Een stille rustplaats
De Zeeuwsche visseherijen
■waar de visschers op de verpachte perceelen er
nog al werk van maakten, was zulks dit jaar
veel minder het geval. Wel deed een enkele
visschersknecht er nog eenige moeite voor, doch
meest was het voor tijdverdrijfop deze wijze werd
omstreeks een halve baal per dag gevangen, die
voor 5 frank per baal te Antwerpen koopera vonden.
Er hadden in het afgeloopen jaar drie verpach
tingen plaats
le den 16en April van eenige slikken onder
Yerseke, gereserveerd bij de verpachting der Yer-
sche oesterbank van 30 Mei—7 Juni 1882 en
bestemd tot den aanleg van oesterputten, verdeeld
in 37 perceelen, waarvan echter slechts 10 perceelen
gegund werden. Dezé pacht zal ingaan 1 April
1885 en duren tot 31 Maart 1915 met recht aan
de andere zijde der pachters om de pacht tegen
het 10° en 20e pachtjaar op te zeggen.
Bij gelegenheid van die verpachting werden
herverpacht 7 perceelen in de Oösterschelde, 6
perceelen in het Oude Vaarwater, 3 perceelen in
de Eendracht, 2 mosselbanken onder Yerseke en
1 perceel in den Dorsman, waarvan de pacht
niet stilzwijgend verlengd was, of die om andere
redenen uit de pacht waren. De 3 perceelen in
de Eendracht werden niet gegund.
2e den 3en September van 24 nieuw aangelegde
perceelen in het Sloe benoorden den spoorwegdam,
het Scbenge en de Zandkreek, 2 perceelen in de
Geul, de 3 bij de verpachting van 16 April niet
gegunde perceelen in de Eendracht, van 1 perceel
in de Oösterschelde nabij Wemeldinge en van 27
perceelen van de Yersche oesterbank die den 30°"
Mei7 Juni 1882 verpacht doch niet gegund waren.
3e van 3 perceelen voor den polder de Vier
Bannen van Duiveland, zijnde de den 31e"1 Maart
1885 uit de pacht komende vroegere Vlei van
Ouwerkerk, 4 perceelen in de Mosselkreek, insge
lijks met 31 Maart 1885 uit de pacht komende
en van 12 perceelen nabij Bruinisse, 16 op de
Dorsmansplaat, 5 op de Kraaierplaat, 5 op de
Speelmansplaat en 12 in het Bergsch Diep, zijnde
allen geconcessioneerde mosselbanken, waarvan de
concessie met 31 Maart 1885 vervalt. Deze per
ceelen werden allen gegund met uitzondering van
2 perceelen op de Kraaierplaat.
Van de consenten bedoeld bij art. 8 van het
reglement werden afgegeven
a aan Nederlanders 693, verdeeld over de vol
gende plaatsen
1" in Zeeuwsch-Vlaanderen de gemeenten Clinge
91, Philippine 86, Graauw 75, Hontenisse 16,
Boscbkapelle 6, Breskens 4, Terneuzen4, Biervliet
4, Hoek 4, Ossenisse 4, Hoofdplaat 3, Stoppeldijk
3, alzoo 300
2» in Zuid-beveland de gemeenten Yerseke 86,
Krabbendijke 10, Ivruiningen 2,-Borssele 2, Wemel
dinge 2, Hoedekenskerke 2, Ellewoutsdijk 1,
Baarland 1, 's Heer Arendskerke 1, alzoo 107
3° in Walcheren de gemeenten Arnemuiden 30,
Vlissingen 6, Veere 3, dus 39
4° in Schouwen en Duiveland de gemeenten
Bruinisse 101, Burghsluis 4, Brouwershaven 5,
Zierikzee 2, dus 112;
5° in Tholen de gemeenten Tholen 72, St. Anna-
land 2 Oud-Vo3tneer 1, Poortvliet 1, dus 76;
6° in St. Pkilipsland 2
7° in Noord-Beveland de gemeente Coljjnsplaat 2;
8° in Noord-Brabant de gemeenten Bergen op
Zoom 46, Woensdrecht2 Nieuw-Vosmeer 1, dus49;
9° in Zuid-Holland de gemeenten Ouddorp 5,
Oude Tonge 1, dus 6.
b aan ingezetenen van België 81 consenten,
verdeeld over de gemeenten Bouchaute 27, Ant
werpen 18, Kieldrecht 15, Doel 7, Rnpelmonde 7,
MariakerkeS. Bornhem 1, Willebroek 1.
