I FEUILLETON. - MARÏÏJA. Onderwijs. Kerknieuws. Rechtszaken. Mishandeling c. s. te Borssele. 1 o. a. het volgendeThe work is a little jewel of fiction, the style is ■pleasing, the tone and handling of the subject very pure and most beautiful, whilst he characters are remarkably strong and well- drawn, The story had great success when it ap peared in its original form in the Netherlands. (port.) Het hooggerechtshof te Batavia heeft te niet gedaan het verzet van den officier van justitie tegen de beslissing van den raad van justitie aldaar, vraarbjj rechtsingang werd geweigerd in zake Brunner, redacteur van de Java-Bode Volgens het Batav. Nieuwsblad, is het niet onwaarschijnlijk dat de vice-president van den raad van Ned. Indië, de heer H. M. And ree Wiltens, om gezondheidsredenen, zich genoopt zal zien, zijn hooge betrekking neder te leggen om te repatriëeren. Bevestigt zich zulks, dan zou het niet onmogelijk zijn, dat de heer Levyson Norman naar Indië terugkeert, als vice-president van den raad van Ned Indië. Benoemd tot directrice der op te richten Chr. voorbereidingsschool te Doorn, mej. C. Ij- Dekker alhier. Eenige ingezetenen te Ter Neuzen hebben besloten eene bewaarschool op te richten, waar aan aldaar groote behoefte bestaat; voor het lager onderwjjs zijn er drie voldoende scholen aanwezig, doch eene flinke bewaarschool bleef er tot heden nog ontbreken. De heer F. H. Herffeens, pred. te Middelburg, staat op het zestal te Dordrecht. De kerkeraden derherv. gemeenten te Ka- pelle en te 's Heerenhoek hebben besloten,de be kende circulaire van dr. Hoedemaker ter zijde te leggen. In het bericht uit Kootwijk, in ons nommer van gisteren, was door het wegvallen van het woordje den eene onjuistheid ingeslopen. De zoon van dr. Kuyper is geen onderwijzer, maar hij vroeg den onderwjjzer van Kootwijk den sleutel der kerk, die hem geweigerd werd. Met welk recht dit heertje dien sleutel eischte, wordt niet gemeld. Voor de arr. rechtbank alhier stond heden terecht: A. Aalbregtse, 33 jaar oud, molenaar, gebo ren te Cadzand, wonende te Borssele, thans alhier gedetineerd, beklaagd van in den avond van 22 Sept. 11. tusschen 10 en 11 uur een tot afsluiting dienénd buitenraam der woning van Jacomina Smit, wed», van Anthonie Roozendaal, te Borssele opzettelijk te hebben verbroken, vervolgens daar door in die woning te zijn geklommen en genoemde weduwe, die te bed lag, met een ijzeren voorwerp moedwillig hevige slagen op hoofd, borst en armen, waardoor bloedstorting is ontstaan, te hebben toegebracht, tengevolge waarvan zg ge durende meer dan 20 dagen belet is geweest te werken. Te dezer zake werd A., bij bevelschrift der arr. rechtb. van 18 Jan. jl., naar hare correctioneele terechtzitting verwezen. De zitting werd gepresideerd door den heer M' D. A. Berdenis van Berlekom, terwijl als rech ters zaten de heeren m" E. P. Schorer en S. Gra- tama. Het openbaar ministerie werd waargenomen door den heer mr J. A. van Hoek, officier van justitie. Nadat voorlezing was gedaan van het bevel tot verwjjzing werden de vier gedagvaarde getuigen verhoord. In de eerste plaats de 76jarige tapster Jaco mina Smit, wed» van Anthonie Roozendaal, die verklaarde dat zij in den avond van 22 Sept. 1885, te half negen zich te bed begeven hebbende, om streeks 10 uren wakker werd door een hevigen alag tegen het raam, waarop zij onmiddeljk een persoon in de kamer spingen zag, die naar haar bed toekwam Door