N° 6.
128e Jaargang.
1885.
Donderdag
.SR
8 Januari.
MvorieÉra ten
H E R IJ K.
Een pessimist en een optimist.
Gemeente-Belastingen.
MMMtog 7 Januari.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen?
Prijs per 3/m. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentiën* 20 Gent per regel;
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Suppletoir Kohier n° 2 voor de he-
lasting op de honden over 1884.
IIIDDELBURGSCHE COURANT.
Agenten zijn te Vlissingen: P. G. De Veij Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. Van der Peul, te Zierikzee: A. C. De Mooij, te TholenW. A. Van Nieuwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. Van der Peul Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones opvolger.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
noodigen de ingezetenen, die eenige schuldvorde
ringen hebben ten laste der gemeente over het
dienstjaar 1884, uit, om d'e, met de noodige
bewijsstukken, vóór of uiterlijk op den 14en Febru
ari a. ter gemeente-secretarie in te zenden, terwjjl
zij, bij niet nakoming daarvan, behoudens de
bepalingen van art. 228 der gemeentewet, bet
zichzelven zullen te wijten hebben, wanneer hun
later geene leveringen vanwege de gemeente
meer mochten worden opgedragen.
Middelburg, den 6 Januari 1885.
De burgemeester en wethouders voornoemd
P I C K
De Secretaris
A. DE VULDER VAN NOORDEN.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekenddat het suppletoir kohier n° 2
voor de belasting op de honden, over het jaar
1884, waarvan de heffing is goedgekeurd bij ko
ninklijke besluiten van den 8 Maart 1873, n° 17,
en van den 29 December 1881 n° 30, ingevolge
art. 264 der gemeentewet door ben is vastgesteld
en gedurende veertien dagen, aanvangende Woens
dag den 7 Januari a., voor een ieder op de gemeente
secretarie zal zijn ter lezing nedergelegd; dat ieder,
die meent daartoe reden te hebben, gedurende
boven vermelden tijd, tegen zijn aanslag bezwaren
bij den gemeenteraad kan inbrengen.
Hiervan is op beden afkondiging geschied waar
het behoort.
Middelburg, den 6 Januari 1885.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
P I C K
De secretaris,
A. DE TUL DER VAN NOORDEN.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien bet schrjjven van den ijker der maten en
gewichten alhier van den 1 Januari 1885, n° 1;
maken bekend:
dat de herijk der maten en gewichten in 1885,
in het ijklokaal op de noordzjjde van den dam,
wijk letter F n° 97, zal plaats hebben, den 6, 7,
8, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 20, 21, 22, 23, 27, 28,
29, 30 Januari en 3, 4 en 5 Februari a.
Dat de zittingen van den ijker zullen plaats
hebben als volgt:
voor den herjjk van ten verkoop bestemde, in
magazijnen en winkels voorhanden nieuwe maten
en gewichten den 6, 7 en 8 Januari
voor de gewichten, bestemd tot fijnere wegingen,
en alzoo voor die, in gebruik bij apothekers, goud
en zilversmeden enz., den 9 en 10 Januari
voor de wjjken A en B, den 13 en 14 Januari;
Voor de wijken C en D, den 15 Januari
voor de wijken E, F, G en H, den 16 en 20
januari
voor de wijk 1, den 2l en 22 Januari
voor de wijken K en L, den 23, 27 en 28 Januari;
voor de wjjken M, N en O, den 29 en 30 Januari;
voor de wijken P en Q, den 3 en 4 Februari;
voor de wijken R, S. T, U en V, den 5 Februari,
telkens van des voormiddags 912 en des namid
dags van 14 uur.
Toorts worden belanghebbenden herinnerd
Is dat ten verkoop bestemde, in magazijnen en
winkels voorhanden nieuwe maten en gewichten
zich in behoorlijken toestand moeten bevinden,
zooals voor nieuwe voorwerpen betaamt en geschikt
ajjn om te worden geverifieerd en mitsdien zonder
deuken, roest, vuil, beschadiging van verf enz.