Van de consenten, bedoeld in rrt 8b van het
reglement, werden afgegeven 50, verdeeld over de
gemeenten Krabbendijke 7, Wemeldinge 6. Yerseke
5, Hoedekenskerke 5, Borssele 4, Kerkwerve 4,
Baarland 3, Ouwerkerk 2 Krniningen 2, Bergen
op Zoom 2, Goes 2, 's Heer Arendskerke 1,
Serooskerke (S.) 1, Bruinisse 1, Hontenisse 1,
Ossendrecht 1, 's Gravenhage 1. Wolfaartsdijk 1,
Wilhelminadorp 1.
Van de kleine consenten, bedoeld in art. 8c
van het reglement, werden afgegeven 2303.
Het onderwerp, waarover ik u schrijve^ ga, za
misschien enkele lezers weinig aantrekken, want
hoezeer altijd aan de orde bljjvende, is er toch
menigeen die liever niet van vriend Hein hoort
spreken. Maar toch blijft het woord waar, dat
Hildebrand bij het begin en het einde van een
zijner geestige schetsen in de Camera obscura
gebruikt: „mijne vrienden,wij moeten allen begraven
worden"want in de dagen toen hij dit schreef
was er van Ijjken verbranding alleen nog maar bjj
de Hindoes en dergelijke bruine broeders sprake
Het onderwerp kwam mij in de pen, toen ik dezer
dagen een bezoek bracht aan de prachtige
Utrechtsche begraafplaats en daarbij dacht dat het
omstreeks honderd jaren geleden is, dat het
Zeeuwsch genootschap der wetenschappen twee
verhandelingen bekroonde (van de beeren J. D.
Van Leeuwen en C. Terne) over het wenschelijke
om buiten de steden te begraven (gedrukt
1786), nadat het reeds een tiental jaren vroeger
een gouden eerepeuning had geschonken aan den
lateren hoogleeraar J. W. Te Water voor zijn
krachtig woord tegen het begraven in de kerken
(gedrukt 1775). Wjj kunnen ons, na eene eeuw,
den feilen strijd over deze zaak, waarbij genoemd
genootschap in het voorste gelid stond, niet voor
stellen en kunnen nauwelijks meer begrijpen hoe
de opgestookte Jan Kap met zijn maats in 1783
te Arnhem zóo verbolgen werd, dat een door de
regeering buiten de stad aangelegd begraafplaats
letterlijk bestormd werd, waarbij muren werden
omver gehaald, hekken vernield en het eenige lijk
dat er was bijgezet met geweld werd weggevoerd
en op een kerkhof in de stad begraven. Wie zijn
dooden buiten de kerk of nog erger buiten de
stad ter aarde liet bestellen werd als een vrijdenker
j:n godloochenaar verdacht, en het hielp weinig
dat menige stem daartegen opgiDg en zelfs predi
kanten, zooals o. a. de beroemde Petrus Plancius
te Amsterdam en later de bekende M. Schagen
en J, H. Rijnink bjj uitersten wil bepaalden dat
zij met hun stoffelijk overschot de levenden niet
wenschten te schaden. En nu is die strijd spoor
loos voorbij en schier vergeten. Zoo gaat het
echter met de meeste maatschappelijke vraag
stukken. Een tijdlang maken zjj veler hoofden
warm en enkele harten koud men kibbelt en kjjft
en vliegt elkander verwoed in het haar. en gelukkig
als het slechts in overdrachtelijken zin geschiedt.
Maar de tijd snelt voort, en als de zaak zacht-
kens aan rijp is geworden, zonder dat eigenlijk
iemand weet hoe, gaat de quaestie uit als een
nachtkaars zoodat niemand het haast de moeite
waard acht om er van te spreken en menigeen
zich in stilte over zijn opgewondeuheid schaamt.
