nota van den hoofdingenieur geopperd, voldoende
weerlegd te hebben en wenden zich met beleefd en
dringend verzoek en met vertrouwen tot U om op de
gedane aanvraag om calamiteusverklaring een gunstig
preadvies aan de provinciale staten van Zeeland te
willen uitbrengen.
Als toelichting der, aan het slot der nota van den
hoofdingenieur, gemaakte opmerkingen, schreef de
dijkgraaf nog:
Wat leening betreft refereer ik mij aan het schrijven
van de ingelanden van den Anna Jacobapolder van
heden no. 84.
Wat bij stuk sub e anders bedoeld wordt dan opge
geven is, is mij onbekend en wanneer mij dat be
kend gemaakt wordt, ben ik bereid nadere toelichting
te geven.
De rekeningen van 1872 en 1873/74 zijn nog niet
In het archief te vinden. De overgelegde rekeningen
van 1880/81, 1881/82 en 1882/83 zijn overgelegd om
zooveel mogelijk te voldoen aan het gevraagde bij sub
dat die van 1874/75 niet bekend is is abusief, moet
zijn 1872 en 1873.
Wat bedoeld wordt met verzamelstaat is mij onbekend.
Wat betreft de door den ingenieur opgegeven cijfers
van uitgaven kan ik die nu niet nagaan, maar die van
1 Januari 1873 tot 1 Mei 1874 zijn zeker meer dan
ƒ1596,50, waarschijnlijk 4596.
De redactie van het onder g gestelde is onduidelijk
door misdruk of andere reden, moet zijn
Het gemiddelde dijkgeschot over de 4 laatste jaren
met inbegrip der nu loopende begrooting 1884/85 (ten
bedrage van 8158,21, ƒ4443,80, f 4170 en 3459,18,
of gemiddeld f 5057,72) is 178 per H.A. Het herstel
der doorbraak van laatstleden jaar is hier niet onder
begrepen.
Namens it gelanden van den Anna Jacobapolder
schreef de dijkgraaf van dien polder dat zij met
belangstelling kennis genomen bebben van de overge
legde stukken in zake de aanvraag om calamiteusver
klaring van den Willempolder; dat zij die aanvraag
alleszins beamen daar de Willempolder direct de Anna
Jacoba- en Kramerspolders en indirect de verder
daarachter gelegen polders beschermt.
Zij wenschen enkele door den hoofdingenieur in diens
rapport gedane vragen en opmerkingen toe te lichten.
In het geschiedkundig overzicht wordt de aanvraag
tot calamiteusverklaring vreemd genoemd met het oog
daarop dat in Juni 1880 de eigenaren van de Anna
Jacoba- en Wiilempolders zich tot gedeputeerde staten
gewend hebben met verzoek tot vereenigiug van beide
polders. Hieromtrent zij opgemerkt dat de dijkslasteo
van den Willempolder, toen reeds hoog, sedert dien
tijd zoodanig zijn toegenomen dat de ingelanden van
den Anna Jacobapolder zich thans met eene vereenigiog,
als toen bedoeld, zouden bezwaard achten.
Dat de Anna Jacoba-en Wiilempolders aan dezelfde
eigenaren zouden toebehooren is onjuistwaar is dat
vier van de ingelanden van den Anna Jacobapolder
zijn de eigenaren van den Willempolder.
Uit den door den hoofdingenieur gegeven geschiedenis
van den Willempolder blijkt dat deze niet ingedijkt
is ter verdediging van den Anna Jacobapolder. Ter
bevestiging daarvan zij meegedeeld dat de aanbesteding
van de aanvankelijke bekading bedroeg ruim f10000;
de verzwaring tot zeedijk f 11000, zoodat de geheele
bedijkingskosten f 750 per hectare hebben bedragen,
welk cijfer niet te hoog te achten is.
