N° 200.
127® Jaargan
1884.
Maandag
25 Augustus.
Middelburg 23 Augustus.
Tentoonstellingen.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per 3/ni. franco 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën' 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL.
Oprichting yan eene slagerij.
COURANT.
Agenten voor dit blad zijn te Vlissingen: P. G. De Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. Van der Peijl, teZierikzee: A. C. De MooiJ.te TholenW. A. Van Nieüwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. Van der Peul Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones opvolger.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekenddat, bij bun besluit van heden,
aan A. Botting en zijne rechtverkrijgenden, ver-
gunning is verleend om perceel wijk letter O n°
150 in de Breestraat alhier in te richten tot
slachtplaats en stalling van vee.
Middelburg, den 22 Aug. 1884.
De burgemeester en wethouders van Middelburg.
F. ERMERINS L. B.
De secretaris.
Gr. N. DE STOPPELAAR.
Onze eeuw is een eeuw van tentoonstellingen,
die elkaar vooral in de laatste jaren met eene,
in onze oogen niet te verdedigen, snelheid op
volgen, en in enkele opzichten zelf een
bedenkelijk karakter verkrijgen.
Bij al de goede zijden van het groote schouw
spel, dat verleden jaar ons in onze hoofdstad
te aanschouwen werd gegeven, is het, vooral
na de sluiting zoo vaak gebleken, karakter
van speculatie te nauw aan die onderneming
verbonden geweest om nog met geestdrift
daarvan te gewagen.
De grootsche indruk, dien men ervan heeft
meegenomen, is veel verminderd, en Amster
dam zelf heeft ondervonden en ondervindt bet
nog dagelijks dat het niet alles voordeel is
geweest, wat zij bood.
Toch is dit bijzaak tegenover de groote vraag
of zulk eene tentoonstelling in bet belang van
handel en nijverheid was. Wij gelooven nog
steeds van ja, maar stellen daarbij vooral twee
zaken op den voorgrond, n. 1. dat zulke ten
toonstellingen niet te spoedig worden herhaald
©n dat de handelaars en industrieelen niet
gedrukt worden door hooge voorwaarden voor
het hekomen van plaatsruimte en kosten van
vervoer.
Dit alles zal men alleen verkrijgen wanneer
zulk eene onderneming een officieel karakter
draagt, uitgaat van een lands-, provinciaal-
of gemeente-bestuur. En zij dan ook de uit
gebreidheid ervan minder dan van zoogenaamde
wereld tentoonstellingen, wij gelooven dat zij
daardoor ook veel meer nut zullen stichten.
Exposities, waarop slechts een beperkt aantal
vakken zijn toegelaten, zullen, dunkt ons, daarom
steeds de voorkeur verdienen boven die uitge
breide verzamelingen, welke niet te overzien
zijn en waarvan de indruk niet meer dan
vluchtig wezen kan.
Toch schijnt men zich meer en meer toe te
leggen op zulk uitgebreide en algemeene
tentoonstellingen, maar hoofdzakelijk, dunkt
ons, met de bedoeling om ze te maken tot
groote verzamelplaatsen van bewoners van ver
schillende landen, die door hun verblijf voordeelen
moeten verschaffen aan de stad, waar de ten
toonstelling plaats heef't.
Wij hebben niet het minste bezwaar dat men
ter bereiking van het hoofddoel: samen te
brengen al wat de verschillende landen op het
gebied van handel en nijverheid opleveren,
teneinde den trap van ontwikkeling te kunnen
nagaan waarop die landen staan en den volken
gelegenheid te geven van elkaar te leeren,
zijn toevlucht neemt tot bijzaken die een be
zoek kunnen aanmoedigen. Maar de hoofdzaak
mag geen bijzaak worden; en nu spreekt het
van zelf dat bij de veelvuldige herhaling van
zulke exposities er weinig of geen veranderin
gen in het meerendeel der vertegenwoordigde
yakken te bespeuren zal zijn; van een maatstaf in
hoever men voor- of achteruitgegaan is geen
sprake kan wezen en men met eenige wijzigingen,
die enkel vakken betreffen welke bij deze ten
toonstelling meer op den voorgrond treden dan
bij gene, precies hetzelfde zal aanschouwen
wat men een paar jaar geleden elders zag.
