Dinsdag
18 Augustus.
Db TkM aan Mort van onze irtoplepei
128* Ja ai
Middelburg 17 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen!
Prijs per 3/m. franco 3,50;
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent;
Advertentiën* 20 Cent per regel:
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10
iedere regel meer f 0,20:
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
WjJ onthouden ons uitdrukkelijk van het
ds marine aldaar,
O
o>
«SM».
MIDDELBIRGS'ÜIE COURANT.
Agenten zijn te VlissingenP. G. De Veu Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenF. Van des Peijl, te ZierikzeeA. C. D« Moou, te TholenW. A. Van Niedwenhduzen, en te Ter Neuzen A. Va» dm Pjuji. Je.
Hoofdagenten toot het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daubs en Cie., John F. Jones opvolger.
I.
De konstabelmajoor Kriens heeft eene ernstige
straf beloopen omdat hij, te midden zijner
„onthullingen" over den toestand aan boord
onzer oorlogsschepen, een paar onjuist voorge
stelde teiten heeft medegedeeld, welke hem
slechts van hooren zeggen bekend waren.
Is dit eene reden om, na de op een bepaald
punt gebleken ongeloofwaardigheid, zijn be
toog, als niet ter zake dienende, verder ter
zijde te leggen?
Het tegendeel is waar. De opstellen van
den onderofficier Kriensjverdienen onze aandacht,
zelfs al wordt daarin de staat van zaken niet
met onbedriegelijke juistheid geschilderd, dewijl
wij er uit leeren welke zienswijze gangbaar is
onder eene klasse van personen, wier gezind
heid voor het wel of wee onzer marine geenszins
onverschillig is Te meer dewijl in dit geval
de beschouwing afkomstig is van een onder
officier, die, uit het oogpunt van algemeene
ontwikkeling en van bekwaamheid tot oordeelen,
zeker niet tot de minsten behoort.
De konstabelmajoor wijt het gemis van tucht
onder de mindere schepelingen voor een niet
gering deel aan de afschaffing der lijfstraffen.
Daarin is niets dat ons verwonderen kan.
Het was te voorzien, toen tot die afschaffing
besloten werd, dat voortaag-elk ongewenscht.
elk schijnbaar nieuw of opzienbarend verschijn
sel in de verhouding tusschen supérieur en
inférieur bij de marine in verband gebracht
zou worden tot den nieuw geschapen strafrech
telijken toestand. Het zoeken van een vérband
als van oorzaak en gevolg lag voor de hand,
vooral voor eenzijdig ontwikkelden en zelfgè-
vormden, onder welke wij, zonder een zweem
van geringschatting, den konstabelmajoor Kriens
mogen rangschikken.
In hoeverre dit verband ons juist voorkomt
ontwikkelen wij nader. Ditmaal bepalen wij
onze beschouwing tot het geneesmiddel, dat
aangeraden wordt.
Behalve wijzigingen in de opleiding onzer jonge
matrozen, met welke wij ons in het algemeen
vereenigen kunnen, wenscht de heer Kriens de
lijfstraffen terug. Het is noodig hem een
oogenblik zelf het woord te geven.
»Het zij verre van mij, algeheele wederinvoering der
lijfstraffen te willen. Heen, die toestand, zooals hij vroeger
bestond, was barbaarsch, ja een verlichte natie onwaardig.
Maar ik wensch de lijfstraffen terug voor hen, die in de
strafklasse geplaatst zijn, voor die jongelieden, voor wie
alle straffen zijn uitgeputik wensch de lijfstraffen niet
meer afhankelijk van een persoon, den commandant, doeh
door een commissie van officieren, waarin ook een of twee
onderofficieren, bij keuze, zitting nemen."
Er heersclit in deze redeneering velerlei
begripsverwarring. Niet dat onze matrozen door
ranselen tot hun plicht gebracht moeten worden,
maar dat dit ranselen geschieden zou op last
van den eenen maDj wien aan boord van een
oorlogsschip, bij alle verantwoordelijkheid, ook
alle oefening van gezag is opgelegd, vindt de
konstabelmajoor „barbaarsch, ja eene verlichte
natie onwaardig."
Op grond van inlichtingen, welker juistheid
wij waarborgen, moeten wij deze beschouwing
ongegrond verklaren. De toepassin g der
lijfstraffen vóór 1879 heeft, zeldzame uit
zonderingen daargelaten, welke onder elke
strafrechtpleging zullen voorkomen zoolang de
rechters menschen zijn, —nooitgrond gegeven
tot eene beschuldiging van barbaarschheid.
