N° 226
128' Jaargang.
1885.
Y rijdag
25 September.
Middelburg 24 September.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen:
Prijs per 3/m. franco f 3,50.'
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën* 20 Cent per regel:
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van i -7 regels f 1,10
iedere regel me 0,20.
Groot© letters worden berekend naar plaatsruimte
MIDDËLBlIRGSCHtE COURANT.
Agenten zijn te YlissingenP. G. De Veij Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Boiiand, te Kruiningen: F. Van dee Peijl, te Zierikzee: A. C. Ds Mooij, te TholenW, A. Van Nieüwenhüijzer, en te Ter Neuzen A. Var dei Peiji Jz,
Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daubi en Ge., John F. Jones opvolger.
Het scheen ons een gunstig teelten dat de
heer Keuchenius zou optreden in de hoofd
plaats van het district, hetwelk hem afvaardigt.
Wij meenden daarbij te doen te hebben met
eene bij hem gewortelde meening, dat het
plicht was, vooral voor een vertegenwoordiger
die geheel onbekend is aan hen, die hem
afvaardigden, rekenschap te geven van zijne
meeningen en daden, en zijn kiezers de gele
genheid aan te bieden van nabij met hem te
wisselen van gedachten.
En wij geloofden dat aan dit besef van
plicht zich paarde de behoefte zijnerzijds om
nader kennis te maken met hen die hem de
eer van hun stem schonken.
Het was daarom voor ons eene teleurstelling,
toen wij de vorige week, bij het begin van
zijn optreden, uit zijn mond de verzekering
moesten hooren dat slechts toeval hem had
gebracht op de plaats, waar hij stond en dat,
zoo hij niet te Axel eene spreekbeurt op zich
genomen en men hem hier niet genoodigd
had, hij ook niet te Middelburg zou zijn
opgetreden.
Het dunkt ons toch in den tegenwoordigen
tijd vooral eene dringende eisch, dat er tusschen
vertegenwoordigers en afvaardigers een band
besta, gegrond op persoonlijke bekendheiden
dat de kiezers zelve zich kunnen overtuigen
van de gevoelens, die hun vertegenwoordiger
bezielen; zoodat zij niet louter behoeven af
te gaan op de verzekering van anderen.
Het is dubbel te betreuren, dat slechts
het toeval den heer Keuchenius hierheen bracht,
omdat wij anders, zoo overtuiging erbij in
het spel geweest ware, het oogenblik nog
hadden zien aanbreken, waarop ook de heer
't Hooft aan alle kiezers in ons district zich
zou hebben doen kennende heer 't Hooft,
van wien wij als politiek persoon veel minder
weten dan van den vurigen strijder tegen de
koepokinenting, en voor wien menig kiezer
zijne stem uitbrengt, zonder van diens gevoelens
op verschillende punten goed te zijn ingelicht.
Nog in menig ander opzicht bood de heer
Keuchenius ons teleurstelling.
Trof ons aan de eene zijde de gematigde
toon, waarop hij sprak, aan den anderen kant
rees de vraag ot het leiden kan tot eene goede
kennismaking, wanneer men zich niet voordoet
zooals men is.
Terwijl hij daar voor ons stond, vroegen
wij ons zei ven af: is dat de man dien de Tijd
vooral zijne personeele aanvallen zoozeer ver
wijt en die door dat blad werd geschilderd,
als iemand met „een wonderbaar geheugen
en aanhalingen te pas en te onpas vlug ver.
nuft en bij de haren aangesleepte geestigheden
fijne zetten en smakelooze toespelingenvlij
mende beschuldigingen en onnaspeurlijke
uitweidingen; kwetsende persoonlijkheden en
tevens herhaalde belijdenis"?
Keuchenius sprak kalm, ous al te kalm.
Het was, of hij een wacht gelegd had voor
zijne lippen, of hij alles deed om botsing met
zijne tegenstanders te voorkomen. Zijn spreek
trant was, zooals een verslaggever dien slechts
kon wenschenhij was zeer gemakkelijk te
volgenmaar er ontbrak aan zijne woorden
het vuur, dat den man van overtuiging doet
kennen.
