MIDDELBURGSCHE COURANT Ingezonden stukken BIJVOEGSEL Maandag 14 December 1885. K°. 294. Middelburg 12 December Een ondeugend boekske. j VAN DE VAN Er bestaan menschen, waarmee men by aller eerste kennismaking reeds op een goeden voet staat, men heeft vertrouwen in hun goedaardige voorkomendheider bestaan er ook, van wie men zelfs na een tweede, derde ontmoeting niet kan zeggen, hoe, wat cd wie ze eigenljjk zjjn; hun uiterlijk beantwoordt niet aan hun innerlijk; om een dagelijksche spreekwijze te gebruiken: men weel niet welk vleesch men in den pekel heeft. Het zelfde verschijnsel doet zich bij onze boeken voor, en een van de laatste soort ligt sedert enkele dagen mij met een dood onschuldig gelaat aan te kyken. Of getuigt de titel: Grassprietjes en het gtjjze omhulsel, waarin zij tegen hun natuur gestoken zyn, niet van eenvoud en onschuld Maar och heere lezer, de inhoud is zoo ondeugend. Wat moet de schrjjver ik vermoed Bchier dat het schrjjvers zijn die dit bundeltje gedichten de wereld inzond, een lichtzinnig gemoed hebben; hjj heeft zeker te veel verkeerd met de jonge heethoofden van den Nieuwen Gids, al smaalt hij ook op dat „indigne pamflet, dat schotschrift vol hoon en godslastering tegen ons welbemind vor- tenhnis." Wjj hebben hier te doen met een bundeltje satirieke, poëzie. Gij gelooft het nauwe lijks onze Hollandsche muze zoo huiselijk, zoo christelyk, zoo hartelijk, zoo gemoedelijk andere voegen er aan toe zoo eentonig, maar dat is laster verachjjnt hier lachend, spottend, in één woord satiriek. En het ergste is nog, dat onze veel geprezen en bewonderde dichters predikanten het allerminst door onzen onbezonnen poëet, den heer Cornelia Paradjjs, Oud-Makelaar in Granen, gespaard worden. Welk een heiligschennis niet waar, is dat Predikanten-lied Hoe gezegend in ons land Is het vak van^predikant Godes hand rust buiten kijf, Zichtbaar op dit vroom bedrijf Dichters maakt alleen de Heer, Predikanten mint hij zeer Daarom neemt men, dat is klaar, Zooveel dichters bij hen waar. Dat het aantal onzer dichtende dominé's zoo aanzienljjk was, wist ieder beschaafd Nederlander reads lang, de heer Paradys schenkt zich de moeite hun dichtwijze door eenige vluchtige woor den te karakteriaeeren, bjjv. op deze vrjjze Maar Goddank 1 zingt nu cantaten Daar komt J. J. L. Ten Kate Dankt den heer met snarenspel. Voor Ten Kate J. J. L. D a t is scheppen d a t is dichten, Loven, lieven, steunen, stichten Zing, Ten Kate zing uw lied 1 God vergeet zijn dichters niet Of iets verder En dan onze Laurillai'd Vormt met hem het schoonste paar. Dat men hen e'en standbeeld giet, Op een voetstuk van graniet. De armen in elkander slaande, Samen op een Bijbel staande, Met een veder in de hand. Beurtelings vroom en schalksch van trant. Eigenlyk heb ik medelijden met den schrijver van deze verzen, want wat zal er een storm van verontwaardiging over zyn hoofd losbreken wegens dergelijke kreupelrymen: Dankt den Heer met snarenspel, Voor Ten Kate, J. J. L. Alle critici, alle ware dichters, alle oudere letterkundigen, wiende taal en de dichtkunst lief zyn, moeten als éen man tegen zoo groote aan matiging, tegen zoo seliaamtelooze opgeblazen heid, tegen een zoo roekeloos overboord werpen van wetten en regels, van eerbied en ontzag opstaan. Of zal men over dit boekske