BRET HARTE. DERDE HOOFDSTUK. »De spoorweg 1" bracht de oude Pereo met moeite uit. »Ik zal u zeggen wat dat is. Het is de snede van een gloeiend mes door la Mision Perdida zoo lang als de eeuwigheid van een rjjtende als de dood. Aan weerszijden van die kloof is het leven verzengdwaar dat wreede staal doorgaat is zjjn spoor dor en woest; het snijdt alle slagboomen door; springt over alle grensscheidingenbergpassen of ravijnen het is een stroom in de vlakte, een stormwind in het bosch; zjjn weg is verderf voor wie hem betreedt 'tag mensch of beest. Het is de heidensche god der Amerikanen; zij bouwen er tempels voor, waar zg zich verdringen om hem te aanbidden, als hp ophoudt en vuur en vlam braakt als een ware Moloch." „01 Heilige Antonius! sta ons bj 1" zei Faquita, „en toch spraken zjj er oyer als van „aandeelen," en „voorraad" en zeide dat de graan prijzen er door zouden verdubbelen." »Nu, Judas vervolge u en uw spoorweg? Pereo," zei Pepita ongeduldig. „Faquita is hier niet gekomen om zulke beuzelarijen te vertellen. Ga voort, kind, zeg alles wat er gebeurd is." „En toen," vervolgde Faquita met gemaakte en haar* links en rechts op haar hoofd, borst en armen met een blinkend voorwerp hevige slagen en etooten toebracht. Zj herkende in beklaagde den persoon, die haar had geslagen en verklaarde hem toegeroepen te hebben: „Bram, bram, vermoord me toch niet; wat heb ik je toch misdreven." Op haar hulpgeroep schoot de dienstbode Johanna Wagenaar toe, die echter tot tweemalen toe door beklaagde werd verjaagd, die dan op nieuw zjjn slachtoffer met slagen overstelpte en haar om de sleutels vroeg. Beklaagde was gekleed in een boezeroen en stak zelf het licht aan in de kamer. Uit de verdere verklaringen van dezelfde ge tuige bleek nog dat haar behalve bankpapier 13 gouden tientjes en een met zilver beslagen portemonnaie waren ontvreemd. Beklaagde kwam vroeger wel bjj haar aan huis, doch eenigen tjjd vóór den aanval waren er tusschen getuige en beklaagde onaangenaamheden over het malen voorgevallen. De beklaagde verklaarde zeer kalm onschuldig te zijn; hij was thuis geweest en te 9 uren naar bed gegaan. Op eene vraag van den voorzitter of hjj nog niet eens had terechtgestaan wegens inbraak ten huize zjjner grootmoeder antwoordde hp toestem mend. De tweede getuige was Johanna Wagenaar, de dienstbode en kleindochter der wed. Roozendaal, die in den bewusten nacht in een kamertje naast dat van de oude vrouw sliep. Zjj was door het geweld wakker geworden en kwam in de kamer. De aanrander dreigde echter haar dood te slaan waarom zij uit angst naar den zolder vluchtte. Op het hulpgeroep van de grootmoeder kwam ze voor de tweede maal in de kamer, doch werd ook toen door den aanvaller verjaagd. Zjj kon in de kamer niet zien, wie de aanvaller was, doch toen zjj bjj het vertrek van den aan rander uit het zolderraam keek zag zjj duidelgfe dat het Aalbregtse was. Zjj heeft echter uit vrees voor dezen, die haar bedreigd had, dit in't eerst niet durven openbaren. Ook deze getuige werd dooi' beklaagde mein- eedig verklaard. De derde getuige was de veldwachter L. J. Trompee. Deze verklaarde hetgeen door hem van de aangevallene en hare kleindochter vernomen was en hetgeen door hem op last van de justitie werd verricht. Als vierde getuige, tevens als deskundige, werd gehoord de heer L. C. P. Boogaert, geneesheer te Driewegen. Hp, onmiddellijk na de daad bjj de aangevallene geroepen, verklaarde