Het gebeurt later wel eens dat het vraagstuk
door den een of ander, die de maatschappij een
afgedragen, ouderwetsch pak wil aantrekken,
waarvoor altijd bijstanders te vinden zijn, weer
opgerakeld wordt, maar ik geloof niet dat dit
ten opzichte dezer begrafenisquaestie het geval
zal wezenzjj schjjnt voorgoed begraven te zjjn
en behoort tot de geschiedenis. Dat dit vraagstuk
vroeger belangrijk werd geacht, is zeer natuurlijk
want geldzucht en jjdelheid zjjn twee machtige
factoren in het maatschappelijk samenzijn. De
kerkbesturen kregen namelijk vroeger aanzienlijke
inkomsten uit de begrafenisrechten en onze deftige
magistraten genoten van de prachtige wapenborden
die hun trots aan de muren der bedehuizen
deed ophangen, en waarvan men in het Middel-
burgsche stadhuis nog kostbare voorbeelden zien
kan. Daarbij voegde zich een sleep van belang
hebbenden, allerlei leveranciers en de geheele
zoogenaamde zwarte bende" die, geljjk al voor
tweehonderd jaren gezegd werd, „als gieren op
een sterfhuis en een deftig lijk aasden." De be
kende prenten in Le Francq van Berkhey'a Natuur
lijke Historie van Holland doen ons zien, wat in
het begin der achttiende eeuw eene statige be
grafenis beteekende, en hoeveel jjdele praal daarbjj
werd ten toon gesteld. Zóo behoorde het tot den
goeden toon om op andere, dan door de regeering
vastgestelde uren te begraven, de placaten te
overtreden en de boete te betalen. Uiterst deftig
heette het om in den avond te begravenik her
inner mij nog flauw in 1827 of '28 eene dergeljjke
miskend en onbegrepen, hier volstrekt niet mede-
gerekend worden, een aanzienlijk aantal eenvou-
digen, die aan namen en klanken genoeg hebben
en een kleine kern van gematigd orthodoxe mannen
en vrouwen uit alle standen, die wellicht den
hoeksteen vormen, waarop de kerk staan blijft.
In ons land domineert de orthodoxe partij, juist
niet altijd de gematigdste. Alleen die predikanten
zijn goed, welke Zondag aan Zondag de leer der
Dordtsche vaderen en wel hare meest betwistbare
stellingen den geloovigen onderwijzen. Wanneer
deze hun preek maar niet lezen en steeds een
uitgestreken gezicht kunnen vertoonen, zullen zij
het nimmer verkerven, al laten zij ook voor honderd
gulden meer traktement de gemeente in den steek;
al houden zij ook bijna geen cathechisatie, wat
zeer dikwijls het geval isal verkeeren zij ook
bij voorkeur met hen die kwalijker het koningrijk
der hemelen zullen binnengaan als een kemel door
het oog eener naald. Wee echter den predikant,
die al wat geleerde onderzoekers omtrent den
persoon van Christus gezegd hebben, niet gansche-
lijk verwerptAl is hij ook den weezen een
vader, der weduwen een steun, den armen een
helper, den bedroefden een trooster, vervloekt blijft
hij. Er zijn nog gemeenten, waar bejaarde predi
kanten der gematigde orthodoxe richting gevestigd
zijn, ook enkele gemeenten, waar, doch niet naar
den wil der meerderheid, een modern leeraar
het ambt van herder der gemeente bekleedt,
en daar is gewoonlijk een vrijzinniger geest merk
baar. Doch in meeste gemeenten zetelen thans
jonge predikanten, die, wjj willen onderstellen
uit overtuiging en ter goeder trouw, hunne kudden
voortleiden op den weg der godsdienstige en staat
kundige reactie met al hare ap- en dependentiën.
Zij zijn het, die de geloovigen ophitsen tegen de
moderne predikanten, door hunne liberale geest
verwanten zoo goed als verlaten. Het is treurig,
dat zoovelen den godsdienst nog altijd in vrijzinni
gen geest als het zout der maatschappij beschouwen
en toch hunne geestverwanten in de kerk alleen
laten staan; nog treuriger, dat zoovele anderen de
kerk den rug toegekeerd hebben, in plaats van
zich aan te sluiten bij de modernen, die toch
waarlijk zooveel niet van hen verschillen.
Was er ook op dat gebied eenheid, de reactie,
thans reeds op godsdienstig gebied, wellicht spoedig
op staatkundig terrein, zou zulk vrij spel niet hebben.