een hooghartig stilzwijgen bewaren Ik verwed er mjjn exemplaar van de Grassprietjes onder, dat zij allen oneerlijkheid, wraakzucht, aanmatiging, misleiding, hebzucht enz. enz. de eenige beweegredenen voor zyn rijmelaryen zullen noemen, zooals weleer de oprichters van De Gids den onde geljjke beschuldigingen over hun hoofd moesten laten gaan. Maar scherts ter zjjde. Van onze vroegste jeugd af leerden wy behalve een ongeschokt vertrouwen in den moed en de eerlykheid onzer voorvaderen, oprechte bewondering, vereering voor onze Hol landsche poëzie koesteren. Verscheidenheid was het kenmerk onzer gedienten, maar welke verschei denheid? Het minst belangryke, het huiselykste onderwerp bezongen onze dichters. Zilveren of koperen echtfeest, Keetjes of Mietjes verjaardag. Op mjjn eerste of mjjn tiende kind, Op een zui geling, Op een herstelde kraamvrouw; ja er leven onder ons poëten-predikanten, die in een onkelen bundel een gehealen levensroman, van het jawoord tot hun huiselijk lief en leed in verzen uitgaven. Ten Op' deze soort van poëzie, niets dan gerijmde proza levert de snaaksche Paradys in zjjn tuiltje poëzie voor het huisgezin een bjjtende maar welverdiende satire. Jaloezie, Wanhoop, (Herademing, Huweljjk, Huwelijkszang, Het zoet geheim, Bange nacht, Vaderweelde, Inenting enz. enz. luiden de op schriften der verschillende gedichten tot die rubriek behoorend, de namen dezelfde als bij onze ware dichters, de inhoud, eveneens dezelfde alleen geparodieerd, b. v. Huwelijkszang Ik zing den schoonen huwelijksband Des werelds steunpilaar, Den heil'gen echtelijken stand, Gezegend voor '°t altaar. Want waar de zegen Gods ontbreekt, Bij ongewijden echt - - Is hij, die van een huwelijk spreekt. Onzedelijk en slecht. Doch, vloek! wie zwo gend in de schawl, Waarvan elk Christen gruwt Zelfs zonder burgerlijken stand Of Gods geboden huwt. enz. Ten slotte nog esn enkel woord over Het dichten uit mengelpoëzie: O wat is het dichten z oet! Altijd. als men dichten moet, Dichten is niet ieders zaak, Geen ontspanning of vermaak. Dichten is: uit vol gemoed, Storten zijn gedaehtf n vloed, Als een breeden waterval, In zoetvloeiend woordgeschal. Moest ik zoeken naar een woord - - 'k Zou niet dichten zooals 't hoort Moest ik denken bij mijn lied 'kVond mijn inspiratie niet, Wat hier spottend in eenige dichtregelen gezegd wordt, diende reeds Jakob Geel als onderwerp van een gesprek met zijn vriend Melissus, den dichter, die veel van zjjn kinderen en roeien, maar weinig van Geels vergelijkingen hield. Poëzie geen arbeid, nog nu na zooveel jaren een dwaal begrip, waaraan «ij een reeks verzenmakers en een stapel huisvaderljjke ontboezemingen op rijm te danken hebben. Wanneer de Grassprietjes niets anders uitwerken, dan den toevoer van dien zegen voortaan te tem peren, moeten wy den schrjjver reeds dankbaar zjjn, en wie zal hem zjjn overmoed hier en daar ter willen van zijn jeugdige schalkschheid niet volgaarne vergeven Mijnheer de Redacteur Met genoegen heb ik bemerkt dat de Weledele heer J. J. van Elsacker, hoofdonderwijzer te West- kapelle, mjjn stuk, voorkomende in de Standaard van 24 November 11. in ruimer kring bekend gemaakt heeft, opdat het meerendeel der ingezete nen een juister oordeel zou kunnen vellen. Nadat bovengenoemde heer zulks gedaan heeft, nl. mjjn