N° 138, 128e Jaargang. 1885. Maandag 15 Juni. Middelburg 13 Juni. Dit blad verschijnt dagelijks* met uitzondering van Zon- en Feestdagen? Prijs per 3/m, franco f 3,50; Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentiën- 20 Cent p<r sge!; Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van i -7 regels 1,10 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte Bij deze eourant behoort een BIJVOEGSEL. Stoomvaartmaatschappij Zeeland. De maatschappij „De Schelde" en de regeering. IHIDDELBIIRGSCHE COURANT. Agenten zijn te VlissingenP. G. De Veij Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenF. Van der Peijl, te ZierikzeeA. c. Dk Mooij, te TholenW. A. Van Nieuwenbdijzen, en te Ter Neuzen A. Van in Peul Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland ie Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Baube en Cie., John F. Jones opvolger. Ook de N. R. Crt. komt tot de conclusie dat, inzake art. 194 der grondwet, door de liberale partij kan worden toegegeven voor zoover dit met hare beginselen kan overeen gebracht worden. Maar ook geen stap verder mag zij gaan. Een buiten den kerkeljjken geloofsstrijd staand en goed ingericht onderwijs blijft voor de liberale partijwat het steeds geweest is, een der hoogste volksbelangen tegen eiken vijand te beschermen. Aan die gedachte big ven zy trouw. Rechtvaardig heid vereert en versterkt eene party, maar, uit politieke berekening beginselen prijs te geven is de weg tot haren ondergang. Door burg. en weth. van Middelburg is wegens vergevorderden leeftyd, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als brandmeester aan den heer G. W. Bergman, onder dankbetuiging voor de door hem in die betrekking bewezen diensten. Tot brandmeester is benoemd de heer M. C. Roest, tot dusver onderbrandmeeater, en tot onderbrand meester de heer A. P. Casteieijn. Ter gelegenheid van de 12 tot 14 Juli a. alhier te houden algemeene vergadering der Ned. M'' tot bevordering van geneeskunst zal de sociëteit St Joris hare zalen enz. voor de leden dier vergadering openstellen, terwijl zooals heden definitief is bepaald Zondag 12 Juli in die sociëteit een concert gegeven zal worden. Tot opzichter le kl, voor het stoomwezen is o a benoemd de heer J. M. Kuiler, thans opz. 2e klasse. Aan den sergeant J. Geelhoed van het 4e bat* 3e regiment infanterie te Vlissingen werd heden de bronzen medaille voor 12 jaren trouwen dienst uitgereikt. Z. K. H. prins Christiaan van Sleeswjjk-Holstein en hertog Ratibor zullen Zondagavond van Duitsch- land te Vlissingen aankomen, en de reis naar Engeland voortzetten met het ss. Prinses Elisabeth, van de stoomvaart-maatschappij Zeeland. In de vergadering van den gemeenteraad te Ter Neuzen, op Vrydag, werd, ten gevolge van het vertrek van den heer mr. E. A. E. Van der Kemp, tot lid der plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwjjs benoemd de heer W. de Man, ingenieur bij den provincialen waterstaat. Verder werd medegedeeld dat ged. staten hunne goedkeuring niet konden verleenen aan het besluit van den raad, tot het sluiten van eene geldleening met jaarljjksche aflossing gedurende 50 jaren. Aangevraagd voor 85 jaren, en dus met grootere aflossing, zou de toestemming waarschynlyk niet worden onthouden. De behandeling van dit punt werd aangehouden tot de volgende zitting, daar, door het vertrek van eenige leden, de vergadering onvoltallig was. Volgens het Hbld, is reeds het onderzoek voor de Wrek Commissioner's Court naar de ramp, aan de Nisero overkomen, algeloopen en is gebleken dat zjj werd veroorzaakt door een verzuim van den kapitein, die by verandering van koers om kolen in te nemen niet op de zeestroomingen bedacht was geweest. Echter moet ook de hoofd machinist hieraan schuld hebben gehad, daar by den gezagvoerder niet intjjds op het gebrek aan kolen had opmerkzaam gemaakt. Uit aanmerking van de ontberingen, door de opvarenden in Tenom geleden, legde