Rechtszaken.
Onze Leestafel.
vraag geen bepaald en volledig antwoord inkwam,
mag toch de steller tevreden zijn met het ver
kregen resultaat, want in de erover gevoerde
gesprekken werden tal van artikelen genoemd
die naar de meening der sprekers met meer of
minder succes hier zouden kunnen worden ver
vaardigd. Zoo besprak men o. a. den kans van slagen
van lucifers-, stijfsel-, blauwsel-, glas-, schoen
smeer-, suiker-, papier-, stroohulzen-, klompen- en
van nog veel meer andere fabrieken, terwijl het
voor en tegen van een en ander werd in het
licht gesteld.
De voorzitter sloot de vergadering dan ook niet
zonder den aanwezigen leden dank te hebben
gezegd voor de gegeven inlichtingen en de hoop te
hebben uitgesproken dat het op deze vergadering
behandelde iets moge toebrengen tot verleven
diging van de industrie in de stad onzer inwoning.
Gisteren deed de arr. rechtbank alhier uitspraak
in de den 25 Sept. in hooger beroep behandelde
zaak tegen den heer E. W. Faro. De heer F. was,
zooals men weet, door den kantonrechter ontslagen
van rechtsvervolging, van welk vonnis namens den
officier van justitie appel werd aangeteekend en
de eisch van het O. M. strekte tot vernietiging
van dat vonnis en veroordeeling van den heer F.
tot eene boete van 1.
De rechtbank heeft met te niet doening van het
in eersten aanleg gewezen vonnis den geappelleerde
schuldig verklaard aan het hem ten laste gelegde
feit, nl. het verwijderen van faecalien van een
secreet te Middelburg op andere wijze dan door
middel van tonnen, zonder vergunning van burg.
en weth. dier gemeente en hem veroordeeld tot
eene geldboete van i alsmede in de kosten.
Bij dit vonnis heeft de rechtbank overwogen
dat bij vonnis van het kantongerecht te Middel
burg, dd. 2 Juni jl., het den thans geappelleerde
ten laste gelegde, hierna te noemen feit als be
wezen is aangenomen, doch de toen gedaagde van
rechtsvervolging is ontslagen, op grond, dat de
tegen dat feit bedreigde strafbepaling niet op hem,
die als gebruiker der woning gedagvaard is, toe
passelijk is
dat door den gemachtigde van den geappel
leerde, ter terechtzitting der rechtbank is bekend,
dat op den 24en April 1885 in het na te noemen,
door den geappelleerde bewoonde huis, geene
tonnen werden gebezigd om de faecalien van het
secreet te bewaren of te verwjjderen, maar dat
deze, als van oudsher, door middel van een kanaaltje
uit het secreet yerwijderd werden in het achter
de woning gelegen dok;
dat deze bekentenis bevestigd wordt door de
beeedigde verklaring van den ter terechtzitting
als getuige gehoorden agent van politie te Middel
burg A. Tellier, dat hij den 24en April jl., op
aanwijzing van den geappelleerde zeiven, heeft
bevonden, dat tot de bewaring en verwijdering van
de faecalien van dat secreet, geene tonnen werden
gebruikt en dat het secreet met genoemd dok
verbonden was door een kanaaltje, waardoor de
aecaliën in dat dok konden uitloopen;
dat uit eene ambtseedige, ter terechtzitting
voorgelezen verklaring van den burgemeester van
Middelburg, dd. 24 April 1885, blijkt, dat de
geappelleerde geene vergunning had om de faeca
lien van zijn secreet op andere wijze dan door
middel van tonnen te bewaren of te verwijderen;
dat mitsdien door de behoorljjk bevestigde,
in rechten afgelegde bekentenis en door voor
noemde ambtseedige verklaring, het wettig en
overtuigend bewijs is geleverd, dat op 24 April
1885 de faecalien van het secreet, zich bevindende
in - de door den geappelleerde gebruikte woning
op den Korendijk te Middelburg, P n° 82, niet in
tonnen werden bewaard of verwijderd, maar door
middel van een kanaaltje in het achter de woning
gelegen dok wegliepen, zonder dat daartoe ver
gunning was verleend door burg. en weth.
dat door het openbaar ministerie tegen dat
feit is gerequireerd de toepassing yan art. 28, 1°
jt° art. 55 der verordening van algemeens plaat
selijke politie te Middelburg;
dat namens den geappelleerde tegen de toe-
niet schelen om eenvoudig te wonen, een hard
bed en een schamel maal te hebben, maar hij
deinsde terug voor de smerigheid en vunzigheid,
die in de stegen en sloppen heerschten, waar goed-
koope kamers te krijgen waren.
