N° 142. 128* Jaargang. 18& Vrijdag 19 Juni. Middelburg 18 Juni. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen! Prijs per 3/m. franco f 3,50; Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën- 20 Cent per regel: Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte De iei iie moet nrta i: IIDDELBllSfiSail COURANT. Agenten zijn te Vlissingen: P. G. Db Vbu Mbstdagh en Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Rruiningen: F. Van der Peul, te Zierikzee: A. G. Db MooiJ,te Tholen: W. A. Van Nieuwenhduzen, en te Ter Neuzen A. Var dbr Fïiil Jz Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones opvolger. Slot. Ter beantwoording der vraag, aan het slot van onze vorige beschouwing gedaaD of, na de indiening van het wetsvoorstel Lohman, kies recht-hervorming nog mogelijk is langs den weg der grondwetsherziening, dienen wij vooral te letten op de beteekenis, die er gehecht moet worden aan de verwerping, door de tweede kamer, van de motie-Cremers. Wel werd in die motie uitgedrukt, dat vertraging in de afdoening der aanhangige regeeringsvoorstellen tot wijziging der grondwet in 's lands belang niet wenschelijk isdat daarom Lohmans- wetsontwerp tot wijziging van art. 1 der kieswet niet in behandeling moest genomen worden alvorens omtrent bedoelde regeeringsvoorstellen eene beslissing gevallen is, maar ten slotte werd daarin alleen verklaard, dat het wetsontwerp van den heer Lohman vooalsnog niet in de af deelingen zou worden onderzocht. De kamer verwierp die motie; en waar wij nu een der voornaamste tegenstemmers ervan, den heer Schaepman, tegenover den heer De Beaufort uitdrukkelijk hoorden verzekeren, dat het niet gold eene regeling van werkzaamheden, ligt daarin van zelf opgesloten, dat de voorkeur voor openbare behandeling volstrekt nog niet geschonken is aan het wetsontwerp van den Goeschen afgevaardigde. Eerst wanneer daarvan sprake zal zijn, en wanneer beslist mocht worden, dat de grond wetsplannen zullen achteraf gesteld worden bij dit voorstel, zou men kunnen wanhopen aan de mogelijkheid om langs den door ons ge- wenschten weg, in den geest der regeerings voorstellen, verandering in ons kiesstelsel te verkrijgen. Ook de regeering constateerde uitdrukkelijk, dat er aan beide zijden, van voor- en tegen standers der motie Cremers, „volstrekt geene geneigdheid bestond om de regeeringsvoorstellen betrekkelijk de grondswetsherziening te smoren of noodeloos op te houden." Al werd dan ook alleen uitgemaakt, dat in de afdeelingen het ontwerp-Lohman zat worden onderzochtniets meer en niets minder, de liberale leden kunnen nog beproeven de be handeling in openbare zitting te verdagen. En het is wellicht mogelijk, dat er ónder hen, die tegen de motie-Cremers gestemd heb ben, zullen zijn, die zich nu bij de liberalen zullen aansluiten en ten slotte den grond wets, ontwerpen de voorkeur zullen geven. En dat wel om tweeërlei redenenin de eerste plaats omdat zij bij nadere beschouwing hebben in gezien, dat het ontwerp-Lohman, gegrond op een verkeerde en slechte basis, niet meer voldoet aan de drihgende eischen van het oogenbliken ten tweede, omdat bij de be handeling der grondwetsontwerpen in de afdee lingen hun is gebleken, dat een compromis mogelijk is in zake art. 194 der grondwet. Op die gronden zouden zij dan kunnen instem men met onze meening, dat het beter is eene flinke verandering spoedig te helpen invoeren dan een tijdelijken maatregel te nemen, die be denkelijk is, en het daarom nog altijd de groote vraag blijft of de eerste kamer dien wil steunen. Hoe groote voorstanders wij ook zijn van uitbreiding van het kiesrecht getuigen de daarover vroeger reeds geleverde beschouwin gen hoezeer wij ook daarvan heil verwachten tot verbetering van den tegenwoordigen, onhoud- baren toestand het voorstel-Lohmankunnen •wij geen sympathie toedragen, omdat het te duidelijk de sporen draagt van overhaasting en vooral wijl de voorsteller voor zijne berekening een verkeerden maatstat heeft genomen, waarvan de opheffing reeds