verschillende wonden op het lichaam der wed. Roozendaal te hebben geconstateerd. Deze wonden waren niet met een scherp maar wel met een hard voorwerp toegebracht. De toestand van de vrouw was van dien aard, dat er levensgevaar bestond; ja de getuige oordeelt zelfs dat het alleen aan haar sterk gestel te danken is dat ze behouden bleef. Hij heeft de wed. gedurende een week of zes behandeld. Nadat deze verklaringen waren afgelegd en voor lezing gedaan was van het proces-verbaal van den officier van justitie betrekkelijk de plaatselijk® gesteldheid, weiden aan de tweede getuige nog eenige vragen gedaan omtrent die gesteldheid en ook omtrent do aanleiding tot de onaangenaam, heden, die 10 dagen vóór den aanval tusschen beklaagde en de wed. Roozendaal voorvielen. Die vonden, volgens haar, haar oorsprong in eene maalkwestie. De bekl. moet bij die gelegenheid gezegd hebben dat vrouw Roozendaal, die in plaats van bp hem bjj een ander liet malen, daarvan schade zou hebben. Dit werd bevestigd door de weduwe zelve, die ook opnieuw werd verhoord. Daarna werd de beklaagde gehoord, die zijne onschuld stpf en sterk staande hield. De ambtenaar van het O. M, wees er in het begin van zpne rede op, dat zaken als de onder havige gelukkig bij dit rechtscollege zelden voor komen. De zaak toch is eene zeer ernstige. Ernstig ten opzichte van het feit dat beklaagde wordt ten laste gelegd, want slechts de omstan digheid dat de diefstal niet is kunnen bewezen worden, en er dus geen wettig bewgs is, dat zedigheid, te midden van den steeds enger wor dende kring van cigarettes, „en toen praatten zjj over andere dingen en tver zich zelveen waarlpk die dokter met zijn grpzen baard kan nog het hof maken en spreken van een levens lange toewijding en van den tpd als hp het recht aal hebben om te beschermen »Het recht, kindZegt gij het recht Neen gjj vergist u. Dat bedoelde hij toch zeker niet." »Uw leven tegen een kwart peso dat de kleine Faquita zich niet vergist," zei de spotvogel van het gezin. „Laat het maar aan de dochter van Gomez over om een liefdesverklaring te be- grppen." Toen het gelach voorbjj was en de vonken van de cigarette, die Faquita handig met haar waaier weggewipt had, in de duisternis verdwenen waren, hernam zij snibbig: »Ik weet niet hoe gjj dat noemt als hjj haar hand kust en aan zjjn hart drukt," „Judas 1" mompelde Pereo. „Maar," voegde hp er gejaagd bp, »zg, donna Maria, uw mees teres, zij gelastte u toch terstond om mg te roepen om dien kerel de deur uit te zetten? Wat! gjj hebt dit gezien en deedt niets Hij hield op en traehtte haar in bet gelaat te zien. „Neen, ik zie het wel; ik ben een oude dwaas. Ja, het was de eigen moeder van Maruja, die daar stond, he, he, hel" lachte hjj; „en zjj glimlachte en glimlachte en brak den lalaard het hart, zooals Maruja ook zou doen. En toen hjj weg was liet zjj u water brengen om kaar hand j beklaagde ook diefstal'heeft gepleegd, is oorzaak dat de rechtbank over deze zaak moet oordeelen. De zaak is ernstig voor beklaagde, maar ook ernstig voor de eerste getuige. Maar overigens is zjj, zoowel wat de feiten betreft als uit juridisch oogpunt, zeer eenvoudig. Die feiten toch zjjn uit de verklaringen van de getuigen wettig en overtui gend bewezen. De ambt, van het O. M. ging die verklaringen na en bewees daaruit dat verbreking van afsluiting en mishandeling had plaats gehad. Ook de persoon van den dader is door de eerste getuige