Eindeljjk sloeg hij een straatje in, dat op een
van de kaden uitliep en er iets ruimer en zinde-
ljjker uitzag dan de vorige, toen er eensklaps
een kind naar hem toekwam, goeden dag zei als
een oude kennis en naar een open deur loopende,
gilde: „Moeder, moeder, daar is de mijnheer uit
den treinde mijnheer die een hondje uit een
sinaasappelschil gemaakt heeft
Juffrouw Manifold verscheen terstond.
»Kijkdat doet me nu eens pleizierMaar
hoe hebt gij ons gevonden?"
„Bij toeval", zei Jan. „Ik zoek naar kamers
en kwam bij toeval hier langs."
„Kamers Ik wilde dat ik u zelf in huis
kon nemen; maar wij zjjn al met zoovelen. Gjj
hebt echter niet tegen kinderen, geloof ik".
„Volstrekt niet", zei Jan met een gevoel van
heimwee, bij de gedachte aan de kleine familie
te Peckham.
„De oudsten gaan over dag school, misschien
zouden wij het wel kunnen schikken, als gjj het
niet te min vindt om bij menschen als wjj zijn,
te wonen."
„Ik heb niets beters noodig".
Het huis en de straat waren beide veel ruimer
en luchtiger dan hetgeen hjj tot nog toe gezien
had. Hjj kon zich in een koperen beddepan, die
passeljjkheid dier artikelen is aangevoerdin het
algemeen, dat*artJ23 voornoemd onwettig is, als
in strijd met art. 135 der gemeentewet en als
bevattende£eenejongeoorloofde delegatie van wet
gevende macht en eene ongeoorloofde toepassing
van het recht van dispensatieen in het bjjzonder
wat hemzelven betreft, dat hjj yan burg. en weth.
vergunning had om eene beerput te maken en
daardoor vrjjgesteld was van de toepassing van
het tonnenstelsel, en dat het ingeroepen art. 23
een verbod bevat- voor de eigenaars der woningen,
niet voor de gebruikers, en hjj in hoedanigheid
van gebruiker gedagvaard is;
ten aanzien dier middelen van verdediging
dat art. 23, ook naar des geappelleerde in erken
tenis, eene bepaling bevat in het belang der open
bare gezondheiddat uit de vaststelling dier
bepaling blijkt, dat zjj door den plaatselijken
wetgever noodig wordt geacht en mitsdien in den
zin van art. 135 der gemeentewet vereischt
werd; dat hetgeen verder is aangevoerd, ten
bewijze van strijd met die wet, 4 zich oplost in
bezwaren tegen de billjjkheid en mitsdien tegen
de innerlijke waarde der verordening, waarover de
rechter niet bevoegd is te oordeelen; dat de aan
burg. en weth. toegekende bevoegdheid om vrij
stelling te verleenen van hetgeen art. 33 al. 1
voorschrjjft, niet is eene delegatie van wetgevende
machtals niet bevattende eene opdracht der
regeling van het onderwerp in genoemd artikel
bedoeld, maar eene bepaling, rakende de toepassing
der door den gemeenteraad vastgesteldé verordening,
en evenmin is eene ongeoorloofde toepassing van
het recht van dispensatie, vermits de gemeente
wetgever bevoegd was om zooals hjj gedaan
heelt bjj de verordening zelve dat recht, ten
aanzien van eene of meer uitdrukkeljjk opgenoemde
bepalingen, toe te kennen aan hen, die met de
uitvoering der verordening belast zijn
verder wordt overwogen wat betreft het beroep op
de vergunning door burg. en weth., dd. 28 November
1884, aan den geappelleerde gegeven om een beerput
te makendat die vergunning zelve noch recht
streeks, noch zijdelings bevat of medebrengt eene
vrijstelling van het tonnenstelsel, maar alleen
tengevolge heeft, dat, wanneer de put gemaakt
is en het secreet daarop uitloost hetgeen ten
tijde der overtreding niet het geval was de