jaren wordt verlangd. Wij zullen ons niet verdiepen in langdurige beschouwingen over dit ontwerpwij gouden vreezen onze lezers daarmee te vermoeien, en de gebreken ervan zijn reeds op andere plaatsen aangetoond, uitvoeriger dan wij dit zouden kunnen doen, omdat men daar over meer ruimte kon beschikken. Toch sta men ons toe hier op een enkel punt te wijzen. De heer Lohman neemt als een der grond slagen van den census de patentbelasting en baseert zijne berekening op tabel B, waarbij zes rangen zijn aangegeven volgens de wet van 21 Mei 1819, gewijzigd bij de wet van 16 Juni 1832. Die tabel eischt reeds jaren dringend her ziening, omdat natuurlijk de toestanden zeer gewijzigd zijn. Als wij nu ondeugend wilden wezen, zouden wij hem willen houden aan zijne in de tweede kamer gesproken woorden, toen hij, zich verdedigende over de boosheid, die uit zijne woorden sprak, zich verweerde met de opmerking. „Maar wat zal men doen als men eenmaal behoort tot de categorie van oude juffrouwen, die zich slechts in eigen kring bewegen dezulken zijn nu eenmaal wat brommerig uitgevallen". En, zouden wij erbij voegen, dezulken zijn wat kortzichtig. Duidelijkheidshalve laten wij hier volgen eene opgaaf der verschillende gemeenten, die in de zes rangen zijn geplaatst, met het aantal bewoners, volgens den Staatsalmanak van dit jaar. Men kan daaruit dan duidelijk zien, hoe verouderd zulk een tabel is, en hoe onhoudbaar het is daarop eenige berekening te baseeren. Volgens die tabel zijn geplaatst in den Eersten rang: Amsterdam 361326 en Rot terdam 166002. Tweeden rang's Gravenhage 131417, Gro ningen 49992 en Utrecht 74364. Derden rang: Delft 26607, Dordrecht 28764, Haarlem 43961, 's Hertogenbosch 25517, Leeuwarden 28968, Leiden 42965, Maastricht 29567, Middelburg 16098, Nijmegen 28204, Schiedam 24196 en Zwolle 23856. Vierden rang Alkmaar 14366, Amersfoort 14548, Arnhem 44436, Breda 18881, Kampen 18276, Deventer 21028, Enkhuizen 5863, Gouda 18844, Harlingen 10223, Hoorn 10811, Zaandam 13621, Zierikzee 7059 en Zutphen 15656. Vijfden rangBergen op Zoom 11089, Zalt- Bommel 3876, Brielle458l, Delfshaven 13138, Edam 5880, Goes 6480, Govinchem 10396, Harderwijk 7156, Maassluis 5175 en Meppel 8477. Zesden rangNijkerk 7498, Purmerend 5491, Roermond 10983, Sneek 11160, Tiel 9280, Venloo 9615, Vlaardingen 10526, Vlissingen 11511, Weesp 3852 en Winschoten 7208. Een enkele blik op deze lijst zal ieder overtuigen, hoe verouderd de maatstaf is, die bij het opmaken daarvan is gebezigd. Wij behoeven ons niet eens tot eene vergelijking van Middelburg met Arnhem te bepalen; dat laatstgenoemde gemeente en Enkhuizen in denzelfden rang zijn geplaatst spreekt ook al duidelijk genoeg. Natuurlijk is de verhop ling van het cijfer der bevolking daarom van belang, omdat de bloei van eene gemeente ermee gelijken tred houdt, maar wie eenigszins de toestanden van nabij kent, kan tevens van zelf uit die opgaaf nagaan, dat in dezen vooral de heer Lohman eeD misslag beging, waardoor zijn voorstel onmogelijk wordt. Om nu voor Middelburg den census op 30, voor Leeuw arden en Arnhem op 26 en voor Enkhuizen op f 22 te bepalen, dit staat niet tot elkaar in verhouding. Op dien grond vermoeden wij dan ook wel, dat zijn voorstel bestreden zal worden, zelfs door een deel van hen, die hem nu nog steunen. Meent men, zooals de heer Van Houten in zijn laatsten brief opmerkt, dat de democrati sche vleugel der anti-revolutionairen slechts noode met dat voorstel zal meegaan, omdat door verlaging van den census zoo licht de eisch naar afschaffing ervan zal verstommen, dan zien wij volstrekt nog niet het voorstel Lobman aangenomen, Wat grondwetswijziging betreftde beide anti-liberale partijen hebben hunne nota's openbaar gemaaktwij geven heden daarvan een uittreksel. Zij deelen daarin mee, wat zij omtrent art. 194 niet wenschen maar geenszins welke wijziging zij verlangen. Van geheele afschaf fing mag natuurlijk geen sprake zijnwaar van liberale zijde de vinger tot verzoening wordt uitgestrekt, dient een