Dat is het hoofdbezwaar dat wij tegen zulk eene
spoedige herhaling van dergelijke ondernemingen
hebben; een "bezwaar dat, waren wij in de
plaats der regeering bij wie steeds wordt aan
geklopt om zulke tentoonstellingen op verschil
lende wijzen te steunen, hij ons zoo overwegend
zou zijn dat wij dit vooral op den voorgrond
zouden stellen bij onze beslissing om niet
telkens subsidie uit 's rijks kas te verleenen.
Bij de behandeling der staatsbegrooting voor
1865 kwam ook de quaestie tersprake van
ondersteuning van tentoonstellingen. De mi
nister Thorbecke maakte toen deze opmerking
„Ondersteuning van tentoonstellingen van rijks
wege is eene zaak die men wel tweemaal mag
overdenken. Tot dusver heeft men gemeend
ze niet te moeten ondersteunen, maar aan de
particuliere nijverheid overlatenen de gevol
gen zijn onberekenbaar wanneer men dezen
weg verlaat. De behoefte aan, de lust, de
trek tot tentoonstellingen in alle takken neemt
toeen, zoo men aan den eene subsidie geeft, aan
wien zal men het weigeren, die eene tentoon
stelling van meer of min algemeen belang
wenscht te houden?"
Toch deed Thorbecke een voorstel om eene
subsidie te verleenen voor eene internationale
bloemententoonstelling. „Bloemencultuur, bloe-
menliefde," zeide hij, „eene oude eigenschap
van ons land, mag wel worden aangemoedigd,
en wij mogen ook wel iets doen om onze nabu
ren op een terrein, waarop zij ons nu vooruit
zijn, in te halen."
Ook tegenover de nationale tentoonstelling
van nijverheid, in het Paleis voor volksvlijt
gehouden, toonde Thorbecke zich gunstig ge
stemd om subsidie te verleenen, vooral om de
exceptioneele omstandigheid, waarin men ver
keerde ten aanzien van dat Paleis, „geschapen
door particuliere krachten, met particulier kapi
taal." Eene bijdrage van het gouvernement
tot waardige inwijding van een gebouw, dat
buiten rijkshulp tot stand was gekomen, durfde
hij wel verantwoorden.
Wat Thorbecke toen sprak geldt in dezen
tijd nog meer: de trek naar tentoonstellingen
neemt toe. Verleden jaar gaf Amsterdam er
een te aanschouwen, Antwerpen volgt aan
staande jaar dat voorbeeld; in 1889 zal Parijs
eene expositie houden.
Het ontbreekt, met het oog op die plannen,
niet aan stemmen die bij onze regeering aan
dringen om toch vooral eene commissie te
benoemen, die de belangen onzer nijverheid op
zulke tentooustellingen kan behartigen en om
die commissie vervolgens door eene flinke sub
sidie te steunen.
Wat Antwerpen betreft, onze regeering schijnt
naar dergelijke wenschen te luisteren; eene
commissie werd benoemd; of een subsidie zal
volgen weten wij niet, maar wij gelooven dat
dit, vooral met het oog op onze verstandhou
ding met België en op de uitstekende wijze,
waarop dat land verleden jaar te Amsterdam
vertegenwoordigd was, gewenscht zou zijn.
Maar verder gelooven wij dat de regeering
het verstandigst doet met voor het vervolg
zich een bepaalden grens op dit punt te stellen.
Het gaat niet aan om, bij het tegenwoordig
bedenkelijk verschijnsel dat tentoonstellingen
als paddestoelen verrijzen, dé regeering voor
het alternatief te plaatsensubsidie en be
noeming eener commissie, of gij komt te kort
aan uw plicht, gij steunt de nijverheid niet
voldoende.