geappelleerde, ingevolge de 4e alinea van art 23,
ontheven is van de naleving vanjart. 23 alinea la;
dat ten processe niet is gebleken, dat de
geappelleerde eigenaar is van het door hem be
woonde huis en dus moet worden nagegaan of de
voorschriften, omtrent het bewaren en verwijderen
van de faecalien van het secreet in zjjne woning,
op hem, als gebruiker der woning, toepasselijk
zjjn;
dat de rechtbank die toepasselijkheid aan
neemt op grond, dat de zorg voor en het toezicht
op de bewaring en de verwijdering der secreet-
faecaliën, in den geest der verordening noodwendig
rusten op den gebruiker, niet op den eigenaar,
die buiten de mogelijkheid kan zjjn die zorg en
dat toezicht uit te oefenen en er voor te waken,
dat de gebruiker de door hem eigenaar
cctsu quo verstrekte tonnen, tot het voorgeschreven
doel bezigtdat hierop zonder invloed is de be
wering, dat het tonnenstelsel eene verandering in
de inrichting der privaten noodig maakt, het
geen niet gebleken en den rechter ook niet
bekend is, vermits dit slechts de burgerrechter-
Ijjke verhouding van den eigenaar en den
gebruiker zoude raken; dat een beroep op de
plaatsing van art. 23 in het hoofdstuk op „het
bouwen en sloopen", den geappelleerde niet
kan baten, evenmin als de aanwjjzing van ver
schillende bepalingen, welke zoowel op de eigenaars
als op de gebruikers uitdrukkeljjk toepasselijk
worden verklaard, vermits in datzelfde hoofdstuk
meer bepalingen voorkomen, die evenmin tot
bouwen en sloopen kunnen gerekend worden te
behooren en die ontegenzeggelijk ook kunnen
worden ingeroepen tegen de gebruikers, al zjjn
die er niet nomincitim in genoemd; dat alinea 3
van art 23 ook voor de opvatting van den rechter
schijnt te pleiten, ook al neemt men met den
rechter a quo het verband aanjtusschen die alinea
en alinea 1, zooals deze laatste luidde vóór hare
wijziging bjj de, verordening van 22 Augustus
in de voorkamer hing, bjjna even goed spiegelen
als in de vele spiegels van mevrouw Walrus en
de muren waren versierd met theebladen, deksels
en andere voorwerpen, dis haast niet minder
blonken en yrjj wat nuttiger waren dan al de
sieraden, waarmede het salon van het Villa verblp
opgevuld was.
Er was een goede kamer op de eerste verdieping,
die hjj voor zit- en slaapkamer kon gebruiken en
de voorkamer beneden met den beddewarmer, was
tot zijn dienst om bezoek te ontvangen, 's Zondags
te eten en voor andere feestelijke gelegenheden. De
houten tafels waren helder wit geschuurd, de
stoelen netjes gewreven en stevig genoeg om
gevrjjwaard te zjjn voor het gevaar van achterover
te vallende steenen vloer was zóo schoon „dat
men er wel karnemelk van kon eten", zooals
juffrouw Manifold met rechtmatigen trots zei.
Prospectstraat beviel Jan in vele opzichten veel
beter dan Prospect Villa. Hjj bracht er zjjn
valies, of liever dat van mjjnheer Ferdinand Skerry
nog altjjd in de zalige onwetendheid dat zijne
tante er in gesnuffeld had, en nadat hjj de sigaren
de brandewjjnflesch, de ivoren borstels en andere
voorwerpen bjjeengepakt had, borg hjj ze weg.
Zijn eigen garderobe was door dien noodlottigen
ruil zeer klein gewordenmaar hjj wilde geen
dingen gebruiken, die hem niet toebehoorden en
deed alles wat in zjjn vermogen was om te maken
dat mijnheer Skerry, als hij ooit in Engeland terug
kwam, zjjn eigendom zou herkrjjgen.
