beter dan de daarop betrekking hebbende in het regeeringsontwerp of het amendement der rechterzijde. De wet zou zelf kunnen bepalen dat men in geene mate bijdroeg, De vierde zinsnede maakt het mogelijk, dat in de regelen, door de wet te stellen, de neutraliteit wordt opgenomen. Maar de neutraliteit wordt niet meer door de grondwet voorgeschreven Neen, maar zij blijft en daar ligt het gevaar. Een principieele verbetering van het amendement der rechterzijde is het amendement-Keuchenius niet.. Het is evenmin een verbetering in den vorm. Geeft het dan blijk van minder zucht tot toe nadering? In geenen deele. Men wil wel een onderwijs dat in overeenstemming is met de liefde tot den naaste, maar het stemt zelve met die liefde niet geheel en al overeen. Het amendement van den heer Keuchenius is eenvoudig weder eene nieuwe daad van zelfver nedering. Zijne motie over de kiesdistricten won slechts vier stemmen, deze moet er geen enkele winnen, dan is de heer Keuchenius dankbaar en voldaan. Maar met dat al wordt het toch een weinig al te zwaar te drageD. Ernstige dingen moeten toch met een zekeren ernst worden behandeld. De heer Keuchenius is een ernstig man, wij willen het gaarne gelooven. Toch kon de dag wel ko men dat de rechter- en linkerzijde der kamer unisono tot de kiezers te Middelburg de bede gingen riebten, die ook onze goede stad wel eens heeft hooren zingen «Och Heer, Och Heer," «Och geef ons Daan van Eek maai' weer Ons dunkt, een liberaal kon over Keuchenius niet scherper schrijven. En dat doet een der helpers van de anti revolutionairen, die destijds, onder de bede «Och Heer, Och Heer Haal Daan vau Eek ter neer", onzen oud-afgevaardigde zijn zetel ontnamen. De redactie der Goescue courant heeft tegen woordig een bijzonder genoegen om correspondenten het erg kwalijk te nemen, als zij iets aan andere bladen meldenen de nietigste nietigheid aan te grijpen om haar booze luim daarover bot te vieren. Zij schijnt zich voor te stellen, dat zij bijzonder het recht heeft om anderen op hooghartigen toon te behandelen, en niet zonder verwaandheid te mee- nen, dat ieder zich in allen ootmoed moet buigen, wanneer zij gelieft de fiolen van haar toorn boven een anders hoofd uit te storten. Wanneer dit nu betreft berichten, waarin personen of zaken van groot gewicht verkeerd worden voorgesteld; omtrent gemeente- of andere publieke belangen eene onjuiste voorstelling wordt gegeven, wat ernstige gevolgen kan hebben, dan zouden wij ons zulk eene opgewondenheid en belangstelling kunnen begrijpen. Alleen niet dat men zoo iets dan niet op anderen toon zou kunnen zeggen. Maar over enkele onjuistheden in een bericht over de feestviering van de sociëteit F. O. V.} wijdt zij thans uit. Wij moeten echter verzekeren, dat niet de cor respondent daaraan schuld heeft. Diens phantasie heeft volstrekt niet gewerkt, alleen had hij wat duidelijker kunnen zijn. Maar de slimme redactie had zelf reeds kunnen zien, dat er een vergissing in 't spel was, omdat er in het berieht gesproken werd van het ©e regiment uit Bergen op Zoom, Deze vergissing c. s. heeft de correspondent zelf ons den anderen dag aangetoond, maar recti ficatie achtten wij voor een dergelijke zaak, die toch slechts in beperkten kring belangstelling wekte, niet noodig. Het vertrouwen in onzen correspondent is, trots het schrijven der G. Crt., geen oogenblik geschokt. Maar dat de redactie der G. Crt., zoo grif zich op dat bericht zou werpen om eena even zich ie wreken over de gevoelige les, welke deze bericht gever haar onlangs, daartoe door haar geprovo ceerd, gaf, hebben wij verwacht. De redactie komt thans echter met een bijzonder afdoend argument tegen het toen door onzen correspondent geschrevene. De toon van dat schrijven wekte te Goes „algemeene verontwaar diging." Ziedaar een dooddoener, die zoo algemeen ia als hij algemeen gebruikt wordt. Was er dan onder al die zoo verontwaardigde personen niet éen, die openlijk in het strijdperk dorst treden Hoe groot is het aantal van die algemeenheden Duizend Zoo groot is nooit de kring van hen die eene redactie aldus hare belangstelling betui gen. Integendeel, tegenover éen bewijs van be langstelling vindt eene courant licht tien of meer bedillers met op- of aanmerkingen. Bovendien rest ten er dan toch nog een groot aantal die öf de zaak zich in 't geheel niet aantrokken öf den toon goedkeurden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 1