het hof hun echter geen straf op. De gemeenteraad van Delfshaven is het niet eens kunnen worden over het ontwerp tot vereeniging van die gemeente met Rotterdam; over art. 1 staakten de stemmen. Een lid was afwezig. In het heden ter algemeene vergadering te Vlissingen gehouden uitgebrachte 10° jaarver slag dier maatschappij komt het volgende voor: „Het is ona aangenaam al dadelyk te kunnen mëdedeelen, dat dit jaar voor onze maatschappy ook wederom gunstig is geweest. Vooruitgang in het vervoer van reizigers was opnieuw waar te nemen. Voor het afgeloopen jaar heeft dit te meer betee- kenis, omdat geen tentoonstellingen of byzondere oorzaken het reizigers-yervoer naar het vasteland begunstigden integendeel, de aanhoudende malaise in haniiel en industrie, het heerschen van besmet telijke ziekten, enz. deden eerder verwachten, dat ook onze maatschappy in de gedruktheid zou deelen. De vooruitgang is dan ook alleen daaraan toe te schrijven, en mag het zeker een verblijdend verschijnsel genoemd worden, dat het publiek hoe langer hoe meer de voorkeur geeft aan onze route, en onze relatiën met Noord-Duitsehland, Oostenrijk en Rusland gaandeweg toenemen. Het vervoer van goederen kon niet worden uitgebreid, omdat wij met den onvoldoenden toestand van Queenboro' pier aan eene zekere hoeveelheid per reis gebonden waren. De opbrengst was evenwel hooger dan het voorafgaande jaar, terwijl de hoeveelheid der vervoerde goederen ongeveer dezelfde bleef. De uitvoering van den dienst door de stoom schepen liet niets te wenschen over. De geheele vloot is in uitmuntenden staat. Eenige averij werd beloopen door het stoomschip Prins Hendrik by de aanvaring door de schroefboot Lord John Russell, welke avery door de eigenaren van genoemd schip by minnelijke schikking werd vergoed. Yan de 366 reizen, in 1884 afgelegd, is slechts negen maal eenige vertraging in de aankomst te Vlissingen voorgekomen, zoodat de post niet met den eersten trein kon doorgezonden worden. Deze vertragingen ontstonden door zwaren mist en stormweer, en éen enkele maal door de hierboven genoemde aanvaring, toen de gezagvoerder het beter oordeelde, alvorens de reis voort te zetten, eerst een behoorlijk onderzoek naar de geleden schade te doen instellen. De pier te Queenboro' was op 31 December 1884 nog niet herbouwd. De daartegen van de zijde der London Chatham Sf Dover Railway Company gemaakte bezwaren waren evenwel toen reeds uit den weg geruimd en wij kunnen met genoegen vermelden, dat sedert met den herbouw is aangevangen, en dat de pier tevens aanmerkelijk wordt vergroot. Eene uit breiding van het goederenvervoer zal, naar wy verwachten, daarvan in de eerste plaats de vrucht zijn, terwijl eene goede inrichting van wachtkamers en vermeerderde geriefelijkheden voor reizigers in eene lang gevoelde behoefte zullen voorzien. Zooals wij de eer hadden u reeds mede te deelen in de vergadering, gehouden te Amsterdam den 28en April jl., werd door ons met de London Chatham Dover Railway Company en de Maat schappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen eene nieuwe overeenkomst aangegaan, aanvankelijk voor een tydvak van 18 jaren, die alle partijen bevredigt en het vertrouwen wettigt, dat verdere moeielijkheden niet zullen voorkomen en dat onze maatschappy erdoor in bloei zal toenemen. De bruto opbrengsten bedroegen in 1884 Reizigers en bagage, 714.381.97J. Goederen, 294.357.56J. Brievenmalen, 151.000.