1884; dat toch die eerste alinea vóór hare wjjziging
niet inhield eene verbodsbepaling betreffende het
stichten van nieuwe gebouwen, maar eene bepaling
betreffende het gebruik van gebouwen, gesticht
onder de werking der verordering van 18 April 1883;
eindeljjk dat uit de geschiedenis der bij veror
dening van 22 Augustus 1884 gewjjzigde eerste
alinea van art. 23 bljjkt, dat in de desbetreffende
stukken, ook die van geappelleerde en anderen
afkomstig en bjj de beraadslagingen steeds en
uitsluitend gewaagd wordt van de bewoners
van den Korendijk, nimmer van de eigenaars
der aldaar gelegen woningen, waaruit de gevolg
trekking mag worden gemaakt, dat de gemeente
wetgever ook uitsluitend de bewoners heeft
willen treffen;
Naar aanleiding van deze veroordeeling wordt
er onze aandacht op gevestigd, dat niet alleen de
bewoners van den Kinder- en Korendjjk of van de
Kouaansche Kaai zich aan overtreding schuldig
maken van de le al. van art. 23 der politieveror
dening, maar dat dit ook in andere wjjken van
de stad plaats heeft. En wat den eenen als
misdrjjf wordt aangerekend, meende onze bericht
gever, mag den ander niet worden toegestaan.
„Het beoefenen der fraaie letteren (toch), wordt
maar al te veel beschouwd als een liefhebberij,
een onschuldig tjjdverdrjjf voor menschen, die
geen gewichtiger bezigheden hebben, tenzjj
voor de enkelen, die er een bestaan in kunnen
vinden en niet als een veredelende studie, die
de ontwikkeling der beste eigenschappen van geest
en gemoed bevorderen kan, zooals geen andere.
En daarom wensch ik niet alleen onzen jongens,
maar ook onzen meisjes onzen meisjes vooral 1
toe te roepenblijft niet staan, bjj hetgeen gjj
er op school van geleerd hebt, wat somtjjds helaaB
juist genoeg is, om er u een tegenzin in te geven.
Uw werkkring, welke die later ook zjj, laat,
wat de jongelieden betreft, gewoonljjk nog heel
wat tjjd over die zoek gebracht wordt in sociëteit,
café of bierhalle, en daar den meesten „volleerden''
meisjes geen bepaalde werkkring wacht, weten zjj
dikwijls met hun leegen tjjd geen raad. Dan
worden er, vaak smakelooze, handwerkjes geknut
seld, wordt er zonder muzikalen aanleg op een
piano getrommeld, of wat geteekend zonder talent,
en bjj dat alles bljjft de geest dor en het gemoed
ledig. „Maar wjj kunnen toch niet allen geleerde
vrouwen worden", hoor ik mij al van vele zjjden
toeroepen. De hemel beware er ons vaderland
voor! Neen, de geleerde vrouw blijve
uitzondering, maar hoe meer geletterde vrou
wen ons land zal tellen, hoe hooger het peil zal
rjjzen van onze beschaafde kringen, die kringen
waaruit de mannen voortkomen, die de hoofdrollen
vervullen in het bestuur der regeeringszaken."
Over deze woorden van Hoida, een onzer meest
begaafde en geletterde vrouwen, nadenkend (zie
Speet. 3 Oct. 11.) rees in mjj de vraag op, of
onze Hollandsche schrjjfsters er wel immer het
hare toe bij brengen om den geest onzer meisjes
voor dorheid en haar gemoed voor ledigheid te
bewaren Denkt het meerendeel onzer schrjjfsters
wel aan de waarheid van Holda's bewering te
zelfder plaats, dat de studie der schoone letteren
het beste en als aangewezen middel is om onzen
geest en ons gemoed te beschaven en te verrijken
Ik ben overtuigd, wanneer velen harer een open
hartig antwoord op deze vraag gaven, zoo moest
een beschamend „neen" van haar lippen vloeien.
Op tal van schrjjfsters kunnen wjj tegen
woordig bogen, maar het werk van slechts enkelen
getuigt van ernstige studie dier schoone letteren.