Een rekenaar heeft uitgemaakt dat er verle
denjaar niet minder dan 100 tentoonstellingen
geopend, voorbereid of afgeloopen zijnwij
laten dit beweren voor zijn rekeningmaar
merken alleen op dat het natuurlijk niet alle
wereldtentoonstellingen waren doch zelfs twee
of drie zulke tentoonstellingen wij nemen
het getal wezenlijk niet te hoog zijn een
beletsel voor regeeringen om financieelen steun
te verleenen en werken tevens nadeelig voor
een gunstig resultaat.
De regeeringen der verschillende Europeesche
staten moesten onderling overleggen, opdat bij
het houden van wereldtentoonstellingen een
zekere volgorde, wat tijd en plaats betreft, in
acht werde genomen.
Aan zulk eene tentoonstelling, naar ons ge
voelen eens om de t i e n jaren te honden,
beurtelings te Parijs daar neemt men den
zelfden termijn van 10 jaren in acht, want in
1878 had de laatste tentoonstelling aldaar
plaats Brussel, Berlijn, Ween en, Londen,
Amsterdam enz., schenken de regeeringen hare
officieele goedkeuring laten haar organiseeren
door eene internationale commissie, waarin alle
landen vertegenwoordigd zijn en steunen haar
met flinke bijdragen; of, wat nog wenschelijker
zou zijn, die veschillende landen ondernemen
haar voor gezamenlijke rekening en dragen
aan het tekort elk naar zijne krachten bij.
Ieder land kan dan allen mogelijken luister
aan dezen internationalen wedstrijd bijzetten
eens om de tien jaren een belangrijke som
daarvoor uittegeven is zeker gewettigden de
regeeringen loopen dan geen gevaar telkens
gedwongen te worden een greep in de schatkist
te doen voor ieder, die het verzint zulk eene
tentoonstelling te houden.
Zulk een overleg zou ook nog dit voordeel
hebben dat het hoofdbeginsel van dergelijke ten
toonstellingen ongeschonden bewaard bleef en
alle idee van speculatie uitgesloten werd.
Niet onmogelijk dat men voor zulk een plan
bij Duitschland steun zou vinden vorst Von
Bismarck is geen vriend van tentoonstellingen
en van ondersteuning door den staat, maar zou
voor zulk eene uitzondering, als remmiddel
om den wassenden stroom te keeren, waar
schijnlijk wel te vinden zijn.
Aan speculatie valt zeker niet te denken
bij de tentoonstelling die aanstaande week
te Amsterdam zal worden gehouden. De
zorgen en moeite, die het tot stand brengen
van deze internationale landbouwtentoonstel
ling heeft gekostde financieele moeilijkheden
die zich daarbij voordeden en waarschijnlijk
nog zullen voordoen, sluiten alle idee van
winst uit.
Trouwens het lag allerminst in de bedoeling
der ondernemers om voordeel te behalen.
Zuivere belangstelling in onzen landbouw dreef
hen tot het op touw zetten vau deze onder
neming de eerste van dien aard in ons land.
Bij al de waardeering, waarmee een man
als prof. Wttewaal over onzen landbouw in
1833 schreefbij de erkenning van den heer
G. Reinders dat onze landbouw niet ten achteren
staat bij die in het buitenland, meenen wij
toch dat eene vergelijking met hetgeen andere
landen op dat gebied leveren voor onze land
bouwers niet anders dan nuttig wezen kan.
Hier kan nog wel quaestie zijn van onze
naburen in te halen en zeker zou ook Thor
becke voor zulk een buitengewoon geval wel
subsidie hebben verleend.
Die tentoonstelling te gaan bezichtigen is
voor onze landbouwers eene eerste plicht; en
wij willen hopen dat onze Zeeuwsche boeren
dit niet zullen nalaten, want zij kunnen daar
zeker nog veel zien, waaruit te leeren valt.
Een andere vraag is echter of Zeeland, dat
met eere de namen noemen kan van mannen als
J. G. J. Van den Bosch en dr. E. Vogelvanger,
op die tentoonstelling met zijne inzending van
vee een goed figuur maken zal.
Wij willen voor het oogenblik de quaestie
van het gehalte van het gezondene laten rusten
aan de jury te Amsterdam het oordeel daarover,
omdat de gevoelens daaromtrent verschillen.