Op den katheder stond niet de scherpe
strijder voor zijne beginselen, neen de kalme,
beredeneerde, politieke man, die elk woord
wikt en weegt, en aarzelt om aan zijne phan-
taisie den vrijen loop te latenalleen met het
kennelijk doel om zich van alle scherpte te
onthouden, waardoor een der aanwezigen zou
kunnen wordt gekwetst. Waartoe anders die
lofrede op de liberalen, die zeide de heer
jg.eiwsheiiii}8 niet allen strijden voor de
openbare scholen, omdat zij dienaars van het
ongeloof en vijanden van het christendom zijn;
maar uit bfiijkheid jegens katholieken en
Israëlieten, en uit een welgemeend streven om
allen te fereenen die door den kerkdienst
worden gescheiden
Zulk eene erkenning treft men bij de
partijgenooten van den heer Keuchenius zelden
aanterwijl hij zelf, zoover ons bekend,
nooit met zooveel waardeering over den bur
gemeester van Middelburg, lid der eerste kamer,
gesproken heeft als dien avond.
En toch, trots die poging, om zich in te
houden, gaf hij sommigen woorden een veel
beteekenenden nadruk. Als hij sprak van den
Israëliet Levy of den Israëliet Godefroi, als
hij betoogde dat de liberalen streden voor hun
beginsel op 't gebied van onderwijs, ook uit
zucht tot vrede met Israël, dan klonk er iets
scherps door de zaal, alleen te verwachten van
den man, die met gloeienden haat is bezield
tegen de dragers van zulke namendan be
hoefde men weer niet te vragen, waarom de heer
Keuchenius zijn Btrijd tegen de liberalen tem
perde. Daarbij speelde hij met licht en
schaduw aan de eene zijde schonk hij ons
lichte kleuren om aan den anderen kant des
te donkerder te kunnen malen.
Al moge de heer Godefroi in zijn tijd het
beginsel, dat aan art. 23 der schoolwet ten
grondslag lag, hebben uitgelegd naar zijne
begrippen men kon toch moeilijk van hem
verwachten instemming met christelijke deug
den, waarvan hij de kracht noch gevoelen noch
begrijpen kon diens opvatting is niet die
der liberalen, zooals die in den loop der jaren
is gebleken. Aan de waarde der formuleering
van dat artikel doet het betoog van dien groo-
ten staatsman niets af
Maar waartoe ons nog meer verdiept in die
oude geschiedenis, daar waar onze grootste
grief tegen den heer Keuchenius juist is ge
weest, dat hij uitsluitend zich daarbij bepaalde
en met geen enkel woord over andere punten
sprak, die ook voor ons van groot belang zijn.
De scheiding van kerk en staat, het groote
vraagstuk voor zijne eigen aanhangers en die
dus vooral in den kring van zijne kiezèrs
zoozeer belangstelling wekt, werd ter loops
aangeroerd. Art. 168 der grondwet, het groote
struikelblok tusschen Kuyperianen en Irene-
schen, liet hij wijselijk rusten.
Over zijne ideëen op het gebied der belas
tingen, toch ook een brandend vraagstuk,
sprak hij gansch niet.
En dan vragen wij nog eens leert men op
die wijze iemand kennen, die slechts een enkele
maal, bij toeval, zijne aanhangers in de gele
genheid stelt met hem nader kennis te maken?
Wanneer men een ganschen avond niets
nieuws ons verkondigt, maar eenvoudig ons
rondvoert in den gewonen kring, waarin wij
dagelijks tot vervelens toe ons bewegen, dan
wordt daardoor een groot deel ontnomen aan
het belangrijke van zulk een optreden eens
volksvertegenwoordigers.
Ernstiger wordt het echter, wanneer zulk een
politiek man, als de heer Keuchenius, zich te
vens kennelijk aan onjuistheden schuldig maakt.
Wij willen het toeschrijven aan de gewone,
maar daarom nog niet te verdedigen, opvatting,
onder de anti-revolutionairen in zwang, dat
ook hij het JS/ederlandsche volk prijst om zijne
lijdzaamheid, wanneer het een onrecht draagt.
Natuurlijk sloeg dit op de onderwijsquaestie
en wordt een deel der natie beschouwd als de
geheele.
Maar nog minder te verdedigen is de ver
klaring, die de heer Keuchenius gat van de
beweging voor algemeen stemrecht, welke hjj
uitsluitend aan de sociaal-democraten toeschreef,
Als hij eerlijk ware geweest, hij zou op de
verschillende stroomingen hebben gewezen die
alle tot één punt samenkomenhij had moeten
herinneren aan de twee richtingen, die zich
bij deze beweging openbaren, die van Heldt
Postma en Nieuwenhuis—Fortuijn. Zijn betoog
ware daardoor verzwakt, dit is waarvan
ernst der tijden had hij, naar aanleiding van
die vreedzame beweging, niet kunnen spreken
en veel minder de vrees voor erger
behoeven te uiten Maar hij zou waar geweest
zijn.
