N° 196. 1» Jaarg&ït 1885.' Vrijdag 21 Augustus. Middelburg 20 Augustus. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per 3/m. franco f 3,50; Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentiën: 20 Gent per regel; Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte Be M aai M van onze Horlepiep. MIDDELRURGSCHE COURANT. w «SR Agenten zijn te VlissingenP. G. De Veij Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenF. Van der Peul, te ZierikzeeA. C. Db Mooij, te TholenW. A. Van Nieüwenhotjzen, en te Ter Neuzen A. Van dm Pbue Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones opvolger. II. Men zal wel willen gelooven dat hetgeen wij tot dusver tegen het betoog van den konstabelmajoor Kriens hebben aangevoerd, niet liet ijdel tijdverdrijf tot doel had om met dien, in Indie vertoevenden, onderofficier eene polemiek te beginnen. Hem nemende als type zijner klasse, hebben wij gepoogd te doen uit komen wat er onsamenhangends en ongegronds in zijne redeneering ligt, teneinde aldus te beproeven den storm te temperen, die nit Verschillende windstreken is komen opzetten sedert dit éene tochtgat geopend werd. In het geen volgt moeten wij deze bedoeling nog meer op den voorgrond stellen. Niet over de op stellen van den onderofficier Kriens, maar over den toestand in 't algemeen spreken wij. De schrijver preciseert het tijdvak, waarover zijne ervaringen loopen. Hij spreekt van „de geest van tegenspraak, van pruttelen, van praatjes maken, van lijdelijk verzet, die de discipline sedert een zestal jaren bij de zeemacht heeft ondermijnd". Vóór 1879 dus, vóór de wettelijke afschaffing der lijf straffen, zou van deze dingen bij de marine, geen spraak hebben moeten zijn. Wij hebben ons best gedaan om daarover iets te weten te komen. „Dertig jaren is het geleden", schrjjft ons een gewezen zeeofficier, »dat ik het .eerst den voet op een actief oorlogsschip zette. Men leefde toen nog onder de bjjna onverzwakte strafbepa lingen der wetboeken van 1814. Een jaar geleden waren, door de wet van 28 Juni 1854, de ljjf- straffen een weinig getemperd. Sedert een paar jaren was, door de instelling van een „vast korps" mindere schepelingen, eene scheiding gemaakt tusschen den grooten hoop die wèl en de weinigen die niet aan den lijve gestraft mochten worden. Voor het overige was „het end" nog bijna onbe perkt tuchtmeester. „Veel kwam ik destjjds met onderofficieren in aanraking. Raadpleeg ik mjjne herinnering, dan moet ik verklaren dat hunne klachten over den geest, die onder het jonge volk heerschte, op die van Kriens geleken als het eene ei op het andere. Toen reeds pruttelde men, in de longroom en in de onderofficiershutten, over de „philanthropische denkbeelden", die bun invloed begonnen te doen gelden en aan welke de eene kommandant meer, de andere minder het oor leende. Als gekwetste majesteit tegen de krijgstucht werd het beschouwd, dat er beveLhebbers gevonden wérden, die niet verkozen dat onder hunne verantwoordelijkheid de wet met voeten getreden werd en ieder, die een graad bekleedde, naar hjj goedvond, de hand tegen zijne ondergeschikten r.püiei. Iedere kleine acheepstiran, die zjjne drift en willekeur gebrei deld zag, voorspelde dat de wereld op haar einde liep en de marine weldra te kort zou schieten in de diensten, tot welke zij geroepen was. „Toen enaltjjd, tot '79 toe, heeft er groot ver schil bestaan tusschen het eene schip en het andere. Er zjjn commandanten geweest, die stel selmatig zich van het opleggen van lijfstraffen, zoo ver de wet zich maar eenigszins rekken liet, onthielden. Er waren anderen, die door een oordeelkundig gebruik van de strenge tucht middelen, welke de wet in hunne handen gaf, door in het begin onverbiddelijk te zjjn maar later, naarmate hunne bemanning geleerd had dat er met „den ouwe" niet te spotten viel, gaandeweg de teugels te vieren, hunne schepen tot voorbeelden van tucht en orde wisten te maken, niettegen staande het uitvoeren van ljjfstraffen allengskens tot de hooge zeldzaamheden ging behooien. Ook trof men schepen aan, waar willekeur en onmen- Echelijkhetd heerschten als vóór 1854, en waar niettemin de discipline veel te wenschen overliet. Alles hing af van den persoon des bevelhebbers, van de toevallige samenstelling van