eisch om de ge heele hand te bekomen krachtig te worden verworpen. Van de katholieken, van de conservatieven en van de gematigde anti-revolutionairen zien wij op dit punt echter nog wel medewerking tege moet. De heer Van Houten dreigt, dat hij zich bij de anti-revolutionairen zal aansluiten om het wetsontwerp-Lohman te helpen steunen wij gelooven dat daartoe voor hem nog geen aanleiding behoeft te bestaan, vooral niet na de lofrede, die hij op de liberalen hield over hun cordaat optreden bij de behandeling der motie-Cremers en te minder omdat census verlaging, zooals Lohman die voorstelt, niet is in zijn, geest en het grondwetsvoorstel der regeering beter aan zijn idee voldoet. Naar ons gevoelen is dus de weg, die moet worden ingeslagen dezedat men in de afdeelingen der tweede kamer trachte tot een vergelijk te komen omtrent art. 194 der grondwetdat openbare behandeling van het voorstel-Lohman worde tegengehouden. Gelukt dit niet, dat dan de libelalen alle krachten inspannen om het te verwerpen. Aan steun zal het hun waarschijnlijk niet ontbreken, en groot behoeft die niet te wezen. In de allerlaatste plaats blijft dan onze hoop op de eerste kamer, die, naar wij hopen, zal vasthouden aan het idee, dat geen enkel zijpad mag worden ingeslagen om ons af te houden van de dringend noodige grondwetsherziening. Zij liet meermalen zich krachtdadig hoorenj; en kan ook hierin zich wijzer toonen dan eene meerderheid in de tweede kamer, die zich erop toelegt om, met den verwarden financieelen toestand, de agitatie in het land noodeloos langer te doen voortduren. In haar memorie van antwoord op het voor- loopig verslag betreffende de overeenkomst met de maatschappij Zeeland verklaart de regeering van oordeel te zijn, dat het handelsverkeer en spoor wegvervoer niet onaanzienlijk door de uitbreiding van den dienst der maatschappij zullen worden gebaat. De min. acht het zeer te betwijfelen of op soovtgeljjke wyze het verkeer over Harlingen ware te bevorderen. Yoor gelijktijdige wijziging van het contract van 1876 bestond geen reden. Maar het stand punt der regeering tegenover de maatschappij werd niet ongunstiger; zy gat geen wapenen uit handen. Deskundigen achten de buitenhaven van Vlis singen in haar tegenwoordigen toestand inderdaad niet voldoende voor de ontworpen uitbreiding van den dienst. De ponton is niet groot genoeg voor twee stoomschepen te gelijk, veel min dus voor een derde om steenkolen in te nemen. De ml de Schelde heeft zich voorloopig bereid verklaard, de noodige uitbreidingswerken voor 309.500 uit te voeren. Redelijkerwijs valt niet te twijfelen aan een belangrijke uitbreiding van het personenverkeer; en nog minder twijfelachtig is dit omtrent het brievenvervoer, waarbij spoed op den voorgrond staat en dus van verplaatsing geen sprake kan zijn.- Een opgave van hetgeen nu over Ostende gaat, kan de regeering niet geven. Bijzondere aandacht wijdde de minister van den aanvang af aan de Duitsche stoomvaartplannen. Aan belanghebbenden te Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen werden zooveel mogeljjk inlichtingen verschatt en aan den gezant te Berlijn en de con- sultaten langs den Rjjn, te Hamburg en Bremen opgedragen, zoowel hun medewerking te verleenen aan Nederlanders, die in Duitschland de belangen van hun haven mochten komen bevorderen, als ook om zooveel doenlijk te bevorderen, dat een Nederl. haven als tusschenstation der stoomvaart lijnen werd aangewezen. Daartoe werden hun de vereischte gegevens verstrekt, zoowel met betrek king tot de gesteldheid der betrokken havens, als tot den aard van den handel, waaromtrent Duit sche expediteurs inlichtingen zouden wenschen. Tevens zorgde de regeering, nauwkeurig op de hoogte te blijven van hetgeen voor Antwerpen zou worden gedaan, als ook van hetgeen ter zake in Duitschland voorviel, ten einde de Nederland- sche belanghebbenden te kunnen inlichten. Omtrent den bouw der stoomschepen moet der maatschappij vrjjheid van handelen worden gelaten. Belemmering van de haven