Maar ik dwaal af. Wij hadden het over mijne
orthodoxe landgenooten in de kerk. In de week
wordt het orhodoxe pakje gewoonlijk uitgetogen
en gaat ieder als een gewoon wereldsch tnensch
zijns weegs. Behalve in een haastig prevelen van
een gebed achter hoed of pet bij de maaltijden en
een nog haastiger aframmelen van een hoofdstuk
uit den bijbel, bemerkt men niet veel godsdienstig
leven.
Ik mag echter de waarheid niet te kort doen
en moet daarom betuigen dat er ook in de Neder -
landsche hervormde kerk onder de orthodoxen
oprechte, brave, verstandige menschen gevonden
worden, waaronder vele predikanten, die volkomen
leven in den geest van hunnen grooten Meester, om
wien allen zich nog moesten scharen, die het niet
geheel e» al eens zijn met het »Laat ons eten en
drinkqn en vroolijk zijn, want morgen sterven wij."
Hoe fraai oudere en nieuwere wijsgeeren ook over
de zedeleer geschreven hebben, aan de christelijke
heeft ieder, naar mjjne meening, genoeg.
Slot
Naar de vaste overtuiging van het bestuur eischt
het belang van den mosselhandel dringend dat
het stelsel van verloting, dat vroeger goed geweest
moge zijn, doch dat in werkelijkheid verouderd
is, worde opgeheven en vervangen door dat van
verpachting. Ook in dit jaar was deze zaak
een onderwerp van briefwisseling tusschen het
Belgische gouvernement en de ministers van
buitenlandsohe zaken en van financiën, doch zonder
resultaat. Men stuitte steeds af op de bezwaren
van het Belgische gouvernement, dat van oordeel
is dat de vervanging van het stelsel van verloting
door dat van verpachting tengevolge zou hebben
de vernietiging van de vangst van zekere soorten
op mij had willen doen, zonder echter rekening
te houden met het verschil van ontwikkeling en
landaard. Tot het uiterste gedreven had Einil
twist met mij gezocht en ik twijfel er geen oogen-
blik aan of het gevoel der onbetamelijkheid mijner
bezoeken was eerst door zijne inblazingen bij
Ada opgekomen.
Zijne eigen bezoeken waren nu even druk als
de mijne ooit geweest waren, maar hij had tot
verontschuldiging van over zaken te komen
spreken en maakte daar zeker ruimschoots gebruik
van. Daarenboven was de chalet zijn eigendom
en dus voelde hij er zich thuis. Mademoiselle De
Marmorne nu raad te gaan geven, zou een groote
onbeschaamdheid van mij geweest zijn, waartoe hij
mij niet in staat rekende. Al wat mij dus te
doen stond was afwachten of Abeille mijne hulp
inriep.
LXXX.
Eindelijk bracht Gustine een brief van Abeille
een deftig epistel van vier regels om te
zeggen dat er iets geschied was, waarover zij mjjn
raad wenschte in te winnen en dat Gustine een
samenkomst zou weten te bewerken.
Dit was echter lang niet gemakkelijk. Ada
en haar zuster leefden zoo onafgebroken samen,
dat Abeille zich niet ongemerkt een uur lang kon
verwijderen.
De chalet was zoo klein en de houten beschotten
^raren ïoo dun dat er van een onderhoud binnens-
van schelpdieren, die aan de Belgische visschers
thans een klein bestaan oplevert, en dat op die
wijze de arme bevolkingen der kleine visschers-
plaatsen aan de oevers der Westerschelde zich
hun voornaamste middel van bestaan ontnomen
zouden zien. Hierbij komt nog als bezwaar van
de Belgische regeering dat de kunstmatige oester
cultuur in de Westerschelde niet door de Belgische
visschers kan worden uitgeoefend bij gebrek aan
de daartoe noodige middelen en dat die cultuur
trouwens niet dan in sommige vertakkingen van
de Schelde kan worden uitgeoefend, alwaar zij de
vangst van andere schelpdieren, thans door Bel
gische visschers uitgeoefend, geheel zou verdringen.