Tusschen goed, flink, aan alle eischen voldoend
vee en mooie beesten, die een leek kunnen
bekooren, is een groot verschil, vooral bij ons
Zeeuwsch ras. Doch ook deskundigen waren
het over het gehalte niet eens. Maar dit is
in ieder geval een feit, dat er veel te w e i-
nig is ingezonden.
De Zeeuwsche maatschappij van landbouw
was de eerste, die het plan opperde om van
wege de verschillende maatschappijen inzen
dingen naar de Amsterdamsche tentoonstelling
financieel te steunen. Het heeft aan het hoofd
bestuur niet ontbroken, waar het gold de land
bouwers tot deelneming op te wekken.
En de slotsom is dat er slechts 24 beesten,
waaronder niet eens een span Zeeuwsche werk
paarden, naar Amsterdam werden gezonden.
Zoo dit alles is, wat volgens het verslag
van den algemeenen secretaris „in Zeeland kon
worden bijeengebracht om ter wereldtentoon
stelling te Amsterdam den veekenners uit alle
landen te toonen, welk vee in Zeeland gevon
den wordt", dan is dit te betreuren.
Of die kenners daardoor zich tot onze
provincie aangetrokken zullen gevoelen, zal de
uitkomst leeren, maar wanneer het waar is,
wat een onzer landbouwers ons verzekerde,
dat zijzelven schuldig zijn en zij tehuis veel
schooner vee dan het ingezondene hebben
maar dat zij dit niet wilden inzenden, dan is
aan hunne eigen kortzichtigheid en bekrom
penheid te wijten, wanneer ons gewest te Am
sterdam voor de andere provinciën onderdoet.
Zulk eene zeldzame gelegenheid als daar
aangeboden wordt om zich bekend te maken,
had men uit gansch Zeeland met beide handen
moeten aangrijpen; en geen kosten hadden
moeten gespaard worden.
Zelfs al ware ditmaal een aanzienlijk deel
van het voordeelig kassaldo der maatschappij
daaraan ten koste gelegd; dit zou nog niets
zijn geweest. Dit brengt later zijn rente op.
Bij een groot deel der landbouwers komt
het neer op de meerdere of mindere kosten en
voor ditmaal had men aan hunne bezwaren
daaromtrent zooveel mogelijk moeten tegemoet
komen. Het gold hierbij eene geheel nieuwe
zaak, waarbij geleerd moest worden en wijs
heid kon worden verkregen.
Zij, die de eer van ons gewest nog naar
hun vermogen hielpen ophouden, verdienen
waardeering; maar wij betwijfelen of hun
pogen wel voldoende is geweest om Zeeland
een eervollen naam te verschaffen op den inter
nationalen wedstrijd te Amsterdam.
Men schrijft ons
Tot dusver blijkt nog steeds verschil van gevóelen
te bestaan over de bedoeling der gewijzigde
zegelwet, voor zooveel deze quitantiën en plakzegels
betreft. Onder degenen, die van oordeel zijn dat
de voldaanteekening op een gezegeld bevelschrift
tot betaling, door een openbaar bestuur afgege
ven, niet mag plaats hebben zonder gebruik van
een plakzegel onder de handteekening van den
quiteerder, behooren een advocaat en een rijks
ontvanger.
Tegenover dit sustenu zal de meerderheid der
comptabele ambtenaren wel de meening zijn toege
daan dat dergelijke bevelschriften, voorzien van
een zegelsterapel van 15 cent in hoofdsom en 50
opcenten, gerust door belanghebbenden voor vol
daan kunnen worden geteekend zonder plakzegel.
Ware dit niet het geval, dan zouden althans
velen gevaar loopen beboet te worden, aangezien
duizenden bevelschriften op laatstbedoelde wjjze
worden gequiteerd.
De heer A. L. J. Goethals, prov. veearts op
Noord-Beveland, standplaats Cortgene, heeft tegen
1 Oct. eervol ontslag als zoodanig gevraagd, daar
hjj zich als rijksveearts te Amsterdam zal vestigen,