N° 123. 12Te Jaargan 1884. Maandag 26 Mei. Middelburg 24 Mei. Dit. blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent: Advertentiërr 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f i,SO iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte: Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. 07 DELBIRGSCH COURANT. Agenten voor dit blad zijn te VlissingenP. G. de Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruisingen: F. van der Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te Tholen: W. A. van Nieuwenhüijzen, en te Ter Neuzen A. van der Peijl Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John P. Jones, opvolger Het onlangs door Ged. Staten van ons gewest, ten opzichte van den Oud-Noord-Bev%land- polder, genomen besluit tot toepassing van de wet van 20 Juli '55, teneinde dien polder de verplichting op te leggen tot uitvoering van oeververdedigingswerken, waartoe ingelanden niet vrijwillig hebben willen besluiten, geeft ons aanleiding een blik te slaan op dat deel van ons gewest en een denkbeeld ter overweging aan te bieden dat, naar onze meening, in het algemeen belang van provincie en rijk niet minder dan in het bijzonder belang van Noord-Beveland zelf zou wezen. Dit sterk aan de zee blootgesteld eiland is ongelukkiger wijze in een groot aantal indij kingen verdeeld, van welke het meerendeel zeer klein is. Men vindt daar toch niet minder dan 29 polders, die te zamen 7800 hectaren groot zijn, terwijl b. v. de polder Walcheren alleen ruim 18000 hectaren bevat. Die 29 meerendeels kleine lichamen, wan neer zij op zich zelf staan en aan eigen krach ten zijn overgelaten, zien zich spoedig in de onmogelijkheid te doen wat voor behoud van den polder of voor verbetering van den toestand noodig is. De geschiedenis der laatste jaren heeft dit op treurige wijze door voorbeelden gestaafd. Het beste voorbeeld daarentegen voor het nut van groote waterschappen is wel de pol der Walcheren. Wanneer men heden ten dage nog de oude toestanden had toen Wal cheren in vier wateringen verdeeld was, zou het bijna onmogelijk geweest zijn dat een dier vier had kunnen voldoen aan de dringende eischen ter voorziening in calamiteiten, zooals die waardoor de dijk te Westkapelle in de laatste jaren werd getroffen en die zulke hooge kosten na zich sleepten. En zoo hebben wij ook nog de polders Schouwen en de Breede Watering bewesten Yerseke. Dank zij hunne ruime en rekbare inkomsten groote polders tellen hunne hectaren en revenuen bij duizend-, kleine polders bij tien tallen kunnen zij groote dingen tot stand brengen en zij deden dit ook in de laatste jaren, door afdoende verbeteringen in den in- wendigen toestand te brengen. Ingelanden van zulke polders behoeven gevaarlijke oever- toestanden niet als een linancieele ramp te vreezenkrediet wordt in ruime mate ge noten. Bij kleine polders is dit geheel anders; al liggen daar de te behartigen belangen binnen enge grenzen, het tot stand komen van ver beteringen van ingrijpenden aard wordt vaak verhinderd. Het op eigen kosten voldoen aan de steeds hooger klimmende eischen eener goede afwatering, meestal afhankelijk van aangrenzende polders, gaat hun geldelijke krachten vaak te boven; hun krediet is hoogst beperkt, en meestal zoo goed als verdwenen op het oogenblik, dat dit dringend noodig is. Een oeverramp is voor zulke kleine polders een gevaar, dat hen met totalen ondergang bedreigen kan. Op geen der eilanden is het bezwaar, ver bonden aan een groot aantal kleine polders, zoo in het oog springend als op het eiland Noord-Beveland. Aan de Noordzijde gelegen aan eene rivier, de openbare zee gelijk aan de OostZuid- en Westzijde door diepe machtige stroomen be grensd, moet de rand van het eiland door niet minder dan 18 polders worden verdedigd, waarvan 11 geen 200 Hectaren groot zijn Met uitzondering van enkele is geen der spolders op Noord-Beveland in staat zich tegen den aanval der stroomen te verdedigen. Waar verdediging noodzakelijk is, gaat deze, behou dens bovenbedoelde uitzonderingen, steeds de beschikbare krachten te boven. En waar half werk voor oeververdediging geen waarde heeft, doet een polder, in het be wustzijn dat het tot,stand brengen eener af doende verdediging zijn krachten te boven gaat, wijs zich van elk begin te onthouden, want geeft men zich rekenschap