Deze bezwaren hebben echter naar het gevoelen
van het dagelijksch bestuur der visseherijen
niet de waarde die men geneigd zou zijn eraan
te hechten en het is zoo overtuigd van het
verderfelijke van het stelsel van verloting voor den
tegenwoordigen mosselhandel, dat het voornemens
is aan het algemeen bestuur voorstellen te doen,
strekkende om bij zijne excellentie den minister
van financiën te bewerken dat eene bijeenkomst
worde geprovoceerd van het bestuur, of eene
commissie uit het bestuur, met de Belgische
autoriteiten op het gebied der visseherijen, ten
einde deze hoogst belangrijke zaak te bespreken
en daaromtrent zoo mogelijk tot eenheid van ge
voelen te komen.
Op de Westerschelde was de vangst van Ali
kruiken of kreukels dit jaar veel beter dan het
vorige, zij wordt meest door Belgische visschers
uitgeoefend en ook bijna uitsluitend in België
verkocht.
De vangst bedroeg aldaar 80 hectoliter en de
prijs van de bij aankomst verkochte kreukels
bedroeg 18 a 24 centimes per liter.
Op de Oösterschelde was de vangst ook veel
beter, doch om de gevangen hoeveelheid zelfs
bij benadering op te geven, is ondoenlijk, terwijl
de prijzen zeer uiteenloopenaldaar hielden zich
in het voorjaar 4 vaartuigen van Philippine met
de visscherij bezigdeze bevischten meest de
Sckotsraanplaat en het Spieringschor, waar men
geregeld, wat het wêer betreft, kon visschenook
waren de kreukels daar groot van stuk. Van
Clinge vischten 7 vaartuigen op de Kabeljauwsck-
en de Neeltje Jans- en Roggenplaten. De vangst
bedroeg geregeld een ton per week, de Clingenaars
verkochten ze voor 13 frc. de ton, terwijl de Phi-
lippinenaars 8 cent per K. G. maakten. Aan de
zeeweeringen van Schouwen werden ook zeer veel
kreukels geraapt, die voor de Antwerpsche markt
a 25 ct. de 5 liters opgekocht werden. Ook werd
er druk gezocht langs de zeekeerende dijken van
het eiland Tholen; dit schijnt door het dijkbe
stuur oogluikend toegestaan te worden.
Op de verpachte perceelen in de Oösterschelde
werden ook veel kreukels gevangen op de IJersche
bank en onder Krabbendijke werden door elkander
van 3 tot 5 liter per tij geraapt, die door een
Clingeschen visscher tegen 25 en 30 cent per 5
liter opgekocht werden.
Ook onder Bergen op Zoom waren enkele per
sonen met deze visscherij bezig, en, hoewel aldaar
de kreukels minder groot waren, kon men toch
2 a 3 emmers per tij rapen. Deze gingen allen
Noord-Brabant in en werden verkocht voor 80
cent de emmer voor de groote en 50 cent de
emmer voor de kleinere.
Hoewel nog klein, werden er dit jaar weder
overal slijkmossels gevangen, zoodat de vrees dat
deze alle doodgevroren waren en niet meer tot
ontwikkeling zouden komen, niet bewaarheid is
geworden. In den Brakman werden 400 hectoliters
gedolven, die allen naar België vervoerd werden.
Op de Westerschelde was de vangst van krabben
veel grooter dan verleden jaar. Ook het aantal
visschers, dat er zich op toelegde, was grooter.
In den beginne werden er te Brussel hooge prijzen
voor gemaakt, doch toen grootere aanvoer kwam
èn van krabben èn van fruit, ging de prijs veel
achteruit.
Er werden aldaar 1000 balen gevangen.
Op de Oösterschelde werd van deze visscherij
weinig werk gemaakt.
Een visscher, die in vorige jaren er uitsluitend
en vooral in het dijkwater naar vischte, werd dit
jaar bjjna niet gezien, en ook in de Zandkreek,
huis geen sprake kon zijn. Na lang beraad kwam
ik met Gustine overeen dat de ontmoeting den
volgenden middag om vijf uur, onder aan den
vijver, bij de rivier zou plaats hebben. Ik was
er tien minuten voor het bepaalde uur. De plaats
was goed gekozen en zoodanig tusschen het riet
en de struiken verscholen, dat wij van boven
geheel onzichtbaar waren. Het ruischen van het
water maakte onze stemmen onhoorbaar voor
eiken voorbijganger, indien er bij toeval iemand
daar langs mocht komen 't geen hoogst on
waarschijnlijk was.