—. Pacht buffetten, r 14.337.90. Buitengewone ontvangsten, 26.630.77J. L200.708.21j". Tegen f 1.160.852.67j in 1883. Het vervoerde aantal reizigers klom van 70.597 tot 72.416, en de opbrengst van 683.521.53 tot 714.381.97J,;of per reiziger /9.86J tegen ƒ9.68 in 1883. Het vervoer van goederen leverde in het afge loopen jaar eene opbrengst van 294.357.56j of ƒ549 24J meer dan het voorafgaande jaar, terwijl 722 tons minder werden verscheept dan in 1883. Dit vervoer dat, zoolang de pier te Queenboro' niet beter in de behoefte voorzag, niet veel ver andering ten goede kon ondergaan, zal, daar onze booten gemakkelijk het dubbele van de hoeveel heid, die thans verscheept wordt, kunnen verladen, onmiddelijk by de indienststelling van de nieuwe pier, met kraeht worden bearbeid. Ook het vervoer van brievenmalen neemt met ieder jaar in omvang toe. Er werden vervoerd in 1880: 43.487in 1881: 71.970J, in 1882: 115.500, in 1883: 154.216 en in 1884: 157.672J Kg. Hierby valt op te merken, dat naar Engeland de avondpost van bijna geheel noordelijk Europa door ons wordt overgebracht, terwyl van Engeland slechts de Hollandsche brievenmalen aan deze route worden toevertrouwd. Ook dit, vertrouwen wij, zal spoedig verbeteren het thans in aanleg zynde dubbel spoor op een gedeelte der lyn Vlissingen—Rozendaal zal meer dan thans gelegenheid geven, by mogelijke ver traging in de aankomst der boot, de onmiddellijke doorzending te doen plaats hebben. Hoe zeldzaam ook dat in de aankomst der boot te Vlissingen vertraging voorkomt, is het feit dat alleen dit kan gebeuren en dat alsdan'door het ontbreken van dubbel spoor tussehen Vlissingen en Rozendaal geen onmiddellijke doorzending kan plaats hebben, tot dusverre de voorname oorzaak geweest, die verhinderde om ook de transit-brie- venmalen van Engeland voor deze route te winnen. De exploitatiekosten bedroegen in 1884 760.675.31 of 2078,35 per reis, tegen 759.419.60j of 2086.32 per reis in 1883, en 727.594.71 of 1993.41 per reis in 1882, In het afgeloopen jaar werden de stoomschepen Prinses Elisabeth en Prins Hendrik geheel nage zien, en de noodige reparatiën daaraan uitgevoerd. Thans zjjn alle onze schepen in zoodanigen toestand, dat zy voor een aantal jaren slechts het gewoon onderhoud behoeven. De exploitatiekosten, die in de beide laatste jaren door deze buitengewone reparation belangrijk toegenomen zyn, zullen derhalve reeds in het thans loopende jaar naar verhoudirig dalen. Het voorenstaande samenvattende, blijkt dat de exploitatierekening in 1884 aanwijst Bruto ontvangen 1.200.708.21J. Uitgaven 7'!').<575.31 en derhalve een voordeelig saldo geeft van 440.032.90J. Hiervan moeten worden afgetrokken 1° Het nadeelig saldo der intrestrekening, hoofd zakelijk voortspruitende uit de rente der 5 obligatieleening en van het voorschot tot aankoop van het stoomschip Willem Prins van Oranje, enz. 44.839.79. 2° Verlies op uitgelote obligatiën der leening 1875 1.150. 3° Bijdrage ten be hoeve van het Ketelfonds" 36000. Te zamen 81.989.79. De beschikbare wist bedraagt dus 358.043.11, aan te wenden als volgta voor afschrijving ten behoeve van de kosten van „eersten aanleg van stoomschepen" enz. 224.599.81 Jb te verüeelen volgens art. 17 der statuten 133.443.30 te zamen 358.043.11J. Wy zyn derhalve in staat, evenals het voor gaande jaar, aan aandeelhouders een dividend uit te keeren van 6 of 30 per geheel en 15 per half aandeel." Het verslag bevat verder zeer belangrijke ver gelijkende staten over de 10 jaar van het bestaan der maatschappij waaruit de regelmatige vooruitgang ten duidelykste blykt. In de algemeene vergadering waarin 237 aan- deelen waren vertegenwoordigd, zijn al de voor stellen aangenomen, en is het dividend ook op 6 pet. bepaald. De commissie uit de tweede kamer, in wier handen gesteld is de nota van inlichtingen van den minister van marine, dd. 27 Maart 1885, be treffende het adres der kamer van koophandel en fabrieken te Vlissingen, heeft rapport uitgebracht en de conclusie daarvan deelden wy reeds in 't kort mee. Enkele bijzonderheden uit haar rapport vinden hier een plaats. Op haar verzoek heeft de commissie van den minister nog meerdere gegevens ontvangen. Daaronder behoort een ljjst van de onderhand- sche opdrachten zonder concurrentie verleend aan de maatschappy, gedurende de jaren 1876—1885, Daaruit blijkt dat van het totale bedrag dier opdrachten,;in die tien jaren groot