MIDDELBURGSCHE COURANT
Betatti ier Gemeente-Beirootiiii.
Vrijdag 24 October 1884. N9. 252.
Middelburg 23 October.
Eene anti-revolutionaire vergadering.
Gemeenteraad van Middelburg.
BTJVOBOSB3L,
VAN DB
VAN
Het gebeurt zeker zelden dat in eene bijeen
komst, alleen toegankelijk voor erkende anti
revolutionairen en waar dus mannen van andere
richting zijn uitgesloten, de liberalepers een plaatsje
wordt verleend. Ligt daarin wel iets tegen
strijdigs, ons past het alleen van die uitzon
dering te gewagen als een gevolg der overtuiging
van den heer De Savornin Lohtnan dat de anti
revolutionairen, waar zij hunDe meeningen bloot
leggen, voor geen publiciteit behoeven te vreezen.
Daarom zaten wjj dan te midden van erkende
anti-revolutionairenen waren wij wezenlijk
verheugd dat ons zoodoende,,de gelegenheid was
geboden onzen Lohman, zooals jhr De Savornin
Lohman wordt genoemd, eens te hooren.
Men maakt zich zoo licht van bekende personen,
van wie men zooveel hoort en die een belangrijke
rol op het staatstooneel vervullen, eene voorstel
ling en zoo ook hadden wjj ons een idee gevormd
van dien strjjder voor de anti-revolutionaire be
ginselen.
Maar wij willen eerljjk bekennen dat het door
ons van hem gevormde beeld niet met de
werkelijkheid overeenkwam. Wij hadden ons
den persoon en den spreker scherper en hoekiger
voorgesteld. Jhr De Savornin Lohman spreekt
kalmeen enkele maal met vuur en over 't ge
heel met overtuiging. Men hoort hem met ge
noegen en men heeft geen idee om boos te
worden als hij zoo nu en dan eenige scherpe
uitdrukkingen richt aan het adres van zijn tegen
partij waaronder wij ons rekenen. Wegsleepend,
vurig spreekt hij niet. Dat was dan ook zeker
de reden dat hjj, behalve bjj zijn komst, alleen
met applaus werd begunstigd wanneer hjj een
uitval richtte tot de liberalen.
Yóor hij gisteren aan het woord kwam las de
heer Littooy, president van de kiesvereeniging
Luctor et Emergo te Middelburg, de acht verzen
van de 78e psalmhij deed dit trots de Midd. Ct.
het den anti-revolutionairen als het ware tot een
verwijt had gemaakt dat zjj alles met bijbelteksten
wilden oplossen. Nu, dat verwjjt konden wjj
kalm dragen, want het hield hierbij weinig steek
en was vreeseljjk gezocht. Wij allerminst zullen
erkenden anti-revolutionairen er een verwjjt van
maken dat zjjbij eene onderlinge samenkomst,
een hoofdstukje lezen uit den bijbel. Wjj hopen
alleen dat de aanwezigen beter dan wij begrepen
hebben het verband dat er tusschen het voorge-
lezene en het doel der bijeenkomst bestaat.
Na het lezen werd gebeden en vervolgens jhr
De Savornin Lohman welkom geheeten, en hem
het woord gegeven.
Hij begon met te verklaren dat hij verzocht
had aan de pers, van welke richting ook, om
tegenwoordig te zjjn. Het bestuur der kiesver
eeniging had de bjjeenkomat willen doen houden
in besloten kring, maar zonder dat besluit te
willen bedillen, had hij beter gevonden om open
baarheid in dezen te bevorderen. De anti-revolu
tionairen toch behoeven, volgens hem, geen publi
citeit te vreezen; zjj toch mogen zich beschouwen
als de banierdragers der ware beschaving, van de
ware humaniteit. Daarom behoeven zij niet te
schromen ook te spreken met en tot hen die
hunne meening niet deelen. Publiciteit nu volgt
uit het anti-revolutionair beginsel.
De heer Lohman herinnerde aan den vroegeren
tjjd, vóór de revolutie, hoe toen de wijze van
vertegenwoordiging veel beter was dan in den
hedendaagschen tjjd. Iedere stand had zjjn ver
tegenwoordigers de geesteljjke, de handelsstand,
de landbouwende stand, de ridders; zjj hadden
allen hun mannen die voor hunne belangen op
kwamen. Dit is sedert de revolutie veel veranderd.