stuk in uw blad heeft doen plaatsen, richt hij zich terstond daarop in een schrijven tot mjj en oppert eenige bedenkingen, jagaat zelfs zoover, mij aan te loonen, dat ik onwaarheid geschreven heb. Ik gevoel, hoe moeiljjk het is> mjj te verdedigen tegen een man als Yan Els&cker, die driemaal verklaart, dat hij de waarheid bovenal wil, opdat men hem maar gelooven zou. Evenwel wil ik zulks beproeven, opdat de lezers van dit blad een juister oordeel kunnen vellen. Ik heb de gemeente Beesd, wat het openbaar onderwjjs betreft, een lotgenoot yan Westkapelle genoemd, hetgeen in het tegen mij gericht schrijven eene onwaarheid wordt genoemd, omdat de schrjjver niet op de hoogte van de zaak is. Wat toch is gebeurd in die twee gemeenten De hoofdonderwijzers zjjn beiden gestorven zjj waren menschen, die zich Christus niet schaamden en de kinderen niet van God vervreemdden. Hunne opvolgers zyn vjjanden van God en van zijn dienst, dus in hoofdzaak kunnen die twee gemeen ten, wat het openbaar onderwjjs betreft, lotgenooten genoemd worden. Een verschil, ik erken het, bestaat er, door den heer Yan Elsacker over het hoofd gezien, anders had hjj er mjj wel op gewezen. De hoofdonderwijzer te Beesd zorgt er angst vallig voor, dat de Daarn van God nimmer op de school genoemd wordt, dus is in zjjne vyandschap consequent. De hoofdonderwijzer van Westkapelle, die erkent, niet aan het bestaan van een hoogste Wezen te gelooven, en dus met dat geloof moet spotten, heeft er niets op tegen, dat bij de eene of andere gelegenheid versjes gezongen worden waarin meer dan eenmaal het woord God voor komt heeft er niets op tegen, dat door een of meer onderwijzers by 't begin en het eind der schooluren gebeden en gedankt wordt. Ik vraag aan ieder verstandig mensch of zulks eerljjk is, of zulk eene handeling een vriend der waarheid waardig is? Ik heb eens gehoord van een onderwjjzer, die in het schoolportaal ging staan, wanneer de hoofd onderwijzer bad of dankte. Hij geloofde niet aan God, maar bleef ziebzelven, door zoo te handelen, toch gelijk, en was oprecht ook in zijn haat. Ook schrijft de heer Van Elsacker, dat zjjn godsbegrip ongetwijfeld verschillend van het mjjne is. Maar hoe heb ik het nu? Ik dacht altoos in mijne eenvoudigheid, dat atheïsten, materialisten en naturalisten, het bestaan van een hoogste Wezen eene dwaasheid achtten. En nu brengt de heer Van Elsacker zijn geleerd heid aan het licht en komt aan met iets nieuws onder de zon, Of hjj atheïst, materialist of natu ralist is, weet ik niet, misschien hjj zelf ook niet, maar dit weet ik, dat hij aan geen God gelooft, en niettegenstaande dit spreekt hij van zyn godsbegrip. Zou de bovengenoemde heer mij eens willen antwoorden op de volgende vraag „Wat is het godsbegrip van een godloochenaar?" Otzoude op hem soms het woord van toepassing zjjn: „Schoenmaker, hou je bij je leest?" Verder lees ik, dat, wanneer de dood van den Weledelen heer Van Houte mij ter harte ging, „mijn gevoel zich niet in zoo'n vorm zou uiten ik niet zou spotten, nl. de uitdrukking niet zou gebezigd hebben, „het vergelijkend examen heeft plaats en het gemeentebestuur om de nagedachte nis van onzen overgetelij hen vriend te eeren enz." Wie kan hierin spot zien Juist omdat de dood van onzen onvergeteljjken vriend mij ter harte gaat, en