Dit alles moet de heer Keuchenius weten
het moet hem zelfs bekend wezen, hoe onder
de anti-revolutionairen de wenseh wordt ge
uit voor eene uitbreiding van het stemrecht,
die bijna gelijk staat met hetgeen Maandag
den regeering is gevraagd en dat ook onder
hen aanhangers van het algemeen stemrecht
worden gevonden.
Hoe men over den heer Keuchenius in
verband met het door hem te Middelburg
gesprokene moge oordeelen, deze onbillijkheid
en onwaarheid kan men niet zonder ernstig
protest laten. Een politiek leider, zooals hij
bij voorkeur wordt genoemd, moet weten hoe
de toestand is en mag daarvan geen scheeve
voorstelling geven, alleen met het doel om
zijne beginselen te verheerlijken.
En wij vonden het nuttig daarop te wijzen,
omdat juist die enkele afwijkingen van kalmte
en waarheid, welke wj in zjne rede opmerk
ten, ons versterkten in de meening dat men den
afgevaardigde Keuchenius niet mag en kan be-
oordeelen naar zijn optreden hier. Hij liet
ons slechts bij enkele uitzondering zijne
gewone scherpte hooren hij onthield ons zijn
vernuft, en zijne geestigheden, die hem ons beter
hadden doen kennen, zooals hij waarlijk is
hij schonk ons zich zeiven niet maar gaf
op den katheder den vertegenwoordiger ons
te zien en te hooren op een wijze dat waar
schijnlijk zijne medeleden in de kamer hem
niet zouden herkennen.
En hierdoor werd, naar onze meening, het
hoofddoel van z ijn optreden gemist.
Wij ontvingen eene brochure, getiteldHet
groenwezendoor A. J. Fraenkel. De schrijver
dringt daarin ten sterkste aan op het afschaffen
van de gebruikelijke ontgroening aan de hoogc-
school, die hij wil vervangen door eene plechtige
inwijding in het studentencorps.
Wj hebben indertjd onze stem doen hooren
tegen de misbruiken, die er aan de Leidsche
hoogeschool in den groentijd waren aan het licht
gekomenmaar er is zeker niet eene zaak welke
geen aanleiding geeft tot misbruik. Wj protes
teerden toen, in het belang van het studenten
korps, tegen hetgeen enkelen hadden bedreven.
In hoever het nu gewenscht is aan den eisch van
den heer Fraenkel te voldoen weten wij niet
het zal hierbij ook wel evenals bij zoovele zaken
wezen dat, waar de behoefte aan zulk een groentijd
zich niet meer doet gevoelen, hij van zelf wel zal
worden afgeschaft, maar waar de studenten het
nut ervan erkennen en op prijs stellen, zij niet
zoo voetstoots tot afschaffing zullen overgaan.
Toch heeft het warm pleidooi van den heer
Fraenkel zijn nuthet getuigt van eene eerljke
meening en daaraan zal men in de studenten
maatschappij wel het oor willen leenen. Het kan
ertoe meewerken om de aandacht te vestigen op
de wenscheljjkheid om te gemoet te komen aan
de grieven.die tegen het groenwezen van meer dan
een zijde worden ingebracht.
B j de behandeling van het adres van antwoord
op de troonrede, gisteren, in de eerste kamer)
deed de heer Fransen Van de Putte een vraag
aan den minister van koloniën, omtrent Atjeh'
Hij wees erop dat een groot dagblad een beweging
op het getouw had gezet ten voordeele van het
Indische leger, dat niet voldoende voedsel en
verpleging zou genieten, wat strjdt met de
bekendheid van den heer Yan de Putte met
vroegeren toestand.
De meening wint nu veld, dat het Indische leger
niet voldoende gevoed wordt. De heer Van de
Putte verlangde öf een geruststellende verzekering
van den minister, öf voorziening in geval er iets
mocht ontbreken.
De minister van koloniën verklaarde zich te
verheugen, dat deze inlichting gevraagd wordt»
Nadat, dank zij de energie, het beleid en den
moed van den bevelhebber der troepen in Atjeh
en dank zj het leger, dat daar een zware taak te
vervullen had, plannen waren beraamd om daar
eea betere» toestand te doen ontstaan, toen nieuwe
versterkingen opgericht en de onde verbeterd
warenwaren de militaire bevelhebber en het
legerbestuur van oordeel dat een maatregel,
vroeger genomen, dat niet alle officieren hunne
gezinnen bij zich konden hebben, veilig kon
worden opgeheven.
