127® Jaargang. 1884. 25 September. Beliie's wirMi ei Tan Men's wensci. N° 2 Donderdag Middelburg 24 September. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën* 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van I -7 regels 1 ,Sö iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte MIDDELBIJRGSCHE 001 RAM. Agenten zijn te VlissingenP. G. De Veij Mestdagh en Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenF. Van der Peul, te ZierikzeeA. C. Ds Moou, te ThoienW. A. Van Niedwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. Van der Peijl Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones opvolger. Wie zich tegen 1 October op ons blad abonneert ontvangt de nog in dit kwartaal verschijnende nommers kosteloos. D'apres son auteur, c'est »»uue loi de confiance dans les communes."" »Oui, rnais a la condition que la. com mune ait comme le Gouvernement qui s'en est. vanté en pleine Chambre par l'organe de M. Woeste confiance dans le prêtre." «La loi nouvelle subordonne sa confiance dans la commune a la confiance de celle ci dans le clergé. Et cela est si vrai que des mesnres spéciales sont prises li l'e'gard des communes suspectes, pour assurer au cleraé une revanche centre celles qui ne seraient pas disposées a souscrire a toutes ses exigences." Met deze woorden begroet de Tndépendance de afkondiging der nieuwe schoolwet in België", waar, naar wij willen hopen, thans het woord is aan de kalme rede en aan daden van pro test binnen de grenzen van het recht, eiken burger toegekend. Er is al genoeg voorgevallen dat een treu rig licht wierp op de verschillende opvattingen omtrent de rechten en plichten van den staats burger, om niet van harte ons te verheugen in den terugkeer tot wettigen strijd, waarbij liet recht van den sterkste niet op den voor grond treedt en geen slagen behoeven te vallen. Toch zullen zich de naweeën van der libe ralen onvoorzichtigheid nog wel doen gevoelen, koren op den molen der tegenpartij als zij was. Want zelfs na de sedert den bekenden mani festatie-Zondag verkregen inlichtingen omtrent het toen voorgevallene zijn wij nog niet overtuigd dat de liberalen in hun recht waren toen zij de manifestanten behandelden zooals zij deden. Er is beweerd dat het gevaarlijk was en nittartend tevens om in het liberale Brussel ©ene clericale betooging te houden. Men ver liest echter daarbij uit het oog dat Brussel de residentie des konings isdat ieder het recht moet hebben het hoofd van den staat te naderen en zijne wenschen kenbaar te maken daarbij behoeft allerminst rekening gehouden te worden met de heerschende meening op politiek of ander gebied der bewoners van zulk een plaats. Waar zou het heen wanneer men elke ma nifestatie in 's Gravenhage moest achterwege laten omdat die streed tegen de aristocratische, conservatieve en orthodoxe neigingen van de groote meerderheid zijner inwoners Evenmin behoefden de clericale betoogers in Brussel van hun plan af te zien omdat die stad als liberaal bekend staat. Maar is er beweerd hunne manifestatie was overbodigzij was niets meer dan eene uittarting der tegenstanders. Wij zullen de clericalen volstrekt niet vrij pleiten van de laatste beschuldiging. De op schriften, die zij met zich droegen, bewezen maar al te zeer dat bij hen wel degelijk een streven bestond om te beleedigen. Maar ook waren de liberalen hiervan niet vrij te spreken. Het oplaten van poppen in de gedaante van geestelijken, was ook niet anders dan eene laakbare bespotting. Trouwens de geheel andere geest dan de onze die de Belgen bezielt; de geheel verschillende opvattingen, die zij koesteren en welke zich ook in hun dagelijkschen omgang openbaren, dienen wel bij de beoordeeling van het gebeurde in aanmerking 