dienen te zijn;
2° dat alleen behoorlijk schoon en droog ge
maakte maten en gewichten zullen worden onder
zocht, en belanghebbenden bij de terugontvangst
hunner voorwerpen dienen toe te zien, of deze de
wettige merken dragen, daar een beroep op ver
zuimen, die bij den herijk mochten zijn begaan,
later niet zal ontslaan van rechtsvervolging
3° dat lengtematen, voorzien van merkteekenen
of aanwijzingen van onwettige of afgeschafte
maten, moeten worden afgekeurd en ten allen tijde
in beslag genomen kunnen worden;
4' dat de verificatie van de gewichten beneden
het gram (milligram-gewichten), uithoofde der
daartoe noodige fijne balansen, uitsluitend aan
het jjkkantoor te Middelburg geschiedt;
5° dat de ijk van weegwerktuigen bij de wet
van 11 Juli 1882 (Stbl. n° 91) is afgeschaft en
die voorwerpen voortaan van het toezicht op den
jjk zijn vrijgesteld;
6b dat na het eindigen van den termijn van
den herjjk (1 October a.) het gebruik of voorhanden
hebben van maten of gewichten, niet voorzien van
de vereischte stempelmerken, verboden en strafbaar
is, overeenkomstig artikel 29 der wet van 7 April
1869 (Staatsblad. n° 57)
Middelburg, den 2 Januari 1885
De burgemeester en wethouders voornoemd,
PI-CKÉ.
De secretaris,
A. DE TULDER TAN NOORDEN.
De politieke overzichten, die bij het begin
van dit jaar de verschillende tijdschriften ons
brachten, waren zeer belangrijkin de Gids
bezigde prof. J. P. Buijs zijn fijn besneden
pen daartoein de Vragen des Tijds leverde
de heer Van Houten eene dergelijke beschou
wing, terwijl in den Tijdspiegel de bekende
Noorman de gebeurtenissen van den atgeloopen
jaarkring de revue liet passeeren.
Het spreekt van zelf dat al die beschouwin
gen voor hem, die geregeld den loop der dingen
op staatkundig gebied heeft gevolgd, niet hare
waarde ontleenen aan de mededeeling van
hetgeen voor hem volstrekt niet nieuw is maar
meer aan de beschouwingen welke de schrijvers
daaraan vastknoopen. Eu nu mogen bij
het lezen van hetgeen prof. Buijs schrijft en
wat de heer Van Houten ons meedeelt ook
hunne opmerkingen voor velen niet nieuw zijn,
zij zijn toch altijd wel waard om nog eens
gehoord te worden.
Vooral de overzichten dier twee heeren
verdienen ditmaal gelezen te worden, omdat
de schrijvers twee verschillende richtin
gen vertegenwoordigen onder hen die tegen
over de clericale partijen zich plaatsen.
Het was ons bij de beperkte ruimte, waarover
wij beschikken kunnen, niet mogelijk van die
overzichten een uittreksel te geven en toch
al hadden wij daartoe gelegenheid gehad
wij zouden er huiverig voor geweest zijn, om
dat dergelijke stukken in hun geheel gelezen
moeten worden en uittreksels zoo licht het
onderling verband verbreken en de juiste
waarde daarvan niet doen kennen.
Wij willen ons alleen bepalen tot een paar
hoofdpunten, aan onze lezers aanbevelende
toch vooral de lezing van beide artikelen niet
na te laten.
De grondtoon van de beschouwing van prof.
Buijs is somber. Pessimistisch klinkt de slot
som waartoe hij komt:
„Met een parlement zonder meerderheid, waarin
elke partjj juist sterk genoeg is om elk andere
tot onmacht te doemen, en met eene regeering,
welke in het geheel geene partij achter zich heeft,
gaat men eerlang een politieken arbeid onder
nemen, die, zoo hij al kan slagen, zonder de
grootste krachtsontwikkeling van regeering en
parlement beide in elk geval onvruchtbaar blij
ven moet."
De wensch dat deze groote arbeid grond
wetsherziening rijke zegeningen moge
afwerpen voor het vaderland, beschouwt de
schrijver dan ook slechts als een zooals er
honderdduizenden worden gewisseld„wen-
schen uit het warme hart voortgevloeid, maar
die het koele verstand helaas niet als ver
wachtingen stempelen durft."
Opgewekter klinkt de toon van den heer
Tan Houten. Over het verleden wil hij liefst
niet sprekenhij slaat het oog slechts op de
toekomst en verheugt zich erin „dat de ge
zamenlijke liberalen thans afgaan op het doel,
waarheen de gevallenen (Kappeynianen) ons
wilden leiden, terwijl er geen enkel kenteeken
is, dat hun, die opzettelijk den strijd van
liberalen tegen liberalen openden, hiervoor in
onze politieke kringen dank geweten wordt."
Tooral verschaft hem vreugde dat de liberale
kamerleden „bij het adres debat een eenparig
politiek votum hebben uitgebracht ten gunste
van het op den voorgrond brengen van grond
wetsherziening, en dat zij eveneens volkomen
eendrachtig de pogingen hebben afgeweerd,
welke van anti-revolutionnaire zijde zijn aange
wend om nog weder herziening der kieswet,
zonder voorafgaande grondwetsherziening, te
erlangen."