herkend, en dit wordt bevestigd door de verklaring van de 2» getuige, terwjjl ook de mis handeling is bewezen. De verklaringen van ge tuigen zjjn zoo pertinent mogeljjk. Ook werd door het O. M. gewezen op de uit drukking „non deju," door beklaagde bjj zjjn aanval herhaaldeljjk geuit. Die woorden zjjn in Bors sele ongewoonin Cadzand, waar de beklaagde geboren is, echter vrjj algemeen. Op die gronden eischte het O. M. schuldigver klaring van beklaagde aan het moedwillig toe brengen van slagen en kwetsuren, waardoor gedurende meer dan 20 dagen beletsel is ontstaan om te kunnen werken; benevens aan opzettelijke verbreking van afsluiting, en veroordeeling van beklaagde tot 2 jaar eenzame opsluiting, benevens 25 boete subs. 3 d. celstraf, benevens de kosten. Hierop verkreeg de verdediger van beklaagde, mr Jac. van Gigh, uit 's Gravenhage, het woord. Hjj begon met te zeggen dat hij een verklaring ver schuldigd was over het feit, dat vau uit de verte een verdediger voor dien beklaagde moest komen, terwjjl de Middelburgsche balie zulke uitstekende krachten telt. De verklaring yan dit feit brengt hem tevens in het hart van de kwestie. Zjjne tegenwoordigheid op deze plaats is een gevolg hiervan, dat de zaak vroeger een gansch anderen vorm, een geheel andere gedaante heeft gehad. Zjj is primitief beschouwd als een van de belangrijkste feiten, om eindelijk tot de nede rigste verhoudingen te worden teruggebracht. Aanvankelijk werd het gebeurde gekwalificeerd als poging tot moord, vergezeld van diefstal. Men vermoedde alzoo, dat die zaak zou behooren tot de bevoegdheid van het gerechtshof te 's Graven hage. Toen echter later de zaak tot de eenvoudige proportie werd teruggebracht, waarin zjj nu verkeert, meende pleiter, die vroeger door de familie gevraagd was zijn bijstand aan beklaagde te verleenen, zich niet te moeten onttrekken. De officier van justitie heeft, zeide pleiter, den diefstal laten vallen; daarover wil hjj niet eens praten. Maar pleiter wilde dit juist wèl doen de beide feitenèn de mishandeling, met verbreking van afsluiting, èn de diefstal, behooren bjj elkaar; zjj zijn onafscheidelijk van elkander. Welnu, waarernu geen spoor bestaat, dat beklaagde zich zou heb ben schuldig gemaakt aan diefstal, daar ligt het voor de hand, dat hjj hoogstwaarschjjnlijk ook niet de daad van geweld heeft gepleegd. Er is geldswaarde ontvreemd, waaronder 13 gouden tientjes en een portemonnaie met zilveren beslag. Naar alle kanten hebben nasporingen plaats gehadmaar er is niets gevonden. Be klaagde noch iemand der zjjnen heeft goudstukken gewisseld. Op dien grond reeds valt het zeer te betwijfelen of beklaagde wel de dader kan zijn van de gepleegde mishandeling. Het 0. M. grondt wel zijn aanklacht op de verklaringen van twee der getuigen, de oude vrouw en hare kleindoch ter, maar pleiter tracht die te ontzenuwen. Omtrent de sufheid der eerste, waardoor zij in de eerste dagen niet zou hebben kunnen zeggen wie zij vermoedde dat de dader was, bestaat bij pleiter twjjfel. Als zjj suf was, waarom wist zij dan zoo precies wat zjj miste Omtrent den persoon van beklaagde heeft ver schil bestaan. Men wist eerst niet aan te duiden of het Abraham of zjjn broer I saak Aalbregtse was. Pleiter ging de getuigenissen van die beide vrouwen verder na, en meende dat zij geen geloof verdienden; de jongste van beiden heeft zelfs voor den rechter van instructie een geheel andere verklaring afgelegd dan