In Nederland zjjn thans 100.000 kiezers van de
3 a 4 millioen personenen de gekozenen, die het
gansche Ned. volk heetten te vertegenwoordigen,
doen dit alleen hunne party, wat de heer Lohman
het ongeluk heette der revolutie. Elke partjj toch
ziet in haar eigen belang het belang van het
land, en in den ondergang der tegenpartij eene
weldaad voor het algemeen. Geen maatschappe-
ljjke kringen worden meer vertegenwoordigd, maar
partyen, en samenwerking tusschen hen is hoogst
moeiljjk.
Het anti-revolutionair beginsel is dat de afge
vaardigden het belang van het land moeten be
hartigen dat moet op den voorgrond staan
maar 'aan den anderen bant mag men hen niet
binden door een z. g. mandal irnparatifvrjj bljjven
moeten zjj en het hart moeten zjj op de tong
dragen.
Uit kracht van zulk een beginsel zou men
kunnen beweren dat het goed was wanneer de
aanhangers van alle partjjen bjjeenkwamen en dan
een beleefd, vriendeljjk, algemeen bekend en be
mind man, die niet al te dom was, afvaardigden
maar dat is onmogelijk. Het land toch moet
geregeerd worden naar een beginsel, naar eene
richting, en nu is de menschelijke rede daar om
die richting aan te wjjzen.
Over die menscheljjke rede zou de heer Lohman
niet uitwjjden. Voor een kring van erkende anti
revolutionairen was dit ook een lastig punt. Hjj
Constateerde alleen dat alle andere richtingen geen
vast standpunt haddenalleen de anti revolutio
naire heeft dit wel in de waarheden van zuiver
zedelyken aard, door God geopenbaard in Zjjne
schrift. En nu is samenspreking met andere
partjjen niet mogeljjk omdat juist omtrent die
hoofdzaak het verschil zoo groot is. De een ziet
in Gods woord alleen eene verzameling geschriften,
onder verschillende omstandigheden door verschil
lende personen samengesteld, niets meer, en dit
staat zoo ljjnrecht tegenover de opvatting, dat
God zich geopenbaard heeft in zjjn woord en het
richtsnoer daarin voor alles en in alles heeft
aangewezen, dat samenwerking niet mogeljjk is.
Na deze inleiding gaf de heer Lohman kennis
van een brief van de Goesche afdeeling Luctor et
Emergowaarin o. a. voorkwamen deze regelen
„Het is ons een waar genoegen dat gjj, gekozen
zjjnde, zult meewerken tot het verkrjjgen van
eene anti-revolutionaire kamerclub en tot wijziging
van de artt. 168 en 194 der grondwet."
Deze brief was door den heer Lohman toegejuicht
en de vroeger gedane vragen vond hjj voortreffeljjk.
Omdat die kiesvereeniging nauw verbonden was
met de Middelburgsche vond hjj het gewenscht
die punten ook hier te behandelen. Hjj vond
het tot hem gericht schrjjven der vereeniging zoo
goed, omdat hij het gewenscht achtte dat de kiezers
weten welk vleesch zjj in de kuip hadden.
De heer Lohman besprak achtereenvolgens de
daarin aangegeven punten, in de eerste plaats
het wegnemen uit de grondwet van art. 194.
De anti-revolutionairen willen dat hunne kinde
ren worden opgeleid bjj het licht van Gods woord
dat zjj worden gelaafd aan de Schrift, worden ge
voed met geesteljjke spjjze, daaraan ontleend. Het
is niet genoeg dat men ter kerke gaatde kinde
ren moeten steeds den bjj bel leeren kennen, den
bjjbel die het richtsnoer moet worden bjj alles
wat zjj doen.
Dit streven nu wordt door de liberalen, volgens
den heer Lohman, verdacht gemaakt door het te
bestempelen met den naam van clericalisme. Zjj
doen dit omdat zjj weten dat het Ned. volk bang
is voor priesterheerschappjj, maar zjj weten even
goed dat er bjj de protestanten daarvan geen
sprake is. Zjj weten zeer goed dat er onder de
predikanten niet een is die invloed wil uitoefenen
op 's lands zakenwij merken hier op dat wij
in dit verslag den heer Lohman niet willen tegen
spreken, zelfs al verkondigt hij zulle eene krasse en
en zeer betwistbare stelling als deze laatste. Zjj
willen alleen zich doen gelden in de berk, even
goed als een burgemeester in den gemeenteraad,
en daarop hebben zjj recht.