4e worden genomen. De opgewondenheid en heftigheid, die onze zuidelijke naburen ken merken, kennen wij niet. Maar dat de clericale demonstratie over bodig, nutteloos en doelloos was erkennen wij niet zoo grit. „Zij verkregen wat zij wenschtcn zij behoefden niet te vragen zoo beweert men. Maar waar dit zoo zeker was, was het dan niet evenzeer onnoodig dat de liberalen demonstreerden De teleurstelling, die zich zoo duidelijk, zoo welsprekend openbaarde bij de vrijzinnige burgemeesters, nadat zij wisten dat koning Leopold de wet zou teekenen, bewees echter voldoende dat zij toch gehoopt hadden op het tegendeel. En waar dus van liberalen kant een poging werd gedaan om het hoofd van den staat aan het wankelen te brengen, daar moest een tegenhanger gevormd worden door hen die bij den huidigen staat van zaken het meeste belang hebben cn voor wie de gematigde nieuwe schoolwet, zooals de minister Jacobs haar ge lieft- te noemen, eene schoone toekomst opent. Van hun standpunt bestond er dus aanleiding om ook van hunne gevoelens te doen blijken, maar de wijze waarop dit geschiedde wierp een treurig licht op de manifestanten zeiven. Wij spreken niet eens van hunne houding en hun banieren wij hebben het oog op de per sonen zeiven, die meededen, het meerendeel zonder te begrijpen waartoe zij eigenlijk opgin gen ten paleize van hun koning. Wat daarvan bekend is geworden, heeft op nieuw bewezen onder welke kringen juist de mannen schuilen die zich verzetten tegen elke ontwikkeling, omdat zij zeiven, niet verstandig genoeg, slechts hen volgen die bij hun geringe kennis belang hebben. De toestanden in België zijn anders dan bij ons en het is opmerkelijk dat in uitsluitend katholieke landen men lette ook op Italië - de partijen nog scherper tegenover elkauder staan, dan in andere, waar de katholieke kerk niet de eerste macht op godsdienstig gebied uitoefent. De uitstekende organisatie dier kerk kan niet voorkomen dat hare eigen belijders heftiger tegenover elkander staan dan in andere landen het geval is de geestelijkheid wordt daar door een zeer groot deel niet met dien eerbied be jegend, welke haar elders, zelfs door niet- volgelingen, wordt bewezen. De onderlinge verdraagzaamheid is daar niet zoo groot en dit onderscheid valt zelfs spoedig op te merken in sommige, uitsluitend katholieke steden in het Zuiden van ons eigen land. Heeft de geestelijkheid daaraan zelve schuld Is het haar overheerschende invloed die haar overmoedig maakt en daardoor haar macht ondragelijk? Is het een bewijs te meer dat kerk en vrijzinnigheid het niet te best met elkaar kunnen vinden Die vragen doen zich van zelf op nu wij in het katholieke Belgie de gebeurtenissen der laatste dagen gadeslaan. Het beginsel van vrijheid, van ontwikkeling strijdt daar om den voorrang en het wordt bevochten met eene heftigheid waarvan wij ons geen denkbeeld kunnuen vormen. Dat pleit voor de waarde van het kleinood dat men behouden wil en voor de vrees voor overheersching van een macht die alle vrije ontwikkeling van den mensch wil tegengaan. Het is dezelfde oude strijd die steeds nieuw blijft. Eeuwen en eeuwen is hij gestreden, nu eens met heftigheid zóo dat de ernstigste be roeringen het gevolg ervan waren dan weer met slimheid en overleg, die vaak eerder het beste resultaat opleverden. In ons land, onder gewijzigde omstandig heden, ziet men hetzelfde. Verschillende machten, éen doel najagende, vereenigen zich ter bestrijding van hetzelfde beginsel waarvoor men in Belgie met zooveel vuur strijdt, maar waaraan door een oogenblik van onbedacht zaamheid zulk een gevoelige knak werd toe gebracht. En dan wenscht men van de liberalen in ons land dat zij gedeeltelijk prijs zullen geven wat zij zeiven met zooveel