Het van hoogerhand uitgeoefend, toezicht op de
strafregisters was daartoe te nauwlettend de
tegenzin der meeste officieren tegen het op
leggen van lijfstraffen te groothun humaniteits
De uitvoerige artikelen, getiteld «krijgstuchtver-
sl apping bij onze zeemacht", zijn, behalve in de Javabode,
pgenomen ia bijvoegsels tot het Handelsblad van 4 en 5
Augustus ji,
gevoel, onder den invloed van den tijdgeest,
te zeer ontwikkeld. Er werd wél vaak ge
klaagd over hetgeen de voorstanders eener
handtastelijke discipline noemden „ziekelijke
philantropie", die vele commandanten terughield
van het laten zwaaien van het touwmaar
klachten over bevelhebbers, die in het opleg
gen van lijfstraffen zich als „barbaren" deden
kennen, werden niet vernomen.
De afschaffing der lijfstraffen is geschied
en destijd in de kolommen van ons blad verde
digd, uit gehoorzaamheid aan de beginselen
van menschenwaarde, welke in onzen tijd geldig
zijn en in het strafrecht der oorlogsmarines
van alle ons omringende naties reeds gehuldigd
werden. Zij heeft plaats gehad om onze oor
logsschepen te bevrijden van den smaad, dat
men ze in vreemde havens niet dulden wilde,
omdat het geschreeuw onzer gegeeselde ma
trozen de verontwaardiging der bevolking
gaande maakte. Zij is noodzakelijk geweest,
omdat al meer en meer het eer- en mensche-
lijkheidsgevoel dergenen, die de straffen moesten
opleggen en uitvoeren, in opstand kwam tegen
het werk van beulen en beulsknechts, dat de wet
hun te doen gaf. Zij was onvermijdelijk geworden,
omdat het niet langer mogelijk bleek jong
zeevolk te werven onder die jongens, zelfs
der behoeftigste volksklasse, wier ouders nog
eenige andere toevlucht voor hunne zonen
meenden te kennen dan de hel, voor welke
„het oorlogsschip" in den mond en de ver
beelding des volks doorging.
Begripsverwarring vertoont zich ook in de re
denen, welke den konstabelmajoor naar eene her
stelling, onder gewijzigde rechtspleging, van het
verlaten strafstelsel doen verlangen. Wat hij
in zijne opstellen aan de kaak heeft gesteld
is een toestand van verslapte krijgstucht, die,
indien hij juist is beschreven, aan ieder
die hem als iets nieuws en ongehoords be
schouwt, ondragelijk moet voorkomen. Het
jonge volk, beweert de ooggetuige, is onge
hoorzaam en brutaal, lui, onordelijk en onwillig.
In de groote steden, welke, dit stemmen
wij den schrijver volmondig toe, te kwader
ure en onoordeelkundig tot ligplaatsen der op
leidingsschepen gekozen zijn, doen de jongens
de slechte eigenschappen op, welke de ver
zwakte tuchtmiddelen onzer oorlogsschepen
niet by machte zijn uit te roeien.
Stelde nu de schrijver voor, terug te keeren
tot een vroegeren, veel langer reeds dan 1879
geleden toestand, wij zouden het kunnen be
grijpen. Er was een tijd, toen ieder onderof
ficier met een eind geteerd touw in den zak
liep en onbeschroomd het zwaaide, over jongens
en volwassen jonge matrozen. Toen ontzag
geen officier der wacht zich, zijn „jongen",
die eenig vergrijp in het bedienen van zijn
meester gepleegd had, of een uitkyk, die een
oogenblik gesoesd had, of een talmer onder
het waohtsvolk, onmiddellijk een „dozijntje"
voor den broek te doen geven. Eiken morgen
werden eenige vuilikken en luiaards door den
eersten officier, zonder voorkennis van den
commandant, op een ontbijt van ransel onthaald.
In het tusschendeks striemde de provoostin
de batterij de konstabelin de kombuis en de
hofmeestershut de kok en de hofmeester
onder het jonge baksvolk de baksmeester; overal
waar hij goedvond de schipper, de hoogste on
derofficier.
Dit alles geschiedde in flagranten
strijd met de wet. Want, er is reden
om het te herinneren, tegenover een dezer
dagen gevoerd betoog, het opleggen van
straffen is te allen tijde het uitsluitend recht
geweest van de bevelhebbers onzer oorlogs
schepen. Alleen mocht de eerste officier, voor
dagelijks voorkomende vergrijpen van de aller
geringste soort, zulke kleine correctien als
strafschildwacht, straf uitkyk, stvafexereitie enz.
uitdeelen. Geen lijfstraf kon toegepast worden
anders dan op last van het hoogste gezag.