De anti-revolutionairen nu strjjden voor het
behoud van Gods woord op de school, en nu is
het onmogeljjk dat de staat aan dien eisch tege
moetkomt; dat verlangen zjj ook niet. Zjj kunnen
Goddankzich zeiven helpen. Dat hebben zjj
getoond trots tegenwerking van hoogere autori
teiten. Zjj brengen jaarljjks talrijke offers om aan
hunne behoeften en wenschen te voldoen. Maar
aan den anderen kant verlangen zjj rechtsgeldig
heid. De staat moet dan ook niet zorgen voor
het onderwjjs van die ongelukkigen die van Gods
woord niet willen weten; en dat doen thans de
liberalen. En als deze nu eerljjk willen zjjn zou
den zjj moeten erkennen dat hunne gansche be
doeling is om te maken dat het Ned. volk niet
orthodox worde. Dat is hun eenig streven
men heeft van de school-quaestie een godsdienst-
quaestie gemaakt. De anti-revolutionairen hebben
recht te eischen dat de staat hen even goed al*
de liberalen voor hunne scholen steunt, of zich
met het onderwjjs niet inlaat en niet allen laat
betalen voor de scholen van eenigen. Maar de
liberalen zjjn verwend. Zjj hebben slechts gezeten
bjj moeders pappot, en vonden steeds een gesne
den boterham. Daarin moet verandering komen,
en die kan alleen verkregen worden door art. 194
uit de grondwet te lichten. De staat moet zich
of bemoeiien met onderwjjs, maar dan voor allen
gelijk, of in het geheel niet zich daarmede inlaten.
Naar aanleiding van art. 168 der grondwet
merkte de heer Lohman op dat zich in de ver
houding van kerk en staat hetzelfde voordoet als
ten opzichte der school. Een gedeelte der Neder-
landsche kerken wordt gesteund door den staat,
terwjjl een ander deel de kosten zelf draagt.
Deze quaestie nu, om nl. in het geheel geen
of aan allen ondersteuning te verleenen, op te
lossen is niet zoo gemakkelijk. Er doen zich
daarbij twee moeiljjkheden voor. De Chr. geref.
gemeente bedankt voor het geld van den staat;
zjj wil daarvan niets hebben omdat zjj weet dat
daaraan ruzie en allerlei onaangenaamheden kleven.
En bjj zulk eene houding is eene oplossing aller-
moeiljjkst.
En de tweede moeiljjkheid vloeit voort uit den
toestand der schatkist, waarin, natuurlijk, de li
beralen zoo'n bres hebben geschoten dat hjj geheel
leeg is. Dit maakt het onmogeljjk om eene goede
regeling tot stand te brengen zóo dat de staat de
gelden, die vroeger aan particuliere vereenigingen
of kerken behoord hebben, kan terug geven.
Maar er is nog een bezwaar. Aan wien komt
het geld toe De R.-kath. kerk zegt aan haar
de Hervormde beweert hetzelfde omdat zjj zegt
de gezuiverde kerk te wezen, en de Chr. gerefor
meerde op haar beurt noemt zich de nog meer
gezuiverde. Een ieder gevoelt echter dat de toe
stand niet deugt en om verandering te brengen,
welke ook, moet in de eerste plaats het beletsel
uit de grondwet worden weggenomen door wjjzi-
ging van art. 168, waaromtrent liberalen het zelfs
eens zjjn. Zjj willen ook tot eene oplossing daar
van meewerken. Hoe de regeling moet plaats
hebben zal een zaak van onderling overleg moeten
wezen; maar dan dient ook in den boezem der
anti-revolutionairen omtrent de hoofdzaak een
streven tot samenwerking te wezen. Men dient
te zorgen ieder op zjjn wjjze dat die oplossing
zoo billjjk mogeljjk zjj; als er eene meerderheid
is gevonden, die daartoe zal bevorderljjk wezen,
dan moet die niet tegengewerkt worden. Het is,
volgens den heer Lohman, in dit geval beter dat
de Herv. kerk al hare schatten opoffere, dan dat
ten slotte het land te gronde ga.