voor de rechtbank. In de instructie verzekerde zjj den beklaagde aan zijn stem niet herkend te hebben, en nu juist het te wasschen, welke die vuile Judas aangeraakt had." „Heilige Annazei Faquita, schouderopha lende, „zij deed wat het eenvoudigste deerntje zou gedaan hebben. Toen hjj weg was, ging zij zitten schreien." De oude man deed een stap achtera en hield zich aan de tafel vast. Daarop begon hjj op uitdagenden toon: »Zoo, dus is dat al wat gjj te zeggen hebt nietsBah Gjj zjjt in slaap gevallen en hebt gedroomd 1 en daarvoor verzaakt gjj haar plicht en komt hier babbelen Kom," vervolgde hjj hoe langer hoe woedender, „kom, genoeg daarvan Maakt dat gjj weg komtgjj en Pepita, en Andreas en Vietor allemaal aan uw werk! VoortBen ik hier niet de baas Weg zeg ik De klimmende toorn in zjjn stem viel niet te miskennen. Het gezelschap droop af en verdween stilzwjjgend door den doolhof. Pereo wachtte tot de laatste weg was, drukte zjjn stjjven hoed in de oogen en drong door het struikgewas heen, naar de stallen. Later, toen te middernacht de maan in haar vollen glans prjjkte en al de lichten in huis uit waren, toen de lange veranda in zwarte schadu wen gedompeld was en zelfs de passaatwinden waren gaan liggen, kwam Pereo, als een herder gekleed, op zjjn vurigen mustang, naar buiten. Hjj reed voorzichtig over den grasrand van het kiezelpad es bereikte in alle stilte het hek van de laas. Zoo lang het knie nog is het geziekt tegenovergestelde. Waarom die leugens? Omdat zij bang was voor Aalbregtse, zeide zij. Maar zij behoefde dit niet meer te zjjn, toen beklaagde drie dagen na het gebeurde in hechtenis werd genomen. Zjj kon niet voorzien dat korten tijd daarna A. weer zou worden ontslagen. Waarom toen niet dadelijk gezegd aan den veldwachter Trompée wat zij vermoedde? Er was geen reden meer om te vreezen. Volgens pleiter heeft Jo hanna Wagenaar onder eede gelogen. Verder wees mr. Van Gigh erop dat Trompée geen vriend van beklaagde was, maar tevens dat het diens schuld is dat het onderzoek in geheel verkeerde richting is gedaan. Waarom niet het spoor gevolgd van de vreemdelingen, die in den zelfden nacht, waarin da diefstal is gepleegd, volgens verklaring van vele ingezetenen van Bor- sele, aldaar geweest zgn. Trompée echter heeft dadelijk, zonder bewp gezegd, dat hjj den be klaagde verdacht, en van dat idéé is hij niet afgegaan. Zjjn schuld was het dus dat de ware dader niet gevat is. Men is daarbjj afgegaan op dorpspraatjes; op verzekeringen van de ooms van de tweede getuige. Ten slotte wees pleiter op het feit dat er voor het raam een goudvischkom stond, die omver geworpen werd. Welnu, bewijst dit niet reeds dat een onbekende de dader moet zijn? Aalbregtse, die het huis kende, zou zich toch wel gewacht hebben om lawaai te maken; dat ware zijn be lang geweest. Bij de huiszoeking in beklaagde's woning verklaarde diens vrouw dadelijk dat haar man te 9 uren was thuis gekomen en de woning niet heeft verlaten dan den anderen morgen te half zes uur. De kleederen van A. zjjn nauw keurig onderzocht; en daarbij is noch aan diens gewone kleedjj noch aan die welke hjj aan had eenig schijn van bloed gevonden. De pleiter verzocht daarom met volle vrijmoe digheid vrjjspraak van beklaagde. In zjjne repliek gaf de ambtenaar van het O. M. opheldering waarom beklaagde niet wegens diefstal terechtstond; dit is eenvoudig omdat het bewijs daarvan niet kan geleverd worden. Alleen de eerste