ƒ13,662.734, aan dv Schelde is gegund 1.364.44-3, aan de Koninklijke fabriek te Amsterdam ƒ4.604.094 en aan de Nederlandsche stoombootmaatschappij te Rotterdam ƒ5.292.333. Verder ontving de maat schappij de Maas te Delfshaven voor ƒ1.192.875, de firma Hujjgens en Van Gelder te Amsterdam voor 674.612 en de maatschappij de Atlas aldaar voor ƒ534.377. Na eene herinnering aan de in 1874 gevoerde correspondentie de commissie had volgaarne kennis genomen van de briefwisseling tussehen de regeering en den heer Arie Smit, voor de beoor deeling van de zaak van zoo groot belang merkt de commissie op, hoe indertijd de toezeg ging is gedaan, dat de op te richten fabriek niet zou worden buitengesloten. Nu moge men beweren, dat door van tjjd tot tijd eene bestelling van geringen omvang te doen aan die toezegging voldaan is, de commissie meent echter dat deze door zulk een uitleg toch geheel waardeloos wordt gemaakt. Trouwens, afgezien van elke toezegging schyn^ der commissie, by het gebruikelijke stelsel van het uitgeven van bestellingen zonder mededinging, het zoover doenlijk gelyk verdeelen dier bestel lingen tussehen de daarvoor in aanmerking komende fabrieken het meest gewettigd. Tegen zulk een gelijkmatige, billijke verdeeling schjjnt, volgens den minister van marine in 1874 ook geen verzet bestaan te hebben. Aan den heer Smit schynt dan ook geene mededeeling gedaan te zijn van eenig voorbehoud in het belang der defensie. Naar aanleiding van bovengenoemde opgaaf van de in de jaren 1876—1885 gedane opdrachten, blykt zoo sehrytt de commissie dat alzoo van het totaal bedrag der opdrachten buiten mede dinging in de tien laatste jaren aan 6 fabrieken gedaan, ontving; de Nederlandsche stoombootmaat schappij te Rotterdam bjjna de koninklijke fabriek van stoom-en andere werktuigen te Am sterdam bijna j3-, en de koninklijke maatschappij de Schelde te Vlissingen byna jlQ De redenen, die tot eene zoo ongeljjke verdeeling geleid hebben, kunnen, volgens de commissie, geacht worden dezelfde te zijn als die welke 's ministers gedragslijn voor het vervolg zullen bepalen en waarover zij aan het slot van haar verslag uitweidt. Verder is door den minister meegedeeld, waarom is afgeweken van de in 1874 gedane toezegging der belangrykste herstellingen aan de vaartuigen, behoorende tot het 4ie en 5^" district van het loodswezen. Zonder in eene beoordeeling van de meerdere of mindere gegrondheid der aangevoerde reden te treden, bepaalt de commissie zich tot de mededeeling dat, volgens juagewonnen inlichtingen de omvang der bedoelde herstellingen niet van dien aard is geweest dat het derven dier werk zaamheden van eenigen invloed op de levensvat baarheid van de maatschappij de Schelde was. Dit belet niet dat de maatschappij zich gaarne met de bedoelde herstellingen zou hebben belast gezien. Nog is do commissie uit den bewusten staat gebleken, dat in de jaren 1882—1884 het totaal bedrag der opdrachten, buiten mededinging gedaan, belangrijk lager is geweest dan de voorafgaande jaren, waarin ten deele de verklaring gezocht moet worden van het gering bedrag in genoemde jaren aan de Schelde in opdrachten verstrekt. Intusschea bleef ook in genoemde jaren het bedrag der op drachten beneden J0 van het geheel. Het slot van het verslag der commissie luidt aldus De minister deelt tevens mee welken steun de koninklijke maatschappij de Schelde alsnog van het departement van marine te wachten heeft. De minister betoogt dat 's lands belang zich verzet tegen het laten vervaardigen van oorlogs» materieel van aanbelang in fabrieken buiten de linie van defensie. In aanmerking nemende dat de bestellingen van het departement van marine voor verreweg het grootste gedeelte behooren tot het oorlogsmaterieel en daarnaast de veel minder belangryke werk zaamheden voor het loodswezen staan, zoo komt de verklaring des ministers hierop neder dat de maatschappij de Schelde voortaan slechts belast zal worden