de geheele gemeente met mjj, uit mijn gevoel zich in 200'n vorm, en omdat ik het verschrikkeljjk vind, dat een geacht hoofdonderwijzer, die zich niet schaamde Jezus Christus en dien Gekruisigd vervangen wordt door iemand, die niet aan het bestaan van een God gelooft, en nog minder aan het bestaan van den Christus Gods, ja! die,wan neer hij eerlijk is, de kinderen van God en gods dienst moet vervreemden. De meening van den heer Van Elsacker, als zoude ik mijn stuk met behulp van een ander samengesteld hebben, wordt door hem laten her roepen, zoodat ik mjj op dat punt niet behoef te verdedigen. Ten overvloede geef ik hem echter de verzekering dat ik, om iets samen te stellen, niemands hulp behoef, en aan anderen overlaat den bijstand van een of meer personen daartoe in te roepen. Hoe aardig wordt verder de dwaasheid der vergeljjkende examina aangetoond, Ik lees toch: zooals u schreef was ik n° 3 van de voordracht doch wijl ik hier drie en een half jaar werkzaam was, een gecuimen tjjd als waarnemer fungeerde, en de nota r.'van inlichtingen door den districts schoolopziener verstrekt, zeker niet ongunstig voor mij luidden, werd ik door zes van de zeven raads lieden tot hoofd benoemd (waarom niet door alle zeven De heer Van Elsacker wil door die niets- beteekenende uitdrukkingen toch niet aantoonen, dat het onbillijk zou geweest zyn, wanneer n° 1 benoemd was. Zoude hij ook niet geërgerd zjjn, wanneer hij de eerste op het tal zynde, voor n" 3 moest wijken Mijne verbazing stijgt echter nu ik kom bjj de yolgende uitdrukkingen »ook had ik met gerust heid eene stemming der leden van de hervormde kerk alhier afgewachten u weet, even goed als ik, denkeljjb beter, dat de gemeente in het al gemeen voor mjj was. Van vele zjjden viel mjj dan ook bij mijne benoeming eene harteljjke belangstelling ten deel. Zelfs mocht ik die ontvangen van hen, welke zich in het godsdienstige mjjne tegen voeters noemen." Of de stemming ten voordeele van den heer Elsacker zou zjjn uitgevallen, betwijfel ik even hard als hij zelf, waaruit dan ook volgt, dat ik niet geloof dat het mee rendeel in 't algemeen voor hem was. Juist die genen die ik gesproken heb, vóór de benoeming, waren nu tegen hem. Die voor den heer Elsacker waren, behooren in alle gevallen tot diegenen, die niets van den Doop begrjjpen ot moedwillig de belofte schenden eenmaal bjj den Doop hunner kinderen gedaan. Is de bewering echter waarheid dat het meerendeel doch in 't algemeen voor hem was, en hem van vele (niet van alle) zjjden be langstelling ten deel viel, en hjj zelfs die mocht ontvangen, van hen, welke zich in het godsdienstige zyn tegenvoeters noemen, (wie zjjn echter in 't godsdienstige de tegenvoeters van iemand die niet geloovend aan God ook niet van Goddienst mag spreken dan moet ik echter zeggen, dat de gemeente van Westkapelle mij zeer tegenvalt. Leden der hervormde kerk van wie zeer velen kinderen hebben, en die eenmaal in de tegenwoordigheid Gods, en in het midden der gemeente beloofd hebben, die kinderen te onder- wjjzen of te doen onderwjjzen in de waarheid, die naar de Godzaligheid isze op te voeden in de Vreeze des Heeren, m. a. w. ze eene Christelyke opvoeding te geven, kunnen oumogeljjk zich ver blijd toonen, dat zich in de plaats hunner inwoning een onderwijzer gevestigd heelt, die