Aan zulk eene meerderheid ook onderwerpen
zich de leden der anti-revolutionaire kamerclub,
die sedert eenige jaren zich heeft gevormd.
Werd na de revolutie elk persoon op zich zelf
beschouwd, men begint meer en meer in te zien
dat samenwerking alleen goede resultaten kan
opleveren. Als vroeger in de prov. staten belang
rijke zaken aan de orde waren dan besprak de
vroedschap, d. w. z. de gemeenteraad, wat de
afgevaardigde zou doen. Zoo geschiedt het ook
in de kamer.
Die samenwerking nu heeft zich geopenbaard
bjj het voorstel-Mackay. Verschillende clubs
der anti-liberalen zjjn bjj elkaar gekomen en
hebben het voorstel, dat niet aangenomen is ge
worden, in het leven geroepen. De heer Lohman
noemde het eene domheid der liberalen dat zjj
dit voorstel hebben verworpen. Uit legislatief
oogpunt hadden zjj het gerust bunnen aannemen,
maar het „denkend deel der natie" vergist zich
wel eens meer.
Dat de anti-revolutionaire kamerleden, hoewel
éen in beginsel, over verschillende punten ver
schillen in meening spreekt van zelfer komen
zoovele onderwerpen voor dat het niet mogelyk
is dat daarover allen dezelfde inzichten hebben.
Daarom is het noodig dat men elkaar's meening
en inzichten leert kennendat omtrent zulke vraag
stukken zich eene bepaalde overheerschende meening
vestige en de club als een geheel in de kamer
optrede. In die kamerclub wordt veel meer
strijd gevoerd dan in de kamer zelf, wat de heer
Lohman een gezond teeken noemt. Die club
weet zich te onderwerpen aan de meerderheid
door onderling overleg met zelfverloochening komt
men daar tot samenwerking, en verkrijgt men
gunstige resultaten. Als voorbeeld in dit opzicht
haalde de heer Lohman aan prins Willem van
Oranje die op staatsgebiedprins Maurits die op
krjjgsgebied zulk een hoog standpunt innam.
Toch is het mogelyk dat een lid der club reden
meent te hebben om zich af te scheiden, wanneer
naar zjjn gevoelen die club iets deed dat streed
tegen het algemeen erkend beginsel. Maar dan
zjjn de kiezers daar om uitspraak te doen. Tus
schen het centraal comité en de kamerclub is de
onderlinge verhouding zoodanig geregeld dat, wan
neer een lid der club uittreedt, hjj daarvan kennis
geven moet aan genoemd comité, dat op zjjn beurt
de kiezers ervan op de hoogte brengtdeze kunneq
dan beslissen. Dat is, volgens den heer Lohman,
waar constitutioneel leven, maar nu dient ook
de vraag omtrent aansluiting bjj de club gericht
te worden tot alle revolutionaire candidaten.
Wordt zjj slechts enkelen gedaan dan is zjj be-
leedigend voor die enkelen, omdat zjj zou in zich
sluiten het vermoeden dat deze niet op zich zei ven
konden staan.
Samenwerking en aaneensluiting is noodig
dit zien ook de liberale kamerleden in zjj be
ginnen zich te vereenigen en, al moge het voor
de andere partjj niet aangenaam wezen, van hun
standpunt hebben zjj geljjk.
Ten slotte kwam de heer Lohman neer op de
a. verkiezing. Hij verweet nogmaals de liberalen
dat zjj niet eerljjk waren door rondweg te zeggen
dat het hun te doen was om het volk niet orthodox
te doen worden. Maar als zjj dat ook erkenden
stierven zjj hun eigen dood, dat wisten zjj wel.
Thans heffen zjj andere leuzen aan. Het finan-
cieele vraagstuk stellen zjj op den voorgrond.
Tekorten zjjn veroorzaakt door den rampzaligen
Atjeh-oorlog, zonder voorbereiding aangevangen en
voortgezet op slechte wjjze, zoodat teruggaan on
mogeljjk is; deze weegt loodzwaar en daarvan is
de Evangelisatie in Indië het slachtoffer geworden.
