N° 69. 129e Jaargang. 1886. Dinsdag 23 Maart, P A TENT E N. Middelburg 22 Maart, Atjeh in «Burgerplicht." Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 3.50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50 iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. GEMEENTERAAD. MIDDELRIJRGSCHE COURANT. Agenten te Ylissingen: P. G. de Yey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Eminingen: P. van des Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te TholenW. A. tan NiEUWENHtruzEN,te Terneuzen: A.tan des Peijl Jz. Hoofdagenten Toor Bet Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe Cie., John P. Jones, opvolger. De burgemeester en wethouders van Middelburg maken bekend: dat de patenten over het 3e kwar taal van het dienstjaar 1885/86 ingevuld gereed liggen, en dat tot de afgifte daarvan ten raad- huize zal worden gevaceerd van den 24 Maart 1886 tot den 7 April 1886 des Woensdags en Zatersdag van iedere week, des voormiddags van 10 tot 12 uren. De belanghebbenden worden mitsdien aange maand om, binnen den boven bepaalden tijd, de voorgeschreven patenten in persoon te komen af- baleD, bij gebreke waarvan deze door den deur waarder der directe belastingen, tegen voldoening van tien cent, aan huis zullen worden uitgereikt, terwijl zjj zich blootstellen in eene boete te vervallen van vijftien gulden, indien zij, des ge vraagd, hun patent of een afschrift daarvan, niet kunnen vertoonen. Hiervan is afkondiging geschied waar het behoort, den 22 Maart 1886. De burgemeester en wethouders voornoemd, P I C K De secretaris, A. DE YULDER VAN NOORDEN. De burgemeester van Middelburg maakt bekend dat op Woensdag den 24en Maart 1886, des namiddags te 21 uren, een openbare zitting van den gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg, den 22 Maart 1886. De burgemeester voornoemd, PICKÉ. Deze week komt de Amsterdamsche kies- vereeniging Burgerplicht andermaal bijeen, om te overleggen wat zij, naar aanleiding van de op 26 Januari jl. door den luitenant-kolonel Yerstege, in hare vergadering gehouden voor dracht over Atjeh, doen zal. Wij hebben die voordracht, een lijvig boek deel, met aandacht gelezen. Maar wij kunnen ons niet voorstellen, wat de kiesvereeni- ging, met dat stuk tot grondslag, ten nutte van het vaderland in 't algemeen en van de Atjeh-zaken in 't bijzonder, zal kunnen uit richten. Wij achten Burgerplicht niet in staat, op het voetspoor eener politieke vergadering in eene der provincie-hoofdplaatsen, de Regeering te gaan verzoeken„onverwijld een einde te maken" aan den Atjeh-oorlog, en door „gepaste maatregelen" een gewenschten toestand te doen intreden in het „veroverd gewest." Wij hebben een te goeden dunk van de Amsterdamsche vereeniging, om te gelooven, dat zij aldus met een stok het water zal willen geeselen. Zoo iets te verzoeken, stelt ook overste Yer stege niet voor. Van zijn betoog, eene akte van beschuldiging in den snijdendsten, meest beslisten vorm, tegen allen, die sedert 1873 de staatkundige leiding der Atjeh-gebeurtenissen gevoerd hebben, is de slotsom: dat er een onderzoek ingesteld moet worden naar hetgeen gebeuren moet. Niet dat overste Yerstege, voor zijn persoon, zoodanige enquête behoeft. Hoe zou hij ook: toeschouwer, met eigen oogen, van een deel der gebeurtenissen, welke tot het Atjeh-vraag- stuk van 1886 hebben samengewerkttoehoor der, met eigen ooren, van wat ooggetuigen en handelende personen hem toevertrouwd hebben omtrent andere deelen der geschiedeniskenner, door studie en vergelijking, van al wat over den oorlog geschreven is. Zijn oordeel is gevestigd. Voorstander eener krachtige oorlog voering; uitgaande van de zekerheid dat nie mand het doel, de onderwerping van Atjeh, zóo dicht bereikt heeft als generaal Van der Heyden; overtuigd dat alleen de voorbarige invoering van een burgerlijk bestuur, met daaraan ondergeschikte militaire leiding, oor zaak is geweest van den sedert ingetreden achteruitgangvoorziende dat onze thans ingenomen „geconcentreerde stelling" evenmin Een beroep op het Nederlandsche volk in zake het AfjelpYraagstuk, Amsterdam J, II. de Buesy, op den duur verdedigbaar, als leidende tot het doe1, de onderwerping van het land, zal zijn, heeft overste Verstege slechts éen raad: hervat den aanvallenden oorlog; éen regel: houd hem vol; éene overtuiging: gij zult overwinnen; éen voorschrift.