état-major en bemanning, onder welke eene kleine kern van onverbeterlijke sujetten den geest bederven kan. „Waar het ten slotte op aankomt, is hoe onze oorlogsschepen de diensten verricht hebben tot welke ze geroepen werden. Van dit standpunt moet ik verklaren nimmer onderscheid te hebben waargenomen, noch te hebben hooren aanwijzen, tusschen schepen waar het eene of het andere stelsel van krjjgstuchtelijke bestraffing gevolgd werd. Ik onthoud mjj van namen te noemen teneinde niemand aanstoot te geven; maar ieder mjjner tjjdgenooten komen de schepen en com mandanten, op welke ik het oog heb, van zelt voor den geest. Er zjjn bemanningen geweest, die in gewone tjjden een slechten naam hadden, maar onder 's vjjands vuur of op vermoeiende expeditiën zich verrassend goed kweten Er waren anderen, aan onbuigzame strengheid gewoon, die, als zjj op voet van oorlog kwamen, als 't ware uit den band sprongen en onregeerbaar waren In 't algemeen echter kan men zeggen dat de schepen-, dank zeker ook het gehalte der officieren en onder officieren, in hunne verplichtingen niet te kort schoten. Niet het straffysteem, maar het karakter en de bekwaamheid dergenen die gezag voeren, vormt de menschen. De Atjeh blokkade, een van de zwaarste diensten tot welke eene marine geroepen kan worden, en welke verricht is in jaren toen de «philanthropic", hetzij al dan niet tot wettelijk beginsel nog verheven; toch feitelijk reeds den boventoon voerde, legt een zeer gunstig en zeer versch getuigenis af voor de bruikbaarheid van ons zeevolk, onder welk krjjgstuchtelijk régime ook gesteld." Tot zoo ver onze zegsman, woordelijk. Hij voegt, in termen welke wij niet noodig vinden overtebrengen, erbij dat 30, 40 jaren geleden een onderofficier als de konstabelmajoor Kriens eene onmogelijke verschijning was. „Opleiding" van onderofficieren was toen iets onbekends. Alleen voor de machinisten had men een school. Konstabels, stuur- en bootslieden werden gevormd, zoo goed en kwaad het ging, door de scheepspraktijk. Thans aan opleidings- inriehtingen bijna wetenschappelijk gevormd, door uniform en levenswijze bijna aan officieren gelijk gesteld, door lectuur ontwikkeld, gewoon dagbladen te lezen en zelve bekwaam er in te schrijven, is het niet te verwonderen dat sommige onzer tegenwoordige onderofficieren met meer moeite dan hunne voorgangers zich plooien naar de rechtstreeksche, dagelij ksche aanraking met jong volk, dat uit de antidici- plinaire omgeving onzer groote steden tot de eigenaardige levensverhoudingen aan boord van een oorlogsschip plotseling geroepen wordt. »Dat echter," zoo gaat onze briefschrijver voort, „is geen reden om dezelfde denkbeelden en beginselen, welke onze scheeps onderofficieren uit bun vroegeren levenskring tot den tegenwoor- digen hebben opgeheven, buiten toepassing te verklaren voor bet aan hen grenzende deel der bemanningen. Het peil der gehsele scheepsbevol- king is gerezen. Tegenwoordig vordert het in werking stellen van het ingewikkeld "wapentuig, dat men oorlogsschip noemt, andere toestellen en methodes dan weleer, in zedeljjk opzicht zoowel als voor de technische besturing en strijdvaardig heid. Deze nieuwe toestand brengt zijne moeilijkheden met zich, maar moet ons niet doen vergeten die, welke aan den vroegeren verbonden waren. De matrozen van 1885 te willen regeeren naar de beginselen van 1850 ware even logisch als tegen de pantserschepen onzer vijanden de granaten uit onze oude caronades afteschieten, of door een eskader van ramschepen en monitors de manoeu vres te laten uitvoeren, welke prins Hendrik van zjjn vlaggenschip De Rijn deed seinen." Wij zijn hiermede genaderd tot eene opmer king van algemeene strekking, welke wij aan het aangevoerde wenschen toetevoegen. Men toont zich ten eenenmale blind voor de veran dering, welke onze geheele maatschappelijke toestand sedert veertig jaren vertoont, wanneer men de gewijzigde verhouding tusschen supé rieur en intérieur bij de zeemacht poogt te verklaren uit eene hervorming, welke het strafstelsel in 1879 ondergaan heeft. Over „verslapping van het gezag" wordt overal geklaagd, bij de dienstboden, de werklieden, de scholieren, ja bij de kinderen in het ouder lijk huis. Toch is, in geené dier verhoudingen, wettelijke afschaffing