het bestaan van een God loochent, en aan wien zjj hunne kinderen moeten toevertrouwen. Toonden Chris, tenouders zich verbljjd daarmede, het zoude dit bewijzen dat zjj niet veel bjjzonders waren. Ik geloof echter dat de heer Van Elsacker de gemeente verkeerd beschouwt en zonder het mis schien zelt te willen, een weinig beleedigt. Zoover ik vernomen heb, is de gemeenteraad hem ambts halve wezen verwelkomen (een lid uitgezonderd) vervolgens misschien het geheele onderwijzersper soneel maar of er velen, behalve bovengenoemden met dat doel zjjn gekomen is mij onbekend, misschien eenigen die dezelfde gevoelens zyn toegedaan, als de pasbenoemde hoofdonderwijzer. Hier op school, zoo voegt deze hoofdonderwijzer mjj toe, geschiedt niets dat bij mij ergernis kan verwekken. Uit deze eitdrukking moet ik opma ken, dat alles op school toegaat als bjj den Weledelen heer Van Houte. Maar hoe is dit mogeljjk, daar diens opvolger niet aan een God gelooft, en het onderwjjs van den overleden hoofdonderwijzer Christelijk was Is het onder wjjs zoo als vroeger, dan is de heer Elsacker niet eerljjkis het niet zoo als vroeger dan geschiedt er op school veel, dat my en anderen ergernis kan verwekken. Wij geven ten laatste aan den heer van Elsac ker den raad, een vriend der waarheid te worden, en in zijn vijandschap tegen God en Christus oprecht te zyn. Dan zal hjj, zooals daaruit volgt ergernis verwekken, die hjj nu volgens zjjn zeggen niet verwekt. En voorts heeft deze heer op meesterlijke wyze aangetoond, hoe karakterloos, hoe begin- seloos het openbaar lager onderwjjs is. De voor standers der christelyke school zullen hem wel dank verschuldigd zjjn, terwjjl de voorstanders der openbare school, weinig met znlk eene verdediging van hunne belangen zullen ingenomen zjjn. Ik eindig met de uitdrukking door my gebezigd aan het slot van mjjn stuk, opgenomen in de Standaard van 24 Nov. 11. en overgeplaatst in uw blad van 3 Dec. 11.het is mjj onbegrypeljjk hoe ouIers die nog durven beweren dat zjj Christenouders zyn, hunne kinderen zenden naar de openbare of neutrale (!!j school. Mynheer de redacteuru dankende voor de plaatsing van dit stuk blijf ik hoogachtend. Uw. Dw. Dienaar, W. A. Mac. Pherson. pred5, Westkapelle 7 December 1885. Mijnheer de redacteur Een weinig meer wellevendheid zou den heer Mac Pherson niet kwaad staan. Zjjn aanval in den Standaard had wel iets van een sluipmoord. Waarom mij niet een exemplaar van 24 Nov. jl, doen toekomen? Zooals de heer Mac Ph. terecht zegt, ga ik in mjjn stuk van 3 Dec. jl. „zelfs zoover," dat ik hem de onwaarheid van zyn Standaard-epistel aantoon. Wel zeker, dat was mjjn doel. Wie niet de volle waarheid schrjjft, en daardoor aanleiding geeft tot het maken van verkeerde gevolgtrek kingen is onwaar. Zyn vergeljjking was valach in wiskundigen zin. 