Bezit dit of dat juffertje een weinig phantasie,
heeft zjj op school een tameljjk opstel kunnen
maken, is haar stijl niet kwaad, gelukt het haar
hier of daar een idee op te snappen, dan is alles
voorradig om een romannetje samen te flansen
en onze boekenschat is een prul rijker. In 't
algemeen wekt dit soort werken onschadeljjk en
de naam der schrijfster verdwijnt spoorloos met
den titel en den inhoud van^haar boek uit ons
geheugen.
Hjj werd twee of driemaal 's Zondags op de
villa ten eten gevraagdmaar hjj ging slechts
eens, daar mevrouw Walrus den Zondag heel
anders door bracht dan hij thuis gewand was.
Den heelen middag voerde men niets uit; de
heeren liepen in den tuin te rooken en te praten
of lagen in luie stoelen romans te lezen en te
klagen over verveling. Zjj bemoeiden zich heel
weinig met Jan en Emily werd ergens weggestopt
zoodat hjj niemand had om, mee te praten, dan
juffrouw Dugong. Om zeven uur, als de kerkklok
luidde, was er een uitvoerig, langdradig diner
met een of twee gasten er bjj, en dan weer rooken.
Later in den avond hoorde men een geluid, dat
veel geleek op het rollen van billardballen.
Mjjnheer en mevrouw waren 's ochtends naar de
kerk geweest en hadden hun plicht gedaan en Tom
en Gus hadden mee moeten gaan maar zjj waren niet
in tjjds klaar en hielden er niet van om te laat
naar de kerk te gaan, zooals zjj zeiden, 'tgeen
zeker waar was, als ze het woordje te laat hadden
weg gelaten.
Mevrouw was nederbuigend en stjjf tegen Jan,
noodigde hem uit om terug te komen, als hjj lust
had en was zeer beleedigd als hjj bedankte.
»De jongelui verstaan tegenwoordig hun
eigen voordeel niet," beweerde zjj, »maar zjj be
greep het bestProspect villa was te stil en te
deftig voor mijnheer Arrowsmithzjj kende zijne
gewoonten, hjj met zjjn speelkaarten en sigaren
Mjjnheer hoorde haar met leedwezen zoo spreken.
Anders oordeelen wjj oyer het werk van een
vrouw, wier talent en aanleg, wier optreden in
onze letterkundige wereld ons recht geven hoogere
eischen te stellen, maar die laag onder het gewone
peil bljjft. Tot deze schrjjfsters reken ik Louise
Stratenus. Haar Arme Bloedverwanten, no 13 van
Slotboom's Halve-Guldens-Uitgave, dragen het
duideljjke kenmerk van vluchtige, slordige bewer
king, wat inhoud, stjjl en taal betreft. Mej.
Stratenus beschenkt ons met drie a vier romans
of novellen per jaar. Lieve hemel, het zjjn er
minstens drie te veelDat zjj zich toch eenmaal
tjjd gunde over haar werk na te denken en dan
eens om zich heen zag, hoe de menschen en hoe
de toestanden onzer maatschappjj in werkeljjkheid
zjjn. Daar trouwen zoo maar geen Oostersche
vorsten met teringachtige meisjes of vertrouwt
men zijn vermogen zonder eenigen waarborg aan
een speculeerend zwager toe!
Maar liefdesscènes weet deze auteur te schil
deren met een gloed en leven, als weinige
andere onzer schrijfsters het wagen.
Veel schrijven bevordert het allerminst het
goed schrjjven. Bewijst dit Louise Stratenus
niet minder merken wjj dit bjj mr. William J
ten Hoet op. Toch zjj het verre van mij den
heer Ten Hoet op éen lijn te willen stellen met
eerstgenoemde. Mist men bjj mej. Stratenus
degelijkheid van studie, bjj het lezen van des
heeren Ten Hoets werken duizelt men integendeel
van diens kennis en belezenheid. Deze sehrjjver
vervalt in een ander uiterste; hjj brengt zjjn
geleerdheid zoo gaarne te pas, dat deze te onpas
komt en beschikt over zulk een overvloed van
stof, die opeengeperst wordt, dat de hersenen van
een minder belezen en ontwikkeld mensch bjj de
lectuur vermoeid en afgemat raken. Aan de hand
van den heer Ten Hoet vliegen wjj de wereld
door in een Blitzzug.