Wat mr. Van Houten afkeurtde verwerping
der Kappeynianen wordt door prof. Buijs
goedgekeurd, en van die zijde tenminste wordt
den kiezers daarvoor wel dank gebracht, omdat
dezen toonden ontwaakt te zijn uit hunne vol
maakte onverschilligheid, volgens den Leidschen
hoogleeraar, de oorzaak yan het diep verval
der oude liberale partij.
Over het financieele vraagstuk verschillen
beide schrijvers evenzeer in gevoelen. Terwijl
de heer Van Houten meent dat de toestand
onzer financiën te verbeteren is en het evenwicht
in 's rijks kas kan hersteld worden door een
zuinig beheer, zoodat de liberalen daarin hun
heil moeten zoeken veeleer dan in nieuwe
belastingen, acht prof. Buijs eene oplossing
langs dien weg niet waarschijnlijk en een nieuw
beroep op het krediet meer dan noodig. Maar
dit is, volgens hem, geen onrustbarend ver
schijnsel want niemand twijfelt aan het vermogen
van den Nederlandschen staat om door nieuwe
en nog liever door verbetering van bestaande
middelen het evenwicht tusschen inkomsten en
uitgaven te herstellen.
Voor beide schrijvers is op dit oogenblilt
het plechtanker voor een betere toekomst de
aanstaande grondwetsherzieningvóór alles
moet daaraan gearbeid worden. Maar het tot
stand komen van dezen gewichtigen arbeid
stuit, wij weten het, af op de art. 168 en 198
der grondwet. En zie, juist ten opzichte van
dit laatste artikel leveren beide schrijvers het
bewijs dat de sombere toon, door prof. Buijs
aangeslagen, de ware is. Deze, zelf reeds
geneigd tot een modus vivendi, bestrijdt den
heer Tan Houten op dit punt ten krachtigste,
omdat hij veel te ver wil gaan. In dit opzicht
zijn beide politieke overzichten wel het
belangrijkst.
Volgens prof. Buijs zou het geheel schrappen
van art. 198 doen denken aan den huisvader
die het briefje van zijn deur haalde bij een
besmettelijke ziekte. De kwaal houdt daardoor
niet op te bestaan. Juist omdat de strijd over
het onderwijs onzen geheelen maatschappelij ken
toestand beheerscht en de inzichten der partijen
hier lijnrecht tegenover elkander staan, moet
men zoeken naar een modus vivendi. Zijn de
tegenstanders van oordeel, dat de toch zoo
ruime grondwetsherziening nog te veel knelt,
zij komen met voorstellen tot wijziging of
aanvulling en men traehte zoodoende een
vergelijk te treffen.
Voor zulk eene schikking, die hij echter
niet gelooft dat tot stand zal kunnen komen,
geeft de schrij ver echter zelf geen middel aan
de hand.
En tegenover hem staat mr Van Houten,
die volgens zijn voorstel tot grondwetsherziening
volledige vrijheid vraagt voor het bijzonder
onderwijs en dus opheffing van elk staatstoe
zicht, opheffing ook van eiken waarborg voor
de bekwaamheid van hen, die als leeraren aan
dat bijzonder onderwijs deelnemen. De staat
moet, volgens hem, zijn eigen scholen regelen
naar de voorschriften der wet, maar de bijzon
dere scholen in den volstrekten zin van het
woord ongemoeid laten.
Mr Van Houten, de man die zoo ijverde
voor toezicht van den staat op kinderarbeid
en het recht daartoe erkende, bestrijdt staats
macht op het gebied van onderwijs op grond
dat dit leidt tot voogdijschap over den geheelen
mensch.
Is dit consequent vraagt prof. Buijs terecht.
Toch is de reden van de inconsequentie niet
ver te zoeken mr Van Houten wenscht de
twee eenige struikelblokken op te ruimen die
aan grondwetsherziening in den weg staan,
teneinde het stemrecht te verkrijgen dat hij
wenscht.