moeite moeten beveiligen en dat de hoofdbron is van volks geluk. Prijsgeven op gevaar dat zij even duur leergeld zullen betalen als hunne naburen. Wij, liberalen, staren ons blind op éen puntclericalen-vrees, zoo beweert zelfs een deel der vrijzinnigen. Maar is dan de ge schiedenis niet daar om te bewijzen dat zulk een vrees volstrekt niet ongegrond is en dat wij recht hebben om bang te worden van eene overhêersching van maclitzoekende geeste lijken, waar de bewoners van landen, die haar beter kennen dan wij, zoo heftig zich verzetten tegen al wat hun op den weg dier overheer sching kan voeren? Wij dienen, beweert men van anderen kant vrijgeviger te zijn, en, door wijziging van art. 194 der grondwet, prijs te geven wat in onze oogen het plechtanker is voor ons volksgeluk en wat de heer Van Houten noemt „den druk van den grondwet gever van 1848 over het thans levende geslacht en de nawerking van den geest van hen, die de vrijheid van onderwijs (zelfs binnen de grenzen der tegenwoordige grondwet) slechts wilden erkenhien en toestaan, indien het geheele terrein van het onderwijs zooveel mogelijk door staatsscholen werde bezet." Dat getuigt, volgens den heer Van Houten, van een hoogst onvrijzinnigen geest, en is een overblijfsel van de periode, waarin de staats bestuurders zich tot voogdij over den geheelen mensch gerechtigd achtten. Die meening, door hem uitgedrukt in zijne memorie van toelichting bij zijn voorstel tot grondwetsherziening, bestrijden wij ten sterkste. Men weet, zijn voorstel luidt om art. 194 aldus te veranderen Het bijzonder onderwijs is vrij Het openbaar onderwijs wordt bij de wet geregeld. Geene scholen mogen uit eenige openbare kas worden betaald of gesubsidieerd, tenzij zij voor alle leerlingenzonder onderscheid van godsdien stige gezindheid, toegankelijk zijn, het onderwijs er niet dienstbaar worde gemaakt aan de versprei ding of bestrijding van godsdienstige begrippen en de onderwijzers zich bij het onderwijs onthouden van iets te doen of toe te latenhetwelk aan andersdenkendenvan wie kinderen of pupillen hunne school bezoekenaanstoot geeft." Oogenschijnlijk moge zulk eene bepaling niet gevaarlijk luiden, wij gelooveu dat zij in de toepassing nog veel meer moeilijkheden zou opleveren dan de tegenwoordige redactie en dat zij, tegen de bedoeling van den heer Van Houten, tot groote onbillijkheden aanleiding zou geven. Het aanstoot geven" reeds is zulk een moeilijk uit te maken zaak dat wij die bepaling niet gaarne in de grondwet zouden opgenomen zien. En bovendien gelooven wij dat ook daarmee zelfs de anti-schoolwetmannen niet bevredigd zouden worden, zoodat de heer Van Houten daarmee toch zijn doel niet be reiken zou. Maar het grootste bezwaar hebben wij tegen het voorstel van den heer Van Houten omdat hij, op grond van zijn beginsel, weglaat de categorische verklaringHet openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering De flauwhartigheid, die tegenwoordig vele liberalen op dit punt beheerscht, is ons onbe grijpelijk. Ch. De Mazade noemt in zijn kroniek in de Revue des deux mondes het een fout dei' liberale partij in België dat zij in 1879 een partij schoolwet maakte en daardoor haar macht misbruikte. Hetzelfde doen thans de clericalen. Het is eene utopie dat een partij, zooals die schrijver dit zou wenschen, hare beginselen opoffere, uit zucht tot gematigdheid, vooral bij zulk eene belangrijke quaestie als de school die wij, in tegenstelling met den heer Van Houten, niet in een adem met de kerk noemen maar zeer verre daarboven stellen. Elk werk draagt en moet dragen het kenmerk van zijn maker. Maar bij de verschillende partijen in een staat en de verwisseling die er vaak plaats heeft bij het hoogste gezag, is het