Men schond de wet, met algemeen goed
vinden.
zeggen van éen enkel woord tegen dit systeem
van discipline. Het lust ons een oogenblik
aan te nemen dat men langs dezen weg
Meaal-bemanningen vormde en ideaal-oorlogs
schepen verkreeg. Wij merken alleen op dat
men, beheersckt door den geest des tijds waarin
wij leven, aan wiens invloed niets, dat met
hem medeleeft, zich vermag te onttrekken,
thans genoodzaakt is zich inet een ander ideaal
van oorlogschepen en bemanningen tevreden
te stellen. Daarin ligt trouwens niets onge
rijmds, want de drijvende oorlogsmonsters van
onzen tijd hebben, uit- en inwendig, in vorm
en samenstelling, met de schepen van weleer
geen andere overeenkomst dan dat ze onder
dezelfde vlag en wimpel varen.
De toestand van, laat ons zeggen 1840
1860, wordt echter door konstabelmajoor Kriens
niet terug verlangd. Niet de baksmeester of
de provoost, niet de schipper of de eerste
officier, neen, zelfs de commandant zal, naar
de bedoeling van den schrijver over „krijgs-
tucht-verslapping", het recht niet hebben om
eene lijfstraf op te leggen. Eene soort van
kleine krijgsraad zal daartoe permanent zitting
"moeten hebben en deze zal de teruggewenschte
lichaamstuchtiging slechts mogen toepassen op
„jongelieden, voor wie alle straffen zijn uitge
put", op sujetten die men, ten einde raad, in
eene „strafklasse" geplaatst zal hebben.
Het komt ons onmogelijk voor, dat van
deze maatregelen verbetering in den bestaanden
toestand te wachten zij.
Hoe lang zal het duren alvorens op de
jeugdige booswichten en vagebonden, welke
de opleidingsschepen, volgens den heer Kriens,
oVe'r onze oorlogsbodems uitstorten, „alle straf
fen" zullen zijn uitgeput Een hoeveelste
gedeelte der meest uit jong volk bestaande
bemanningen zal men het „heilzaam" genees
middel der lijfstraf, onder al de daaraan te
verbinden nieuwe formaliteiten, kunnen toe
dienen
Geringe menschen- of liever knapenkennis
zou het verraden, indien men meende dat de
plegers van zulk habitueel wangedrag, als
de heer Kriens om zich heen ziet, op den
beteven weg gebracht zullen worden door het
vooruitzicht of de vrees, van een
maal in eene strafklasse te zullen worden
geplaatst, waar zij lichaamlijk gekastijd zullen
kunnen worden. Lichaamstraf kan een
jeugdigen onverlaat van een herhaling van
zeker gepleegd misdrijf misschien terughouden.
Als afschrikkend voorbeeld is zij machteloos.
De indrukken zijn, op dien leeftijd, te voorbij
gaand om blijvend gevoed te worden door
hetgeen anderen wedervaart. Het jonge,
ontstuimige bloed vindt in het trotseeren eener
kwade kans weeleer een prikkel. Onder het
oude régime der lijfstraffen werd naar den
„branie," die reeds meermalen met het „rooster"
kennis gemaakt had, met ontzag opgezien door
de brutaalste onder de jongere weerspannigen.
Zij voelden zich eer geneigd hem na te streven
dan te schuwen.
De groote hoop der indisciplinaire bengels,
die den konstabelmajoor en zijne ióede-onderoffi-
cieren het leven bitter maken, aangenomen
altijd dat de voorstelling juist is, zal dus onze
oorlogsschepen blijven verpesten. Tot verbete
ring der weinigen, die eerst in eene strafklasse
geplaatst, daarna aan den lijve gekastijd zullen
worden, lijkt terugkeer tot het verlaten straf
stelsel) met al de daaraan verknochte gevolgen,
ons niet gewettigd. Die onverbeterlijken jage
men liever weg. Een paar honderd gulden
schuld, welke zij aan het land zullen hebben,
en de kosten, des noods, hunner opzending naar
Nederland, beteekenen weinig, vergeleken met
den verderfelijken invloed, dien enkele door en
door bedorven individuè'fl, binnen een nauw
beperkten kring, op hunne omgeving uitoefenen.
Wij vernemen dat het tarief van inbewaargeving
van effecten en andere waarden by de Ned. Bank
zal worden gewjjzigd. Gesloten bewaargevingen
zullen by de maand kunnen plaatshebben, en voor
open bewaargevingen gedurende een jaar zal het
loon op f per mille worden gesteld.