In zjjn jongsten bundel verhalen: Herfstviolen,
uitgegeven bjj D. Slotboom te Beverwijk, beslaat
de Schaapherder, een episode uit den Carlistischen
oorlog de voornaamste plaats.
De sehrjjver is, nog student zjjnde, in Spanje
geweesthierop verhoovaardigt hjj zich niet,
maar neemt de gelegenheid te baat een hateljjk-
heid te richten aan het adres van een bekend
letterkundige, die eveneens in Spanje is geweest
en daarover geschreven heeft. Waarom laat de
heer Ten Hoet zjjn eigen persoon zoo dikwjjls te
midden van een verhaal op den voorgrond treden,
zeer ten nadeele van het verband der vertelling?
Wonderljjke opvatting van objectiviteit in de
kunst
Niettegenstaande deze gebreken boeit de eerste
novelle in de Herfstviolen ongemeen. Yan de
beide andere Roemerswaal en de Heks van Amers
foort kan ik niet hetzelfde zeggen. Historie en
phantasie, vreemd dooreengemengd, schieten hier te
kort om een'paar aantrekkelijke verhalen tot stand
te brengen.
Een illustratie, behoorende bjj het gedicht
De Elvendansj en van de hand des heeren Ten
Hoet zelf, verhoogt het goede uiterljjk van het
boek. Wat het gedicht betreft, inhoud en
versmaat daarvan herinneren ons aan het oud-
Duitsche volksliedErlkönigs Tochter. Een jager
raakt verstrikt in de netten der elven; als zjjn
arme bruid hem gaat zoeken, vindt zjj den
ontrouwe in het woud terug, de koningin der
elven de hand reikend met luiden kreet snelt
zij naar hem heen.:
Daar ligt nu een sluier, als vlammen zoo rood.
En onder den sluier de jager dood.
Het volkslied eindigt
Die Braut hob aut den Scharlach rot.
Da lag Herr Oluf und er war tot.
Wij maken er den heer Ten Hoet geen verwjjt van,
dat hjj hier een variante levert op een volkslied, deed
Goethe toch hetzelfde, getuige diens Erlkönig,
Haideröslein e. a. maar het verwondert ons eenigs-
zins, dat de dichter verzuimde het lied te noemen,
dat hem blijkbaar bjj zjjn schoone bewerking van
den Elvendans inspireerde.
Wanneer de heer Ten Hoek bjj zjjn verderen
literarischen arbeid gedachtig is aan de schoone
spreuk der ouden: houdt maat in alle dingen,
eerste voorwaarde bjj een echt kunstwerk, dan
twjjfel ik niet, of er wacht ons nog menig degeljjk
werk van dezen begaafden en rjjk ontwikkelden
sehrjjver. In onzen bloeitijd van oppervlakkigheid is
deze auteur een echte parel onder de vele valsche.
Jan was altjjd heel ordentelijk op het kantoor en
deed zjjn plichtmaar de aanmerkingen zjjner
vrouw bleven toch niet zonder uitwerking en hjj
stelde niet zooveel vertrouwen in zjjn neef als
anders het geval zou geweest zjjn.
Jan woonde reeds sedert eenige weken in de
Prospectstraat, toen zijn neef Tom hem op zekeren
dag in die buurt tegenkwam en aansprak. Tom
was altjjd vriendeljjker als Gus er niet bij was.
Jan hield nog al van Tom en verbeeldde zich, dat
hjj zonder Gus best met hem over weg zou
kunnen. Gus was een fat en Gus gaf den toon
aan. Zjjn vader had een heele boel geld opge
maakt en zjjn zoon niets nagelaten dan weelderige,
verkwistende denkbeelden. Mevrouw Walrus
beschouwde Gus als een sieraad van haar huis,
ofschoon nog iets kostbaarder dan de andere
meubels van de villa. Hjj wist 'zich in fatsoenljjk
gezelschap te gedragen en hielp haar als ze
menschen zag. Gus kon met iedereen praten en
iedereen vond hem zoo gedistingeerd
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj de Gebroeders Abrahams te Middelburg.