met kleine bestellingen voor marine, alsmede met de uitteraard niet belangryke werk zaamheden voor het loodswezen. Dit standpunt wijkt aanmerkelyk af van de toezegging .in 1874 gedaan. Vroeger is reeds aangetoond dat destijds de defensiebelangen geacht werden zich te verzetten tegen het buitensluiten van de fabrieken te Amsterdam en te Rotterdam thans wordt daarentegen beweerd dat dedefenio- belangen het buitensluiten van fabrieken buiten de defensielinie vorderen. Intusschen, als het waar is dat 's lands belang dezen eisch stelt, zoude daarin berust moeten worden, zij het ook dat fabrieken te Vlissingen of elders daaronder lijdenmaar dan ware het te betreuren dat in 1874, toen deze minister ook aan het hoofd van het departement stond, niet met meer nauwgezetheid is overwogen in welke mate de ontwikkeling van de maatschappy De Schelde als scheepsbouw-inrichting met 's lands defensie- belangen strookt en derhalve van rykswege gesteund kan worden. Maar is de opvatting van den minister wel juist? Is de weg dien hij inslaat de geschikte om krachtige fabrieken aan te kweeken in staat in tijd van oorlog diensten te prsesteeren De commissie meent dit te mogen betwijfelen. De opdracht buiten mededinging, dat is tegen den begrootingsprjjs, verzekert aan den fabrikant eene zekere of vaste winst. De ware drijfveer om met verbeterde werktuigen goedkoop te werken is hierby niet aanwezig, omdat de aankoop van die werktuigen wel risico voor den fabrikant aanbrengt, maar de winst niet doet toenemen, aangezien het werk, goedkooper geleverd, ook welhaast lager begroot zal worden. liet bedrijf der fabriek blijft beperkt en, wat vooral de beteekenis in oorlogstijd vermindert, ef is geen aanleiding om materialen in voorraad op te slaan, v oor elke bestelling wordt het benoo- digde uit het buitenland ontboden, maar voOf onverwacht opkomende behoeften kan niet of slechts in beperkte mate uit een materialen- magazijn geput worden. Indien de minister zich op de particuliere fabrieken binnen de defensieliniö wil verlaten, zou wel eens met zorg onderzocht mogen worden, welke diensten zij in staat zullell zyn in tyden van afsluiting te bewijzen. Is er overigens, in het midden latende waariit de aan te wenden middelen zouden moeten be staan, wel voldoende grond voor de meening dat het steunen van het scheepsbouwbedrijf, onver schillig in welk deel van het land het zich wil vestigen, ten nadeele zoude komen van de fabrieken binnen de linie van defensie Immers neen, want het debiet is niet beperkt tot de behoeften van het land. Integendeel kan het zijn dat de scheeps bouw, in verschillende deelen des lands uitgeoefend, een bloeiende tak van industrie wordt, terwyl hjj; teruggedrongen binnen de defensielinie, slechts een kwijnend bestaan zou kunnen lijden. Bovendien van hoeveel belang de defensie aangelegenheden ook zyn, zij mogen, vooral daar waar onzekerheid bestaat omtrent de eisehen die zij stelt, niet alleen den doorslag geven. Vlissingen is op rjjkskosten met het spoorwegnet verbonden en van havenwerken voorzien en de fabriek zelve op rijksgronden, die in erfpacht zijn uitgegeven, gevestigd. Voor de ontwikkeling van het vertier in de haven van Vlissingen, die zooveel tonnen gouds aan de schatkist gekost heeft, is het be houd van zulk een uitnemend ingerichte fabriek als de Schelde zeer wenscheljjk. Zal men nu wat met de eene hand is tot stand gebracht met de andere hand weder dooden, althans in ontwikke ling tegenhouden? De minister verklaart ook nog dat wel nauwe lijks zal behoeven te worden gezegd, hoe het exploiteeren der fabriek voor rekening van den staat niet in 's lands belang wordt geacht. Inderdaad zal hierover wel geen verschil van gevoelen bestaan, maar met zulk eene verklaring is niet opgelost de vraag wat met de fabriek zal worden gedaan wanneer die aan den staat terugkeer^

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1885 | | pagina 1