van de groote kosten, vereiseht voor de verdediging der thans be schermde en nog te beschermen oevers, dan is het boven allen twijfel verheven of het maken dier kosten ligt buiten de macht van de belanghebbenden. De grens van de financiëele krachten van een bedreigden polder is zeer spoedig bereikt; de theoretische grens is natuurlijk de verkoop waarde der gronden, die in nog sterker mate afneemt dan de nood klimt. Nu heeft de ondervinding voldoende geleerd hoe bezwarend het is voor een kleinen aan zee gelegen polder, om in tijden van nood het noodige kapitaal ter beschikking te krijgen, zoodat een natuurlijk gevolg daarvan dan ook is dat den bedreigden polder geen andere weg openstaat dan die der calamiteus-verklaring. Wordt deze aanvraag geweigerd en houdt de stroomaanval aan, dan is het lot van den polder beslist. In beide gevallen zijn vele belangen geschaad. Door de calamiteus-verklaring worden de kosten der oeververdediging geschoven op den hals der belastingplichtigen, die daarvan in het bijzonder binnen de grenzen der provincie den druk gevoelen, terwijl door het verloren gaan van den polder de draagkracht van de gemeente en die van het gewest wordt verzwakt, en aan velen een bron van inkomsten ontno men wordt. Is echter het geheele eiland éen waterschap, dan zal dit machtige lichaam zonder bezwaar het gevaar keeren, dat den op zichzelf staanden kleinen polder met vernietiging bedreigt. Aan vragen tot calamiteus-verklaring deronderdeelen zullen overbodig zijn, terwijl de algemeene en de provinciale belangen daardoor gehaat zullen worden. Calamiteus-verklaring van het geheel behoeft men niet te vreezendeze kan nimmer in het belang zijn van dergelijke groote water schappen. Mocht het groote waterschap echter, hoe onwaarschijnlijk ook, ooit daartoe overgaan, dan stellen de bepalingen der wet van 1870 voor de oeververdediging beschikbaar een bedrag, dat reeds op zichzelf voldoende ware om in buitengewone omstandigheden te voorzien. Maar niet alleen het algemeen, ook het privaat belang, het belang der ingelanden van de polders op Noord Beveland zou met de vereeniging gebaat zijn. Wat den inwendigen toestand betreft, behoeft deze bewering geen uitvoerig betoog. Vooral op het gebied der waterloozing zouden door de vereeniging vele bezwaren, die thans verbetering in den weg staan, worden opgeheven. Voorts zou eene aanzienlijke besparing in de kosten van beheer kunnen gebracht worden. Immers, de polder- en waterschapsbesturen op Noord-Beveland eischen te zamen voor bezoldigingen en kosten van administratie een jaarlijksch bedrag van naar schatting 16000, in welk bedrag de calamiteuse polders voor bijna de helft deelen. De polder Walcheren vereiseht voor jaarwedden en andere kosten van beheer ongeveer 16340. De kosten staan nu derhalve ongeveer gelijk en zouden dus voor liet geheele eiland, dat nog niet de helft dei- grootte van den polder Walcheren heeft, onge twijfeld tot een veel bescheidener som kunnen worden verminderd, terwijl men tevens in staat zoude zijn een der zake kundig, goed bezol digd waterbouwkundig ambtenaar aan te stellen die de leiding van het geheel op zich nam. Voorts zouden bij de vereeniging ook gebaat zijn de eigenaars van gronden in de buiten polders. Hun grondbezit heeft thans eene onzekere waarde. Hij, die gronden koopt, zal vopr het bepalen der waarde het geschot kapi- taliseeren, doch liij zal tevens rekening moeten houden met de mogelijkheid, dat dit geschot verdubbelen, verdriedubbelen, ja stijgen kan tot een bedrag, dat voor goed de kapitaalwaarde der gronden, voor den bezitter althans, kan vernietigen. De Anna Frisopolder betaalde in 1877 en 1878 voor de calamiteus verklaring respectie velijk 225 en 65 dijkgeschot per H. A. De Sophiapolder brengt zoo goed als de geheele opbrengst der gronden naar de pol- derkas. Deze feiten zijn wel is waar uit zonderingen, maar niemand kan ontkennen dat een dergelijk lot ook andere polders tref fen kan, die thans nog door den oppervlakkigen beschouwer als volkomen veilig worden aan gemerkt, doch welke polders zich inderdaad niet in zulk eene veiligheid mogen verheugen. Als voorbeeld wijzen wij op den Onrustpolder. Hij, die land koopt in Schouwen of Walche ren, zal vermoedelijk met eenige vermeerdering der polderlasten rekening houdenmaar de kooplustige zal zich