- bereid n voor tot dien taak, onverwijld en met terzijdestelling van alle andere bemoeiingen. Hoe komt het dan dat deze krijgskundige, man van de daad immers meer dan van het woord, er ten slotte toe komt, den karakter- loozen omweg aan te prijzen van eene enquête, door eene talrijke en „onafhankelijke" com missie, hier in Atjeh en op Java, hare taak eindigende met een rapport aan den koning, richtsnoer voor hetgeen verder gebeuren moet Wij gelooven dit te moeten toeschrijven aan zeker wantrouwen in eigen overredingskracht. „Geloot niet mij," zegt de getuige, wien alle redenen van wetenschap ten dienste staan „maar geloof anderen, wien gij gelegenheid zult gegeven hebben te weten te komen, wat ik sinds lang reeds weet." De heer Yerstege kan zich geen illusiën maken omtrent de vruchtbaarheid van hetgeen hij aanraadt. Te midden onzer Atjeh-treurmaren neemt reeds éene enquête, die na de eerste expeditie, eene plaats in. Wij willen daaraan echter, niet, ter afschrikking, herinneren, vermits de beer Verstege op een ander onderzoek, beter natuurlijk, onpartijdiger, vollediger, rekent. Hijzelf wijst een ander voorbeeld aan. In 1833 heeft de Fransche regeering, toen tegenover Algiers in eene weinig minder pijnlijke moei lijkheid dan wij tegenover Atjeh, eene com missie van onderzoek derwaarts gezonden. Wat bracht zij thuis? De heer Verstege heeft het in Burgerplicht verhaaldgeen vol doende gegevens om te kunnen beoordeelen „of men de verovering al dan niet moest prijs geven." Maar de Fransche regeering was vast in haar geloof. Zij zond eene tweede commissie. Toen deze rapport had uitgebracht, gelukte het, de regeering, met de meerderheid der kamer van afgevaardigden, te doen verklaren „dat Frankrijk's eer en belang voorschreven, zijne bezittingen op de Noordkust van Afrika te behouden." Inderdaad, wij zullen veel gewonnen hebben, indien wij over zeven maanden, binnen welk onwaarschijnlijk tijdsverloop de heer Verstege het onderzoek denkt te zien afloopen, eene soortgelijke verklaring voor „Nederlands be zittingen op de Noordkust van Sumatra" mogen boekstaven. Burgerplicht zou, naar onze meening, het verstandigst doen met het voorstel van overste Verstege, als onderwerp van verder debat, ter zijde te stellen. Een dikken bundel vragen, antwoorden en gevolgtrekkingen te voegen bij den reeds ten hemel rijzenden papierberg over Atjeh, kan tot nieis leiden dan tot verdere krachtsverspilling, uitstel en ij del gepraat. Nutteloos is daarom Yerstege's rede aller minst geweest. Hare beteekenis ligt in haren inhoud; niet in hare slotsom, Uit dien inhoud blijkt, met ontzagwekkende klaarheid, éen feit, te meer onbetwistbaar omdat het, ook zonder Verstege's akte van beschul diging, te grijpen ligt voor ieder, die zich rekenschap geeft van hetgeen sedert dertien jaren in Indië is voorgevallen. Die waarheid is: onze koloniale krijgsmacht, leger en vloot, -is door de bovenmen- schelijke beproevingen, waaraan zij zijn onder worpen geweest, ontzenuwd en ontwricht, tot krachtsbetoon op één gewichtig punt, of op verscheidene punten te gelijker tijd, buiten staat. De kracht der wapenen nu is eene der twee, of drie, zuilen waarop het bezit onzer over- heerde landen in den Oost-Indischen archipel rust. Dat bezit is weder een der grondslagen van ons volksbestaan, eene van de hoofdbronnen onzer nationale welvaart. Daarom kan Burgerplichtkan iedere ver eeniging van Nederlanders, onze regeermg i smeeken, kan zij bij haar aandringen met al den ernst, dien het besef