van lijfstraffen tusschen beide getreden. Hoe kan men meenen dat in de bemanningen onzer oorlogsschepen, voor het grootste deel aangeworven onder de straatjeugd onzer groote steden, de invloeden buiten spel zullen blijven welke overal elders zich werk zaam toonen Thans terug te komen op den maatregel van 1879 is, naar onze zienswijze, niet mogelijk. De afschaffing der lijfstraffen is eene dier overwinningen van den geest onzer eeuw op de tegenstrevende machten, welke, eenmaal behaald, niet meer behooren prijsgegeven te wor den. De krijgstucht moet, bij onze marine even als bij die der andere beschaafde volken, gehand- haald worden zonder lichamelijke straffen. Dat in de „opleiding" onzer toekomstige matrozen fouten worden aangetroffen; dat men in het strafstelsel, waardoor het afgeschafte vervangen werd, misschien niet dadelijk in ieder opzicht het best bereikbare verkregen heeft, staat tot de afschaffing zelve in een verwijderd verband. Men verbetere de opleiding en herzie, zoo fiöodig, maar niet overijld, noch op grond eener eenzijdige voorlichting, de strafbe palingen. Dat, behalve de onderofficieren, ook de ge wone marine-matrozen eene bijzondere „oplei ding" moesten genieten, is eene ontdekking, waar betrekkelijk weinige jaren geleden niemand van droomde. De indienststelling van oplei dingsschepen is echter niet zoo zeer het gevolg geweest van de behoefte aan opleiding van de toekomstige matrozen, als wel daarvan dat zich voor de werving bijna geen bevaren volk aan meldde. In het gemis van volwassenen, poogde men te voorzien door het aannemen van knapen en voor deze was eene „school" onmisbaar. Eene school veronderstelt een „leerplan," en de opmerking van den heer Kriens komt ons volstrekt niet ongegrond voor, dat in dien cursus vrij wat noodelooze ballast voor matrozen-hersenen kan zijn opgenomen, alleen, de critiek is ook hier gemakkelijker dan de verbetering. Men heeft de school en moet de school-uren vullen. Best mogelijk dat het onderricht sommige leerlingen, die daartoe aanleg hebben, tot „praatjesmakers'' opleidt. Er volgt dan weder uit, dat niet de afschaffing der lijfstraffen de schuld draagt van het „pruttelen" en het daaruit volgend „lijdelijk verzet" der jonge matrozen, en evenzeer dat de wederinvoering dier straffen het middel niet mag zijn om hun die gebreken af te leeren. Eerst een cursus geven in praatjes maken en daarna het geleerde er weder uitranselen, ware het toppunt van on rechtvaardigheid. De goede inrichting der matrozen-opleidings schepen, indien eenmaal vaststaat dat ze er moeten zijn, is een onderwerp, de ern stigste aandacht waardig dergenen, wien het welzijn onzer zeemacht ter harte gaat. Op een hunner gebreken is de hand reeds gelegd door den minister Geerling, stellig geen „philan- throop'', maar een schrander officier, begaafd met die onschatbare dosis doorzicht en gezond verstand, welke men „zeemanschap" pleegt te noemen. Hij wilde de opleidingsschepen van de kaden te Amsterdam en te Rotterdam afhalen en naar zeeplaatsen overbrengen. Tot opvroolijking van de straten dier steden be hoeven de opmarcheerende „kweekelingen" niet te dienen. Ook is het voor hunne vorming niet noodig hen, bij de ruime voeding, huis vesting, kleedingen betaling welke zij genieten, bovendien nog het voorwerp te maken van uitnoodigingen in schouwburgen, paardenspellen en feesten. Bepaald schadelijk is het, voor zoover zij er kennis van nemen, hen voortdurend op te hemelen in de dagbladen, die over de „jongens van het opleidingsschip" niet kunnen spreken zonder in het epi theton „flink", „ferm" „kranig" j,rap" enz. bij te voegen. Er worden groote menschen genoeg dol gemaakt door hen het wierookvat steeds onder den neus te houden; voorstraat- jongens, die naar den rang van oorlogsmatroos dingen, late men de proef liefst achter wege. Men doe dus wat meermalen door ons is aangevoerd s men brenge de twee schepen, of een ervan, indien de heer Kriens gelijk mocht hebben en ze met hen beiden eene „overproductie" van jongens over de vloot uitstorten, wat ons echter ongeloofelij k voor komt, naar zeeplaatsen. Men regele met zorg hunne opleidingen richte die voornamelijk op datgene wat een straatjongen meest mist gehoorzaamheid, netheid, stiptheid, orde enz. Wij