getuige kan verklaren dat en hoeveel er gestolen is, maar niemand anders, want de oude vrouw was zeer geheimzinnig in geldzaken en droeg haar kapitaal altijd bjj zich. Het bewjjs ontbreekt alzoo. Verder wees het O. M. erop dat de vrees van de tweede getuige niet vreemd is bekl. toch is iemand die in zijne gemeente bekend staat als een die nergens voor terugdeinst. Men is alge meen bang voor hem. Wat betreft de kleederen, waaraan bij de huis zoeking geen bloed werd bevonden, en het feit dat bekl. geen wonden aan de handen had, merkte de ambtenaar van het O. M. op dat bekl. niet te worstelen had met een sterken man, maar eene in haar bed liggende, slaapdronden vrouw aanviel. Op grond van een en ander hield de ambtenaar dan ook zijn eisch vol. De heer Van Gigh trad in eene dupliek, waarin hjj nog een en ander omtrent de verklaringen der beide vrouwen in het midden bracht en voor a deed uitkomen dat de veldwachter Trompee op allerhande wjjze getracht heeft den bekl. tot den schuldige te stempelen. Waarom de tweede getuige eerst zweeg en later sprak is eene mysterie, die pleiter niet kap ophelde ren, maar toch vraagt hjj waarom de tweede getuige, een flinke, goed uit de kluiten gewassen boeren deern, die ook verstandeljjk goed ontwikkeld bljjtt te zijn, naar den zolder vluchtte en niet op straat naar de buren om daar hulp te vragen. Kan het ook zjjn pour saucer V honneur de la maison Kende zij misschien dien dader Nog eene andere gissing is mogelijk. Er is gebleken dat de dader veel leven maakte, zoo dat op een in de buurt liggend vaartuig het geweld kon vernomen worden; mogelijk was dit den dader wel onverschillig. Rechterlijke dwalingen zijn meermalen voorge komen; kan dit ook hier het geval niet zijn? Aalbregtse is door een samenloop van omstandig heden tot den dader gestempeld, maar wettigen overtuigend is niet gebleken dat hjj de dader is. was, hield hg met moeite zijn paard in, doch toen dat achter de boomen verdween sloeg hg in een lichten draf een zgpad in, dat naar den bergpa» scheen te leiden. Een kwartier later had hg een laag amphitheater van weilanden bereikt, in ee* halven cirkel door groene heuvels ingesloten. Hier gaf hg zgn paard de sporen en begon een zonderlinge vertooning. Tweemaal galop peerde hg in woeste vaart rondom het weiland, met lossen tengel en vliegenden mantel, en twee maal keerde hg terug. Den derden keer ging het nog sneller; de grond scheen onder hem weg te vloeien; in de verte waren de ledematen van zgn ros onzichtbaar door de vlugge beweging en, voorovergebogen op den nek van den mustang, vlogen man en paard als een pgl'uit een boog den cirkel rond. Daarop steeg ar iets als een dun, donker rookwolkje uit het zadel van hem op, dat zich langzaam in de lucht ontrolde en zacht op den grond neerviel, terwgl hg voortrende. Nog een paar maal schoot dat donkere koord omhoog, ontrolde zgne slangachtige kronkels met een geheimzinnige bedaardheid, die zonderling afstak bg de ontstuimigheid van den ruiter en toch een deel van zgn woede scheen uit te maken. Eens klaps hield Pereo zgn paard in en stapte kalm op het midden van den cirkel toe. Hg ontdeed zich van zgn mantel, maakte er een stevigen rol van, zette dien rechtop op den grond, en draafde weer als verwoed in de rondte. Doch ditmaal hield hg eensklaps halverwege stil ex stoot regelrecht, naar het levenloos? voer-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1886 | | pagina 2