dei,- hoogste belangen inboezemt, dat zij toch aan de herstelling, aan de versterking onzer Indische weerbaarheid al hare aandacht wijdedat zij des noods aan die zorg allen anderen arbeid tijdelijk onder geschikt make. Die herstelling en versterking zijn noodig, onafhankelijk van Atjeh. De heer Yerstege is overtuigd, dat aan een prijsgeven van onze vestiging op de Noordkust van Sumatra niet gedacht mag worden. Wij zijn niet in staat, noch gezind, die over tuiging te bestrijden. Maar gesteld eens dat onze vijand ons op den duur te sterk werd en er in slaagde ons van het strand te dringen- wie ziet niet in dat juist in dat noodlottig geval, eene goed geoefende, goed ingerichte strijdmacht onze laatste kans zou wezen om, in de andere deelen van den Indischen archi pel, te behouden wat van ons bezit nog over zou zijn Is Verstege's voorspelling juist en het ons onmogelijk, op den duur binnen onze geconcen treerde stelling te blijven, ook dan is het voornaamste vereischte om eenen tweeden Pel, een en tweeden Van der Heyden, in staat te stellen de tactiek van aanval en verovering te hervatten, eene sterke en bekwame land- en zeemacht, sterker en bekwamer dan zij reeds waren in 1873 oneindig sterker en bekwamer dan zij helaas nu, na dertien jaren feilen en vruchteloozen strijd, geworden zijn. Nu, zoo min als op eenig ander tijdstip van den Atjeh-oorlog, kunnen wij sympathie schenken aan pogingen om, door motiën, besluiten of adressen, Nederlandsche burgers een rechtstreekschen invloed te doen uitoefenen op hetgeen daarginder gedaan of gelaten behoort te worden. Wij schreven dit reeds meermalen. Evenmin zouden wij willen medewerken om aan onze bewindslieden eene voorlichting op te dringen, dieWj, op hunne verantwoordelijkheid, bevoegd zijn Af te wijizen,^ te veronachtzamen of te wraken. Wat wij alleen doen kunnen, is aan de regeering zeggen Ziehier wat de zonen van ons land, die in onze Indische gelederen gediend hebben of nog dienen, ons komen zeggen over de strijdbaarheid van dat leger. Ziedaar wat, afgescheiden van die getuigenissen, de open bare geschiedenis der laatste jaren ons leert omtrent hetgeen dat leger geleden heeft. Neemt gij lieden nu les en getuigenis ter harte en handelt, naar de verantwoordelijkheid welke u is opgelegd tegenover uw geweten, tegenover uw vaderland en tegenover de geschiedenis, die eenmaal over u richten zal „Matiger, bezadigder, bescheidener voorslag op het hoofdpunt van den politieken strijd is er wel nooit door een machtige oppositie gedaan, dan thans door de rechterzijde in zake art. 194. Buiten de boeking van het rechtsbeginsel wordt er bijna niets meê gewonnen. Alleen wordt het middelbaar onderwijs aan de Acte-drijverjj ont trokken. Maar dat is dan ook al." Aldus de StandaardDe liberalen zullen hierbij zeker wel denken aan het bekendeAls de vos de passie preekt enz. Wij herinneren, voor zooveel noodig, de inge zetenen van Middelburg aan de meeting, welke morgen (Dinsdag)avond., te 8 uren, in het Schut tershof wordt gehouden ter bespreking van eene duinwaterleiding. Het betreft hier eene zaak van zuiver materieel belang, waarbij alle ingezetenen betrokken zijn. Wel nam het bestuur der liberale kies vereeniging Bendracht maakt macht het initiatief tot deze openbare bijeenkomst en daarvoor verdient het zeker dank, maar personen van allerlei richting kunnen elkaar morgen ontmoeten en met elkander overleggen omtrent een vraagstuk, dat èn voor de volksgezondheid èn voor de industrie in Middelburg wel een der gewichtigste genoemd mag worden. Naar men ons meldt heeft tusschen djjkpalen 37 en 38 van den Hoofdplaat-polder een oeverafschui» ving plaats gehad, lang 35 meter. De gemeenteraad van Middelburg zal Woensdag den 24 Maart, des namiddags ten halt drie, ver» gaderen ter behandeling van ingekomen stukken; tot vaststelling van het kohier van de inkomsten belasting voor 1886 van den staat van oninbare posten inkomsten-belasting 1885 