zouden wel met een paradox willen ein digen om onze gedachte duidelijk te maken. Indien eene dracht slaag in de vorming van een oorlogsmatroos onmisbaar geacht wordt, men diene die dan toe, streng maar recht vaardig, op de opleidingsschepen. Dfiar moeten de slechte neigingen van den straatjongen uitgeroeid en vervangen worden goot 09 deugden van den militairen zeeman. Na twee, drie jaren van een cursus als wij bedoelen, zal hij behoorlijk voorbereid zijn om dienst te gaan doen op een goed gecom mandeerd oorlogsschip. Daar wordt met slaag niet meer geregeerd. Men heeft er te doen met mannen en soldaten en ter wille van enkele bengels kan men niet terugkeeren tot hetgeen den man onwaardig, den soldaat de grievendste beleediging, den gezaghebbenden de stuitenste dienstplicht behoort te zijn. Op de matrozenschool kan strat, op het oorlogsschip moet eer- en plichtgevoel de hoofdfactor zijn. Niemand leide echter uit hetgeen wij als een paradox geven af, dat lichaamstraffen, in welken vorm ook, door ons voorgestaan worden. Liefst bannen wij ze geheel uit de opvoedende machten onzer toekomstige Hobein's. Tot boekhouder-agent bjj de Middel burg ach* maatschappij van stoomvaart is benoemd de heer C. J. Bosman alhier. Vrijdag 28 Aug. zal in den schouwburg te Middelburg eene voorstelling gegeven worden door het Nationaal tooneelgezelsehap van Antwerpen, onder directie van den heer F. van Doeselaar. Opgevoerd zal worden Richard Moor, drama in 4 bedrijven, waarin de hoofdrol zal worden ver vuld door den heer Frits Bouwmeester. Zaterdag daarna treedt dit gezelschap te Vlis singen op in de zaal van den beer Kuipers, en Zondag te Goes in de Nieuwe schouwburgzaal van de Prins van Oranje op. De te Vlissingen gehouden Unie-collecte voor de school met den bijbel heeft opgebracht ƒ302.19, terwijl verleden jaar 412.11* werd ontvangen. Te Terneuzen bracht de collecte dit jaar 303.52J 9n in 1884 283-73 op. H. D. H. prinses Herman van Sabsen-Weimar kwam gisterenavond per boottrein van Jiilich te Vlissingen aan en vertrok van daar met het stoomschip Prinses Elisabeth, kapt. Stasse, naar Londen. In de Dinsdag te Axel gehouden raadsvergade ring werd het nieuw benoemde raadslid, de heer D. J. Oggel beëedigd en geïnstalleerd. De gemeentebegrooting voor den dienst 1886 werd aangeboden in ontvang en uitgaaf op een bedrag van 16.477.44, waaronder in ontvang is uitgetrokken voor hoofdeljjken omslag 3300; vergunningsrechten voor den verkoop van sterken drank in 't klein 570; vergoeding door hetrjjk ten bedrage van 30 voor de kosten van het onderwijs 1485; en in uitgaaf voor subsidie aan het algemeen burgerlijk armbestuur ƒ1950; bosten van het lager onderwijs 5745, waaronder voor jaarwedden der onderwijzers ƒ4900; toelagen en bijdragen lot opleiding van onderwjjzers 50; terugbetaling van te veel genoten vergoeding door bet rijk voor de kosten van het lager onderwjjs 406.50. Blijkens ontvangen telegram heeft Zr Ms schröef- stoomschip Tromp, onder bevel van den kapitein ter zee K. A. Stakman Bosse, in den voormiddag van 19 dezer St. Vincent verlaten ter voortzetting der reis; Aan boord is alles wel. Door den minister van oorlog is benoemd tot adj. bjj het korps de le luit. P. J. Geill van het 3® reg' inf. Overgeplaatst bjj de divisie koninkljjke maré- chausée van Noord-Brabant en Zeeland (standplaats Eindhoven) de Is luit. N. Dorsman, van de divisie van Limburg van Eindhoven naar 's Hertogen- bo9cb, de kapt. C. A. Prins, van de divisie konink ljjke maréchaussée van Noord-Brabant en Zeeland; Bjj wjjse yan proef zal met 1° October dë winterdienst bjj de spoorwegen ingevoerd worden; In de Dinsdag te Dordrecht gebonden verga dering van het algemeen volksbond tegen drank' misbruik bracht de voorzitter, mr H. Goeman Borgesius warme hulde aan wijlen mr E- Modder man, den grooten kampioen voor de zaak der drankbestrijding. Door de vergadering werd besloten; 1° te Am sterdam een centraal-depot te vestigen voor den verkoop van bier met 3 pet. alcohol-gehalte2° provinciale correspondenten aan te stellen voor de propaganda; 3° pogingen aan te wenden om te geraken tot de oprichting van een asyl ter her stelling van dronkaards walk streven; Mjjkfwj

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1885 | | pagina 1