van het grootste belang dat de grondwet de regeering verplichte zich niet te onttrekken aan de zorg voor het openbaar onderwijs. Hoe losser men den band maakt tusschen regeering en dat volksbelang, hoe meer invloed men aan de vij anden van ontwikkeling schenkt. Wij weten heter wordt gezocht naar eene verzoening op dit punt om daardoor de tegen standers van art. 194 der grondwet te bewegen mee te werken tot herziening van die geheele wet. Maar wij zijn door de laatste gebeurtenissen elders en in ons land versterkt in onze overtuiging dat zulk eene verzoening op die wijze veel te duur zou gekocht zijn. Naar aanleiding van de a. kamer-ontbinding, met het oog op de voorgestelde herziening van art. 198 der grondwet, schrjjft De Standaard »Van welke zijde ook bezien, staat het dus voor ons vast, dat de groote verkiezingsveldtocht, dien we tegemoet gaan, als een zeer ernstige, wezen lijke en „degelijke strijd door onze partij inoet worden opgevat. Van stilzitten mag geen sprake zjjn. Aan een eenvoudig weêr inkiezen der uittre dende leden mag o. i. in de verste verte niet worden gedacht. Elke plaats, die we bezet houden, zal ons wor den betwist, en dies moet ook elke zetel, waar we kans op hebben, en die ons nog ontging, met doortastende veerkracht en ernstige kalmte door ons worden opgeëischt. Door geen glimp van onbeduidendheid, die aan art. 198 kleeft, mogen we ons van den ernst der worsteling laten afhouden. Helder en klaar moet onze partij in alle dis tricten het inzien, dat de kamerkeuze, waarvoor men gesteld wordt, volstrekt niet alleen dit on- noozel wetteke, maar ook het regeeringsbeleid voor meerdere jaren, en ook niet minder de breedere Grondwetsherziening zelve raakt. Drie redenen voor éen dus, om ons niet te laten verschalken. De vogelaar fluit zoet, maar ons oor is te ge oefend, om in zijn opgezette knip te vliegen. Tot een formaliteit verlagen wij de komende ontbinding niet. Iets, waarmee nu wel in niets gederogeerd is aan de volkomen vrijheid van elk district en elke kiesvereeniging om anders te handelen, noch ook aan de autoriteit van het centraal-comité, om in het hoogste ressort te beslissen." Categorisch verklaart de redactie hier dus dat elke plaats die de antirevolutionaire party bezet houdt haar zal worden betwist. Hoe weet zy dat In nog geen enkel liberaal orgaan werd in dieil zin, zoover wp tenminste weten, geschreven) wel verhief zich eene enkele stem, o. a. de onze, in anderen geest. Maar het spreekt van zelf dat waar éen party den strpdt aanbindt, andere partyen moeten volgen en in dat geval hopen wp dat hetgeen wq in ons hoofdartikel schreven der liberale party tot waarschuwing strekken en ook haar aansporen zal om vroegere lauwheid te laten varen teneinde elke plaats, die haar kan worden ontnomen, te behouden en verloren zetels te herwinnen. Naar men wil is door het dep. van waterstaat in gereedheid gebracht een wetsontwerp, houdende aanvraag van een subsidie ten behoeve der inter* nationale tentoonstelling te Antwerpen. Men deelt aan het Dagblad mede, dat de over weging van het wetsontwerp betrekkeiyk de wpziging van art. 198 der grondwet, in de af deelin gen der tweede kamer, tot nogal uitloopende beschouwingen aanleiding heeft gegeven. Er waren leden, die reeds dit wyzigingsvoorstel te veel achtten; deze vormen echter de minderheid. Anderen hadden de herziening willen uitgebreid zien hetzq tot den geheelen tekst van art. 198, hetzp tot andere grondwetsbepalingen. Deze bedenking zou voor sommigen wel een verkapt middel kannen wezen om elke wyziging langs den weg van exceptie onmogeiyk te maken. De eindindruk schynt echter te zyn, dat het wetsvoorstel ten slotte zalaange*

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 1