De minister van binn. zaken heeft aan ged.
staten inlichtingen gevraagd omtrent eene even-
tueele wijziging van art. 240—256 der gemeentewet,
bepalingen bevattende omtrent plaatselijke belas
tingen. De minister zou vooral het gevoelen van
dat college en van eenige besturen van grootere
en kleinere, stedelyke en landelyke gemeenten
willen weten omtrent het heffen van een z.g.
straatgeld, zooals die in enkele gemeenten reeds
bestaat, en eene heffing ter gemoetkoming in de
kosten van wegen en vaarten, hetzij als geldelijken
omslag ten laste der aangelanden, hetzjj in den
vorm van opcenten op de grondbelasting op de
ongebouwde eigendommen. Daarvoor zou aan de
plattelands gemeenten gelegenheid gegeven wor
den de uitwonende eigenaars meer dan tot
dusverre in de plaatselijke lasten te doen deelen.
De minister zou verder aan de gemeentebesturen
de bevoegdheid willen toekennen, om belasting
te heffen op eenige voorwerp'en van weelde, zooals
muziekinstrumenten, rijtuigen, balkons en derge
lijke, altyd voor zooverre bet bezit dier voorwerpen
als weelde kan worden besehouwd. Hieromtrent
doet hij de vraag, of bet wenschelyk is, die voor
werpen met name in de wet te noemen; zoo ja
welke voorwerpen dan genoemd moeten worden.
Verder ware, naar zijn gevoelen, artikel 243 al.
1 te lezen als volgtsHoofdeljjfee omslagen en
andere plaatselijke directe belastingen worden,
geheven1°. naar uiterlyke kenteekenen, die voor
een redelijken maatstaf van bet inkomen der
belastingschuldigen te houden zyn, of wel 2*.
rechtstreeks naar het zuiver inkomen."
Op die wyze zullen, schrijft de minister, de twee
soorten van directe plaatselyke belasting, als nu
in verschillende gemeenten bestaan, duidelyk
onderscheiden worden.
De rechtstreeksche inkomstenbelasting is met
de tegenwoordige bepaling van art. 243 der ge-
gemeentewet moeielyb overeen te brengen. Dat
artikel schynt meer bepaald op het oog .te hebben
heffingen naar uiterlyke kenteekenen, zooals de
huurwaarde, het meubilair, de paarden, hetzjj in
of buiten verband met het aantal leden van het
huisgezin.
Aan artikel 245 ware, naar 's ministers meening,
behalve een verbetering van redactie, welke beslist
dat in de vierde alinea een tjjdperk van 90 dagen
bedoeld is, het volgende toe te voegen:
„Minderjarigen en onder curateele gesteldea
worden geacht hun hoofdverbljjf te hebben in de
plaats hunner werkelijke inwoning.
„Met verbljjven wordt gelyk gesteld het be«
schikbaar hebben eener gestoffeerde woning."
De ondervinding schynt de wenseheljjkheid
dezer wijzigingen te hebben aangetoond.
Verder zou de minister gaarne het gevoelen van
de hierboven genoemde autoriteiten vernemen oyer
de vraag, of het wel noodig is, artiksl 247 te
behouden. Is het voorschrift om voor alle onder
werpen het grondbezit te treffen, wel op goede
gronden te verdedigen?
Door het overlyden van den heer G. de Jagei';
te Ellewoutsdjjk is eene vacature ontstaan inden
gemeenteraad aldaar.
De overledene was gedurende een aantal jaren,
lid van den dykraad voor de waterkeering.
De heer C. G. A. Janssen, sürlLj gfeb. te Wisae»
kerke, is benoemd tot commies 4e kl. der posterijen.
De Am.it. meldt dat de minister van financiën*
om zyne begrooting te doen sluiten, eene belas
ting op spoorwegkaartjes en heffing van graan
rechten wil voordragen.
Hetzelfde blad meldt dat de regeering voorne
mens is eene wyziging in art. 1Ö4 voor te stellen*
De heer mr W. J. van Weideren baron Rengers
is thans in het district Dockum van liberale zydö
definitief candidaat gesteld voor de verkiezing
voor een lid der weede kamer;
De kapt. der mariniers J. B. Verhey wordt met
1 September a. ontheven van de waarneming def
betrekking van officier-instructeur by het koninklyk
instituut voor de marine te Willemsoord, en met
dien datum vervangen door den kapt. J. R. J. P,
Cam bier.
De luit6, ter zee le en 2° kl. M. C. van Doorn
en W. J- de Bruyne, gedetacheerd te Willemsoord,
worden met 1 September a. geplaatst als officie
ren-instructeur bjj het koninkljjk instituut roöJf