Er werd overeenkomstig hun voorstel bepaald,
dat die beperking der vrijheid voor eenigen tijd
zou worden opgeheven. Daaruit nu misschien
anders kan de minister het zich niet verklaren
is bj velen vrees ontstaan, dat alle exceptioneele
maatregelen ten opzichte van de troepen in Atjeh
genomen, zouden zijn of worden ingetrokken.
Bij sommigen veranderde die vrees zonder reden
in zekerheid. Toch werd die vergunning alleen
gegeven aan officieren, die het verlangden. Andere
maatregelen zijn niet genomen en, voor zoover de
minister weet, nooit beraamd. De geheele bewe
ging, alsof het leger minder verpleging zou genieten,
berust dus op volkomen ongegronde geruchten.
Voeding en verpleging van het leger waren
volgens oordeel van deskundigen goed. Waar
twijfel bestond omtrent meer of minder verschaf
fing besloot de regeering steeds liever te veel dan
te weinig toe te kennen. Die eene maatregel,
waardoor wellicht het gerucht is ontstaan, is overi
gens geschorst, omdat de Indische regeering zag,
dat de officieren er niet op gesteld waren.
Gelijk wij gisteren in een deel onzer oplaag nog
onder Laatste berichten mededeelden heeft de
koning tot voorzitter der tweede kamer benoemd
den heer mr Cremers.
Den heer G. A. Loeff, van wiens benoeming tot
directeur der registratie en domeinen voor Noord-
Holland en Utrecht wij gisteren melding maakten,
is Amsterdam tot standplaats aangewezen.
Door ingelanden van het waterschap de Vrije
polders onder Tholen zijn voorloopig gewijzigd en
vastgesteld de kaart en de verschillende staten
der waterleidingen met daarbij behoorende kunst
werken, voorgeschreven bjj art, 23 van het algemeen
reglement. Op voorstel van het bestuur werd
met algemeene stemmen machtiging verleend om
in het vervolg zooveel mogelijk het rjjsbeslag door
steenglooiing te vervangen.
Ter voorziening in de vaceerende betrekking
van gezworene, ontstaan door het eervol ontslag
van den heer W. van Nieuwenhujjzen, werd een
voordracht opgemaakt, bestaande uit de heeren Iz.
van Gorsel, M. J. Stoutjesdjjk: en G. G. M. Geluk,
Aan het verslag omtrent den toestand der
viascherjen in de Schelde en Zeeuwsche stroomen
in 1884 ontleenen wj nog het volgende
Van de consenten bedoeld bj art. 8 van heb
reglement werden afgegeven a aan Nederlanders
753, verdeeld als volgt: in Zeeuwsrh Vlaanderen
343, in Zuid-Beveland 126, in Walcheren 44, in
Schouwen en Duiveland 113, in Tholen 705, in
St. Philipsland 2, in Noord-Beveland 3, in Noord-
Brabant 42, in Zuid-Holland 3, totaal 753.
Aan ingezetenen van België 104 consenten.
Yan de consenten, bedoelt in art. 8b van hefc
reglement werden afgegeven 91.
In 1884 werden verzonden 2142.448 K. G,
oesters en 1303.216 K. G. mosselen.
Yergeleken met dat van het vorige jaar wjsfc
het vervoer van oesters eene vermeerdering aan
van 544580J K. G. en dat der mosselen eene
vermindering van 840151 K. G.
Uit Zierikzee schrijft men aan de N. R. Cri>
dat de schilder Willem Delsaux, wiens werk ook
op de tentoonstelling te Antwerpen te zien is, en
die verleden jaar te Londen bekroond werd, sedert
een jaar op het eiland Duiveland woont, teneinde
er de schoone land- en Btroomgezichten te
bestudeeren.
Een zestiental dezer doeken zjn dezer dagen
door hem ter bezichtiging gesteld in de zaal der
sociëteit Bellevue aldaar, en verschaffen aan menig
kunstlievend inwoner dezer eilanden (waar kunst
beschouwingen zoo zeldzaam zjn) een waar genoE
Ook door de generaals, adjudanten van Z. M
den koning, moet bj de autoriteiten te 's Graven-
hage protest zijn ingediend tegen de aanwezigheid
van maréchaussöes te paard bj den tocht van
Z. M. naar het Binnenhof ter opening van het
nieuwe zittingjaar. Die hooge militaire waardig*
heidsbekleeders moeten daarbjj te kennen hebben
gegeven, dat, indien het 'ooit noodig mocht zjn,
wanordeljkheden te voorkomen in de nabjheid
van Z. M. den koning, eer en plicht hen in dö
eerste plaats daartoe aanwjzen.
Althans dit melden de groote bladen^