Maar zie dezelfde man sèhijnt in te zien
dat zijn taktiek toch ernstige gevolgen kan
hebbenhij weet dat De 1 ijd hem zal toe
roepen „Geef ons het onderwijs dat wij ver
langen en wij geven u het recht dat gij
verlangt." En daarop past volgens hem dit
antwoord
„Wij begeeren op het gebied van het onderwijs
den wetgever niet aan banden te leggen. Vreest
gij, dat hij, geheel vrij zijnde, zijne macht zou
kunnen misbruiken om uwe individueels rechten
aan te randen, vraagt afdoenden grondwettigen
waarborg, dat de vrijheid van onderwijs niet zal
worden aan banden gelegd. Op grond hunner
beginselen kunnen de liberalen genoegen nemen
met enkele overlating aan den wetgever, maar
ook tegen opneming van dit of andere grondrechten
kunnen zij geen bezwaar hebben. Wilt gjj echter
noch de geheele, noch eene door grondrechten be
perkte vrijheid des wetgevers, en streeft gij ernaar
thans uwe stem te verkoopen voor de concessie,
dat de wetgever der toekomst gehouden zal zijn,
om zelfs tegen eigen wensch u het onderwijs over
te leveren, dan zeggen wij non possumus. Dat zou
grof onrecht zijn. Dan toont gij bovendien niet
te gelooven aan het beweren, dat uwe inzichten
omtrent het onderwijs populair zijn bij het volk
in zijne algemeenheid, en de tegenwoordige onder-
wjjswetgeving slechts de vrucht is van het ongeloof
der boogere klassen.
Dan is uw stelsel in één woord zoo onlogisch,
zóo onverdedigbaar, zóo tastbaar ingegeven doör
het naakte partijbelang en clericalisme, dat slechts
een weinig geduld noodig is, om u uit uwe
stellingen te verdrijven en een deel uwer eigene
troepen van u afvallig te maken."
Schrijft dit dezelfde man, zouden wij vragen,
die zoo ijvert voor concessies aan de kerkelijke
partij Dezelfde man, die zoo optimistisch de
toekomst inziet en vertrouwt dat, waai' de
liberalen slechts eendrachtig zijnalles nog
ten beste zal keeren
Hij toont te begrijpen dat de concessies, welke
van de zijde der kerkelijken zullen gevraagd
worden, hoog zullen zijn en dat van grond
wetsherziening niets nog zal kunnen komen.
Dit schrijven in zijn overzicht veroordeelt van
zelf zijn eigen voorstel tot grondwetswijziging.
Neen, wij scharen ons daarom meer aan de
zijde van prof, Buijs, want waar zelfs de grootste
mannen op politiek gebied, zooals de Leidsche
hoogleeraar, geen middel zien om in dezen tot
eene gewenschte oplossing te geraken, daar
past eerder een ernstig hoofdschudden dan
een blijmoedig vertrouwen dat het werk, waar
van alles op dit oogenblik afhangt, tot stand
zal komen.
Maar zoo de heer Van Houten de toekomst
wil verhaasten die hij zelf zoo dicht bij ziet,
dan ga hij voort op den nu door hem ingeslagen
weg tot bemoediging der liberale kamerleden,
sluite hij vooral zich bij hen aan en volharde
hij bij zijn streven om over het verledene eefi
sluier te werpen en in de toekomst zijn kracht
te zoeken.
Onlangs week hij echter nog van dit stand
punt af.
Ons dunkt, waar hij, den door ons aange
geven weg bewandelt, bevordert hij ten höogstë
de eendracht door hem zeiven Zoo noodig
geoordeeld en handelt hij geheel naar den
volkswil, door hem zoo zeer gewaardeerd;
Blijkens een uit Berl jjn aan de NR. Crt. verzondeÜ
particulier telegram wordt daar verzekerd dat dë
Fran8che regeering aan de Hollandsche op haar
verzoek om opheldering nopens het gebeurde rnet
den heer Hamel geantwoord heeft, dat zoodanige
opheldering op het oogenblik niet kan gegeven
worden, en dat overigens deze zaak eerst dan zal
kunnen worden uitgemaakt, wanneer Frankrjjk
zich niet de Association Internationale zal verstaan
hebben en er omtrent het bezit van het bewuste
gebied definitief beslist zal zjjn.
Wij verwjjzen onze lezers te Middelburg naar
de in dit nommer voorkomende advertentie,
waarbij de commissie voor werkverschaffing alhier
kennis geeft van een wijziging in haar oorspron
kelijk plan. Zjj zal geen bazaar houden maar,
daarbjj gesteund door ons dageljjksch bestuur,
de werkbehoevenden bezigheden laten verrichten,
waartoe de meesten geschikt zijn. Er zjjn toch
personen genoeg die voor zulk een bazaar niets
kunnen maken en thans, dank zjj den nieuwen
maatregel, ook door te werken wat kunnen ver
dienen.
Die wjjziging wekt wellicht menigeen nog op
om zijn steun te verleenen.
In het hoofdbestuur der Maatschappij voor ge
neeskunde hebben in 1885 o. a. zitting de heeren
prof. A. P. Fokker te Groningen en dr. C. J,
Snjjders te 's Gravesande. De eerste als president,
de tweede als lid.
Het wetsvoorstel-Schepel (beperking van het
vestingstelsel) in de afdeelingen der tegenwoordige
twaede kamer opnieuw gebracht zjjnde, verklaard?