Met stoutheid heft het Mohammedanisme het
hoofd op.
De schoolbouw, met geweld doorgedreven, heeft
in de tweede plaats schatten gekost.
Die tekorten nu moeten worden gedekt en men
wil eene inkomstenbelasting om, is eenmaal de
toestand weer zuiver, den ouden weg weer op te
gaan, nieuwe werken te laten maken enz.
De materieele belangen worden bjj deze verkie
zing op den voorgrond geschoven.
Men stoore zich niet aan al die praatjes. Eerst
zorge men voor de geesteljjke ontwikkeling en
dan zullen wij zeiven zorgen voor onze eigen
materieele belangen, zonder steeds alles van den
staat te verlangen. De kiezers moeten eerst helpen
bevorderen dat zjj niet allen uit Den Haag worden
geregeerd, maar iedere waterschap, iedere pro
vincie zichzelf besture.
En om dat te verkrjjgen dient men jjverig t«
zyn bjj de verkiezingen. Wat de uitslag daarvan
ook zjj, het is den heer Lohman onverschillig, want
het is de Heer die beslist, maar men dient te
zorgen dat men niet zelf de ramp van eene
regeering der liberale partjj over zich brengt.
Het is noodig dat er rampen komen, maar wee
hem die de rampen vermeerdert door zjjn werke
loosheid. Men moet zelf niet alleen gaan stemmen
maar anderen opwekken. Waak en bid, werk
en bid. Dat is de leuze. „Wjj moeten arbeiden
alsof alles van ons komt en bidden alsof niets
van ons komt." Dit was het hoofdmotief van den
raad dien de heer Lohman den aanwezigen ten
slotte gaf.
Na deze redevoering vroeg de heer Littoojj of
iemand iets te zeggen of te vragen had de heer
Lohman merkte op dat het niet de bedoeling was
om gelegenheid tot debat te geven maar slechts
de quaestie van het verschaffen van inlichtingen.
Een der aanwezigen vroeg daarop waarom de
heer Keuchenius zich afgescheiden en gestemd had
tegen het ontwerp inzake de wjjziging van art.
198 der grondwet.
De heer Lohman merkte op dat dit êen gevoig
was van des heeren Keuchenius meening dat hjj
niet mocht voorstemmen omdat de tweede kamer
onvoltallig was en zou bljjven ook na de ver
kiezing. Alle 5 jaren toch moet het aantal leden
worden aangevuld en dat is in 1882 niet geschied.
De kamer telt 8 leden te weinig en is, volgens
hem, niet bevoegd om over zulke voorstellen te
beslissen.
Twee opmerkingen, door de Midd. Ct gemaakt,
gaven aanleiding tot het geven van inlichtingen.
Een der aanwezigen vroeg of het waar was dat
de heer 't Hooft in het afgeloopen zittingjaar maar
eens had gesproken en of dat soms een gevolg
kon wezen van eene onderlinge overeenkomst der
club dat een lid steeds wordt aangewezen om te
spreken.
Dit bevestigde de heer Lohman.
In het bewuste geval, betreffende de Dieze,
waar het de landbouw- en waterstaatsbelangen
betrof van een district dat de heer 't Hooft, omdat
hjj in 's Hertogenbosch woont, zoo goed kent,
dus niet dat hetgeen hjj vertegenwoordigt
had men hem opgedragen te spreken. En hjj had
dit zoo uitstekend gedaan, dat men algemeen
daarover hem een compliment had gemaakt.
Jh' m' J. J. Pompe Van Meerdervoort, ook ge
wezen afgevaardigde voor Goes, vond nog aanleiding
om op te merken dat het volkomen juist was,
dat de heer 't Hooft zoo dikwjjls afwezig was.
In den eereten tjjd was die afwezigheid een
gevolg van zjjne drukke praktijk als advokaat;
nieuwe zaken had de heer 't Hooft echter er niet
bjjgenomen en de oude liepen nu af. In den
laatsten tjjd was hjj afwezig geweest door zeer
treurige huiseljjke omstandigheden. Twee zjjner
kinderen had hjj verloren, en eene zuster van zjjn
vrouw was overleden, waardoor zyn vrouw maanden
zeer ernstig ziek is geweest. De toestand was
zóo dat de heer 't Hooft, wiens tegenwoordigheid
bjj enkele stemmingen noodig was niet om
invloed uit te oefenen, maar om getuigenis af te
leggen van zjjne meening zoodat men hem
moest telegrapheeren, had verzocht dit toch vooral
geen enkelen trein te vroeg te doen.