Abeille kwam zeer precies op haar tijd debe-
groeting was van mijn kant eerbiedig, van den
haren aarzelend en bedeesd. Ik had geen recht
om te zinspelen op hetgeen wij bij een vroe
gere gelegenheid elkaar gezegd hadden en
daar Abeille mij zulk een groot vertrouwen schonk,
dat zij, over alle vooroordeelen heenstappende, mij
een geheim onderhoud verzocht, wilde ik niet
dat de minste onbescheidenheid van mijn kant
haar dit zou doen berouwen.
„Mijnheer", begon zij, „bet spjjtmjjdat ik
u lastig moet vallen, maar ik heb dringend be
hoefte aan uw raad. Mijn zuster is vast overtuigd
dat uw afwezige broeder dood is, en wel zoo over
tuigd dat zij een gewichtig besluit genomen heeft.
Zij wil uw broeder, monsieur Segrave van Bois-
vipère huwen."
Dit bericht viel mij als koud water op het ljjf.
Ik verwachtte het wel, maar niet zoo spoedig.
Ik had begrepen dat Emil het er op toelegde, maar
niet geloofd dat hij zoo spoedig Ada's liefde voor
Julius, of zelfs haar onverschilligheid zou over
winnen.
Abeille wachtte even na mijn eersten uitroep
en vroeg toen
»Wat kunnen wij doen om dit te beletten
„Ja wat Abeille had natuurljjk reeds al
haar overredingskracht uitgeput. Zij had alles
gezegd, wat ik had kunnen zeggen, en wat kon
ik meer aanvoeren? Ik kon slechts herhalen dat
de dood van Julius niet bewezen was en dat had
natuurlijk geen invloed op een vrouw die zich in
de armen der wanhoop geworpen had en er zich
aan vastklemde als aan een geloofsartikel.
„Wij zullen noch mijn broeder, noch uw
zuster kunnen overreden om van dit plan af te
zien, maar wij kunnen het wellicht doen vertragen.
Is er reeds een datum bepaald?"
„Mijnheer uw broeder dringt op spoed aan
en het huwelijk moet in het einde van Januari
plaats hebben."
Ik was gewoon aan de Fransche overhaasting
bij huwelijken, maar dit was toch heel kras. Het
was reeds den 10°*, want de tijd was sedert het
gevecht bij La Roche ongeloofelijk snol voorbij ge
gaan. De moeielijkheid van iets tegen het
huwelijk uit te richten werd nog verhoogd, door
dat ik er niet officieel kennis van gekregen had. Ik
kon er tegen Emil of Ada geen woord van zeggen,
zonder te verraden dat ik met Abeille in betrekking
stond.
»Ik kan niets doen voordat het buweljjk
publiek gemaakt wordt. De afkondiging op het
raadhuis moet tweemaal plaats hebben, met een
tusschenpooze van een week. Dat geeft ons tien
dagen vrjj, daar het huwelijk eerst drie dagen na
de laatste afkondiging mag voltrekken worden.
Intusschen krijgt gjj misschien van uw zxster
gedaan dat zjj het nog eenigen tijd uitstelt. Ik
kan haar zelf mijn raad niet opdringen."
Wij zwegen vijf minuten, waarin mijn hart
mij zei»Wat bekommert gij u zooveel om het
geluk van anderen en verwaarloost het uwe. Dit
is een gulden gelegenheid; indien gij die laat
ontsnappen, keert zij wellicht nooit weer.
Mademoiselle", zei ik, het geluk van mijn
broeder Julius gaat mjj zeer ter harte, maar mag
ik ook niet aan het mijne denken Al wat uw
zuster ooit voor hem kon zijnkunt gij voor mij
wezen en nog veel meer 1"
Zij scheen aandachtig een varen te bestudeeren
en hield de oogen neergeslagen, doch toen ik
uitgesproken had keerde zij zich om er zag mjj
aan met een open blik, die veel verschilde van
hare gewone bedeesde houding en zei met een
heldere stem
>Ik houd van uw eerlijk karakter en ik
vertrouw u." Daarop stak zij mjj de hand toe.
{Wordt vervolgd).