't Geen op de school te Beesd heeft plaats gehad ik las daarvan een verslag in de Wekker moet ieder weldenkend mensch afkeuren. „Met genoegen heb ik bemerktaldus zyn aanhef. Is d. t niet een heel klein jokkentje? Althans de heer M. Ph. had zich dat genoegen zelf kunnen bereiden, door zich onmiddelljjk tot uw blad te wanden* 't Moet ieder lezer opvallen, dat de heer Mac Ph. mij wenscht te verdrinken in een stortvloed van phrasen. In hoofdzaak komt zjjn stuk hierop neerElsacker is een ongeloovige, moet dus met God en godsdienst spotten en zoo hjj dat niet doet, zoo hjj zich verdraagzaam toont, zal ik hem uitmaken voor al, wat beneden den mensch is. Ik ontzeg u het recht, dominéé, om over mjjn geloof of ongeloof te oordeelen, vooral in een dagblad. Of heb ik soms bjj u belijdenis gedaan? Ik heb mij nimmer bjj eenig kerkgenootschap aangesloten, wijl m. i. in den bjjbel geen enkele plaats te vinden is, die daarop wjjst. Als ik mjj niet bedrieg is atheïst hetzelfde als godloochenaar. Toch zegt u: »Of hjj atheïst.... is, weet ik niet, misschien hjj zelf ook niet, maar dit weet ik, dat hjj aan geen God gelooft." Maar als u 't dan niet weet en het ook niet kant weten, omdat ik het volgens uw bewering zelf niet weet, waartoe dan zoo'n teer punt aangeroerd Mijnheer Mac Ph. 1 u roept mjj toe »Schoen- maker 't Is waar, ik heb niet gestudeerd in theologie de apostelen ook niet, meen ik, en deze gaven, 't geen ze ontvingen om niet; toch weet ik, dat de groote, de liefderjjke Jezus nimmer den Sadduceën, d. w. z. den ongeloovigen van die dagen, een bitter woord heeft toegevoegd, maar de Farizeën geducht geeselde. Mjj dunkt, de dienstknecht is niet meer dan zyn heer en 't ware, m. i. voegzaam van den heer M. Ph. de voetstappen van zyn grooten Meester, den vrede vorst, te drukken. Doch neen 1 dat schjjnt zyn Eerw. niet te willen. Onverdraagzaamheid prediken, verdeeldheid brengen in deze gemeente, schjjnt den heer M. Ph. meer te lijken. Welnu, elk naar zyn aard. Ik acht my ge roepen onverdraagzaamheid te keer te gaan en bjj de kinderen het groote beginsel van het Christen dom, liefde tot zyn evenmensch aan te kweeken. Ware ik maar onverdraagzaam, dan had de heer M. Ph. zyn zin. Ik beken eerljjk, dat znlka te zjjn, mij gelukkig niet gegeven is. Mjjne vrouw, die mjjne zorgen deelt, is uit een gezin, waar 't godsdienstig element, naar de ziens- wjjze van den heer M. Ph. niets te wenschen overlaat. Moet ik nu de vryheid, die ik voor mjjzelye begeer, mjjne vrouw trachten te ontnemen? Ik zou niet gaarne pressie op haar geloof uitoe fenen. Zjj moet naar eigen overtuiging handelen. Wjj bevinden ons daarbjj wel en gevoelen ons gelukkig in den huiselijken kring. De heer M. Ph, behoeft hierbjj niet aan schimp te denken. De heer M Ph. acht zich alleszins bekwaam tot het samenstellen van een stuk. Ik ding niets af op zjjne bekwaamheid in eigen oogen, doch vind, om eens iets te noemen uit bovenstaand stuk, 't volgende een vreemde logica „iemand, die niet aan het bestaan van een God gelooft, en nog minder Als men niet gelooft, kan men niet nog minder gelooven. Evenwel dit stuk van hem is niet zoo slecht gesteld, als 't voorgaande. Aldoende leert men. Een vriendeljjk verzoek aan den heer M. Ph. Hjj leze eens bedaard Matth. 253146, en beantwoorde voor zich zei ven de vraag of het he in 't gelooven of in 't doen zit, en hiermede neem ik zonder wrok of haat afscheid van hem. Mynheer de red.! mjjn harteljjken dank voor de plaatsing en de gelegenheid mjj gegeven onmiddelljjk te kunnen repliceeren. Hoogachtend uw dw. dienaar, Westkapelle, 10 Dec. '85. J. J. va» Eis&ckbe, Hiermede sluiten wjj over deze kwestie het debat. (Red- Gedrukt bjj deGebroedors Abrah amste Middelburg

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1885 | | pagina 5