In plaats nu van dankbaar te wezen dat de
Midd. Crt de gelegenheid geschonken had om die
ophelderingen te verkrjjgen, gaf een der aanwe
zige erkende anti-revolutionairen de hoop te
kennen dat, als ons blad soms die ophelderingen
niet mocht plaatsen, er toch gezorgd zou worden
dat zjj bekend werden.
Die spreker werd door den heer Littooy gerust
gesteld.
Hierna had nog eene polemiek tusschen den
voorzitter en den heer Lohman plaats over de
quaestie van art. 168 der grondwet.
De heer Littoojj meende als wjj hem wel
begrepen hebben dat in de H. Schrift zelf de
oplossing der quaestie te vinden zou zjjn maar
de heer Lohman merkte op dat de Schrift niet
beslist voor de staten-generaal maar alleen in de
kerk, zoodat voor de regeering de oplossing niet
daar te vinden is.
Overigens meenden beideD dat de herv. kerk ook
in haar eigen geesteljjk belang afstand moest doen
van de ondersteuning van den staat.
Na een gebed door den heer W. J. J. Koole
ging de vergadering uiteen.
Vergadering van Woensdagmiddag.
De gelegenheid geopend zjjnde tot het houden
van algemeene beschouwingen over de gemeente-
begrooting, wordt door niemand het woord ver
langd, tengevolge waarvan onmiddelljjk met de
artikelsgewijze behandeling wordt aangevangen,
beginnende met de
uitgaven.
Hoofdstuk I geeft, evenmin als hoofdst. II,
aanleiding tot opmerkingen.
Bjj hoofdstuk III afd. I art. 6, jaarwedde van
den havenmeester, vraagt de heer mr J. A» Van Hoek
het woord om erop te wjjzen dat in het officieel
verslag der raadszitting van 16 Juli jl. is gemeld
dat de raad berust in het voornemen van burg.
en weth. betreffende de regeling dezer zaak.
Dit is niet juist, want burg. en weth. deden
toen geen voorstel maar eenvoudig eene mededee-
ling. Thans is voor jaarwedde van den haven
meester 800 uitgetrokken ens preker vreest dat,
wanneer die post wordt aangenomen, later de
gevolgtrekking zal worden gemaakt dat de raad
zich daardoor in principe voor de regeling, die
burg. en weth. bedoelen, verklaard heeft.
Spreker wil zich niet verklaren tegen die regeling
maar wenscht toch te doen uitkomen dat die nog
niet heeft plaats gehad en zal daarom voorstellen
den post met ƒ700 te verminderen.
De voorzitter merkt op dat het brengen van
bedoelden post op de begrooting tot niets verbindt.
Wanneer de verordeningen die reeds geconcepieerd
en rondgezonden zjjn, van de verschillende cor
poration zullen zjjn terug ontvangen, zullen zjj aan
tie goedkeuring van den raad worden onderworpen.
En eerst wanneer de raad zich ermede vereenigt,
komen zjj tot uitvoering.
De heer Van Hoek blijft bjj zjjn gevoelen dat
het onnoodig is nu reeds een post van 800 uit te
trekken en meent dat het niet te pas komt om
de beslissing van den raad vooruit te loopen. Hjj
handhaaft dus zjjn voorstel.
Dit word verworpen met 10 tegen 4 stemmen.
Met den voorsteller verklaren de heeren Van Tejj-
lingen, Van der Harst en m' W. A. Van Hoek
zich ervoor.
Alvorens tot de behandeling van afd. II over te
gaan gaat de openbare zitting over in eene met
gesloten deuren.
De vergadering heropend zjjnde wordt met de
behandeling van dit hoofdstuk voortgegaan.
Bij art. 2 van afd. II, onderhoud van haven
en kanaal werken, deelt de voorzitter mede dat in
eene volgende vergadering door burg. en weth.
mededeelingen zullen gedaan worden omtrent het
afgesneden gedeelte van het havenkanaal,