en van de reke ning der dd. schutterij over 1885. Yerder zal ter tafel worden gebracht een voorstel van burg. en weth. tot aankoop van obligatiën oude schuld en geraadpleegd worden omtrent het verlangen, in de raadsvergadering van den 24 Februari 1886 geuit, aangaande het geven van publiciteit aan de voorstellen betreflende de mid delbare meisjesschool. Ten slotte komt op de agenda voor vernietiging van afgeloste gemeente-obligatiën. Op aanstaanden Zaterdag 27 dezer, des namid dags te drie uren, zal te Ylissingen, als de omstan digheden zulks toelaten, van de werf der kon. m<i de Schelde te water worden gelaten het stalen schroefstoomschip Industriegebouwd voor rekening van de Badische Schrauhendampfschifffahrts-Gesell- schaft te Mannheim. Dit is een dubbel merkwaardig feit, eerstens omdat het ruim Ij- jaar is geleden dat een schip van eenige tamelijke grootte is afgeloopen en alzoo de werkzaamheden aan genoemde fabriek beginnen te herleven en tevens omdat met den bouw van dit schip van 150 Eng. voeten lengte en 400 tonnen inhoud eerst na 1 Januari is aan gevangen en het alzoo in 12 weken zoover is kunnen voltooid worden. Men schrijft ons uit Westeljjk Zeeuwsen Vlaan deren Breskens en Hoofdplaat zijn de beide haven plaatsen dezer landstreek, want de Biervlietsche haven blijft onbruikbaar, zoolang do toegangsweg ontbreekt, welke al vóór jaren die gemeente toe gezegd werd. Een ministerieele gelofte op pa pier! Duizenden boomstammen zijn in weinige jaren langs het tweetal havens uitgevoerd, en voorna melijk sedert de groote houthandelaars, de firma der heeren B., zich te Hoofdplaat vestigden. Men zou natuurlijk verwachten, dat men in die gemeenten er op uit zou zijn handel, seheepvaart en wat daarmede in verbinding staat het zoo ge makkelijk mogelijk te maken, en vooral te Hoofd plaat, die als havenplaats in minder gunstige -fignditie verkeert dan Breskens. Doc1ï~~ïe Hoofdplaat liefhebbert men in dwing- landiji - Trots de tegenkanfc^L. van een beleidvollen burgemeester ontslaat aldaar een gémeénteBë'è'fmï^~>>«». eene onderwijzeres om pen reden, die niets met het onderwijs te maken heeft; hetzelfde bestuur, dat een despotiek beheer uitoefent, waarbij het ge zag yan een militair burgemeester nog een dra gelijk juk mag heeten, schijnt ook den heeren B. niet gunstig gezind te zijn. Althans hun handel wordt zoodanig bemoeilijkt, dat van inlading van hoo rnen te Hoofdplaat voortaan geen sprake meer kan zijn. Een groote partij hoornen, onder IJzen- djjke liggende, zal naar Breskens gevoerd worden, en vele honderden guldens aan havengeld, tol geld, laadgeld aan werklieden enz. zal Hoofdplaat voortaan jaarlijks missen. Hoofdplaat ia een Augiasstal. De N. R. Cf. meldt dat de heeren dr. P. P.J; Hoek te Leiden en C. J. Bottemanne, hoofdop ziener der visscherijen te Bergen op Zoom, door den minister van financiën belast zjjn met een onderzoek omtrent de ankerkuilvisscherij op het Hollandsch Diep en het Haringvliet, welk onder zoek reeds in den loop der volgende week zal aanvangen. >Als dit stuk door de aanstaande geloofsver volging niet verloren gaat" Aldus schreef de heer Eseer op een document aan zijne nage laten werken toegevoegd. Wat in de toekomst geschieden zal, kan wel niemand zeggen j maar als eene vervolging dreigt, dan meenen wij dat die door bet geloof veeleer te wachten is dan van het geloof. En in het eerste geval zal het document van den heer Esser wel niet veel gevaar loopen, Arh. Ctr, Met 1 April te beginnen zal er gelegenheid bestaan tot het verzenden van gewone en aan ge- teekende briefkaarten, met betaald antwoord, tusschen Engeland en de Nederlandsche West- en Oost-Indische koloniën. Een reeks van firma's te Rotterdam hebben aan de tweede kamer der staten-generaal een adres gericht, waarin wordt aangedrongen op afschaffing der uitvoerrechten uit Indië, maar alleen bjj Tervoer naai; Nederland.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 1