Naar aanleiding van de door den hoofdingenieur
gestelde vraag, deelen zij verder mede dat, toen de
Willempolder in het begin van dit jaar eene geldleening
wilde aangaan ter bestrijding der kosten van herstel
der doorbraken van December 11., het spoedig bleek
dat de polder door zijne geringe uitgebreidheid «niet
genoegzame zekerheid voor het te leenen bedrag aan
bood. De ingelanden van den achterliggenden Anna
Jacobapolder hebben zich toen bereid verklaard het
grootste deel der benoodigde leening, ten name van den
Anna Jacobapolder doch ten laste vaa den Willem
polder, op te nemen.
Het bedrag der geldleening heeft geheel gestrekt
ten bate van den Willempolder en behoort dezo de
rente en aflossing daarvan te voldoen.
De dijkgraaf van den Kramerspolder schreef:
Ik heb de eer n mede te deelen dat noch door
ingelanden, noch door mij de calamiteusverklaring van
den Willempoider wenschelijk wordt geacht in het
belang van den Kramerspolder.
Wordt toch de dijk van den Anna Jacobapolder
volgens het voorschrilt uwer vergadering van 28
April5 Mei 1854 in voldoenden staat onderhouden
dan levert die dijk voor ons voldoenden waarborg op.
Het beffen van eene bijdrage van den Kramerspolder
zouden wij zeer onbillijk achten en om die reden moeten
wij on8 tegen bedoelde calamiteusverklaring verzetten.
Het verslag van gedeputeerde staten omtrent het
verzoek tot calamiteusverklaring is van den volgenden
inhoud.
De calamiteusverklaring wordt verzocht door de
vergadering van ingtlanden blijkens haar besluit van
29 Mei 1884 door het bestuur ingezonden met de in
art. 3 van het reglement voor de calamiteuze polders
of waterschappen bedoelde stukken.
Uit het besluit blijkt, dat de groote kosten van
zeewering en oeververdediging die te zwaar op den
polder drukken, aanleiding geven tot het verzoek om
calamiteusverklaring.
Art- 4 van het reglement verlangt in de eerste plaats
een onderzoek naar den toestand der waterkeering en
den staat der geldmiddelen van den polder.
Omtrent den waterstaatkundigen toestand geeft het
ambtsbericht van den hoofdingenieur van den provin
cialen waterstaat met da daarbij behoorende nota en
de bijlagen een uitvoerig overzicht.
De inkomsten des polders bestaan voor zoover be
kend is, alleen uit dijkgeschot Vermits indertijd
door ons college ontheifiog is verleend van de ver
plichting om eene begrooting en eene rekening en
verantwoording op te maken, wordt door het bestuur
ingevolge de 2' zinsnede van art. 16 van het algemeen
reglement voor de polders of waterschappen, jaarlijks
slechts opgaaf gedaan van de uit te voeren werken
en van de kosten van uitgevoerde werken. De
aard der jaarlijksche inkomsten is alzoo niet met
zekerheid bekend. Uit de door het bestuur overge
legde bijlage biijkt echter dat de polder geen eigen
dommen bezit.
Wat betreft het bedrag der uitgaven, bestaat ver
schil tusschen de cijfers vermeld in het ingevolge
art. 3 van bet reglement door het polderbestuur
overgelegd overzicht der uitgaven en die welke voor
bomen in de hierboven bedoelde jaarlijksche opgaven.
Volgens dat overzicht hebben de uitgaven voor zee
wering en oeververdediging bedragen
Ia 1874/75 f3092.65, in 1875/76 f 2602.35, in 1876/77
f 2011.45, 1877/78 f2998.12, in 1878/79 f2451.68, in
1879/80 f 1356 25, 1880/81 f 1905.25 in 1881/82, f 8078.25,
in 1882,8314443.50, in 1883/84 f4170.00, samen in tien jaren
f35,723.93; eo volgens de jaarlijksche opgavenin
1874/75 f 3092.65, in 1875/76 f2602.35, in 1876/77
f201145, in 1877/78 f2998.12, in 1878/79 f3191.21,
in 1879/80 11905.95, in 1880/81 f3970.68, in 1881/82
f8078.25, in 1882/83 14443.50. in 1883/84 f34206.10,
samen in tien jaren f 66499.56.
Volgens de door het bestuur in der tijd gedane op-