is van de nieuwe ligplaats niet te voorzien. Toen by ijsgang een 80 tal schepen in de haven een veilige schuilplaats vond, bleef toch het voor de nieuwe ligplaatsen bestemde gedeelte geheel vrij. De tweede kamer heeft gisteren de regeering eene verrassing bereid. De commissie voor de verzoekschriften bracht aan het slot der zitting rapport uit op adressen, waaronder nopens kwijnenden landbouw-toestand in het zuiden en in het noorden deB lands, ver zoekende eene wet tot heffing van graanrechten. De commissie stelde voor, dit adres te verzenden aan den minister van waterstaat, handel en njjver heid, met verzoek om inlichting. De heer Mees vroeg allereerst van de commissie opgaaf, welke inlichtingen zij eigenlijk verlangt, maar de commissie verklaarde, bij monde van den heer Brouwers, met het oog op verschillende adressen over die zaak, het wenschelijk te achten van den minister inlichtingen te vragen, teneinde een bepaald besluit te kunnen nemen. De heer Mees stelde toen de nederlegging van de adressen ter griffie voor, maar het voorstel der commissie werd aangenomen met 38 tegen 29 stemmen. De liberale leden stemden voor het voorstel-Mees. De regeering zal nu in dezen haar meening moeten zeggen en wy zijn nieuwsgierig wat zy daarmee doen zal. Moet zjj nu zoo vraagt het Vad. een enquête instellen oyer den toestand van den landbouw, of een studie leveren over de graanpryzen of een dissertatie opstellen over beschermende rechten? Zij zal het zelf moeilyk weten te beslissen. De beide nota's, in zake art. 194 der grondwet, zoowel die der katholieke als die der anti revolutionaire kamerleden, zyn nu bekend. De eersten verklaren, op grond, dat de regeeriDg by hare voorstellen tot grondwetsherziening art. 194onge- wyzigd laat, dat iedere grondwetsherziening, waarin de herziening van dat art. naar de eischen van recht en rede niet is opgenomen, onaannemeljjk is en blyft. Wel willen zy niet betwisten, dat dit art. delf grondwet, juist opgevat, voldoende vryheid van beweging aan den gewonen wetgever zou laten. Veeleer mogen zy zeggen, dat deze stelling steeds door hen verdedigd werd. Maar zy moeten er bijvoegen, dat de juiste opvatting steeds een mogelijkheid is gebleven, terwyl de onjuiste, een zijdige, onbillijke door de wetgeving op het lager onderwijs steeds in werkelijkheid gehuldigd werd Niet alleen in 1857 en in 1878 was dit het geval] Alle regeeringen, die een herziening der wet van 1857 beproefden, bleven aan de onjuiste opvatting hangen. En op dit oogenblik wordt door deze onjuiste opvatting het grootste deel van het Ne® derlandsche volk in zyn rechten op gelyke rechts- bedeeling van overheidswege voortdurend verkort» Zy zeggen verder in hun nota »De ondergeteekenden, die, ook wanneer de herziening van art. 194 aan de orde gesteld is; ten opzichte der verder tot stand te brengen herzieningen hun vryheid behouden en geenszins geacht willen worden, een herziene grondwet aan nemelijk te achten alleen omdat daarin een her ziening van art. 194 werd opgenomen, meenea van de regeering te mogen verlangen, dat door haar aan de tweede kamer der staten-generaal een ontwerp betreffende art. 194 worde aangeboden. Het kan van den eenen kant niet worden beweerd dat de ondergeteekenden zeiven tot do indiening van een zoodanig ontwerp zouden kunnen overgaan. Het gebruik maken van het recht van amendement, by art. 107 der grondwet aan de tweede kamer verleend, is door het ter zyde stellen van het geheele hoofdstuk X uitgesloten. By deze grondwetsherziening gaat het verder niet aan om op de artt. 110 en 111 der grondwet, het recht van initiatief, te wijzen. De verandering vaneen bepaling als die in art. 194 vervat, kan alleen van de regeering uitgaan en alleen op haar voorstel tot stand komen, vooral omdat tot zulk een verandering de samenwerking van alle partyen noodig is. Voor zulk een taak staat alleen de regeering hoog genoeg. Van den anderen kant jpoet de regeering geaeh$

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1885 | | pagina 1