niet afvragen of de oever toestand veilig of een dijkval aanstaande is. Komen dergelijke rampen voor, het bestuur zal de noodige maatregelen treffen, zal zorg dragen, dat de kosten op de minst drukkende wijze worden gedragen, en het geschot wordt hoogstens met een paar gulden verhoogd. Het hoofdbezwaar geldt echter de moeielijk- heid om de vereeniging tot stand te brengen zonder de belangen der binnenpolders en die van bovengenoemde buitenpolders, welke als volkomen veilig kunnen beschouwd worden, te kwetsen. Een tweede bezwaar op administratief ge bied is wellicht gelegen in de polders, welke thans reeds calamiteus zijn. Het eerste bezwaar is, dunkt ons, voor op lossing vatbaar. Het gelijkelijk verdeelen der lasten over de 7800 H. van den (nog denk beeldigen) polder „Noord-Beveland" ware eene grove onbillijkheid. Men zou ten behoeve van het nieuwe waterschap de poldergronden ten opzichte der lasten moeten indeelen, en daarbij rekening houden met de omstandigheden, waarin die poldergronden vóór de vereeniging verkeeren Eene scheiding tusschen binnen- en buiten polders ware niet voldoende. Men heeft binnenpolders, waarvan de vei ligheid in alle opzichten volkomen is, doch men heeft er ook, zooals de Mariapolder, die, na het inundeeren van een enkelen reeds zwaar bedreigden polder, opnieuw tot de categorie der waterkeerende polders zouden worden teruggebracht. De ligging der verschillende buitenpolders verplicht ook tot het in klassen scheiden van deze. Bij eene billijke indeeling zou geen enkele bunder grond, gelegen in het nieuwe waterschap, hoogere lasten behoeven op te brengen dan thans geschiedt of die, in ver band met eene juiste behartiging der belangen, zouden moeten worden opgebracht. Mocht later het nieuwe waterschap zich tot verhooging der lasten gedwongen gevoelen, welnu, dan zouden alle gronden naar evenre digheid in die vermeerdering deelen, waardoor, billijker dan thans het geval is, de kosten dei- verdediging van den rand van het land door alle belanghebbende ingelanden zouden worden gedragen. Het tweede bezwaar, dat wellicht gelegen is in het feit dat reeds vier der polders op Noord-Boveland calamiteus zijn, kan gereede-lijk worden opgelost door deze polders voorloopig althans niet op te nemen in het groote water schapeene hernieuwde vaststelling der bijdra gende polders zoude daardoor noodzakelijk zijn. Het nieuwe waterschap zoude, overeenkomstig de bepalingen der wet van 1870, aan de in komsten der calamiteuse polders een beseheiden bedrag moeten toevoegen. Het uitzonderen der calamiteuse polders zou voor het groote waterschap van het hoogste belang zijn, omdat dan de kosten der verdedi ging van de meest bedreigde oevervakken hoofd zakelijk voor rekening van provincie en rijk zouden blijven. Een tweede voordeel dezer voorloopige uitzondering is gelegen in het feit, dat langs dezen weg op den duur de vrijverklaring der calamiteuse polders zal mogelijk zijn. In den bestaanden toestand is zulks nagenoeg ondenkbaar en ook niet in het voordeel der belanghebbenden. Worden echter de kleine calamiteuse polders na hunne vrijverklaring niet geheel aan eigen krachten overgelaten doch gesteld onder de hoede van het groote waterschap, dan zal het bevorderen dier vrij wording zeer in het belang der calamiteuse polders zijn. In stede van een bezwaar ligt dus in de aanwezigheid dier polders een ge wichtig voordeel. Wij nemen gereedelijk aan dat vele bedenkin gen tegen ons denkbeeld te opperen zijn. Wij hebben echter gemeend op het groot belang eener vereeniging te moeten wijzen en globaal den weg te toonen langs welken men tot eene vereeniging zou kunnen geraken. Wij hopen daarom dat deze beschouwing leiden moge tot een grondig onderzoek dezer gewichtige vraag door hen die bij deze zaak groot belang hebben en ook door hen die in waterstaats aangelegenheden de gezaghebben- den zijn. De posterijen doen tegenwoordig op niet zeer voor- deelige wijze van zich spreken. Eerst hadden wij den diefstal te Breda, nu het geval te Yzendijke. Ofschoon niemand in dat gebeurde aanleiding vinden zal om in deze zoo hoogst nuttige instelling minder vertrouwen te stellen, mag toch wel de vraag worden gedaan of in dergelijke gevallen door hoogere autoriteiten met die voortvarendheid, die energie wordt gehandeld, waardoor het publiek de overtuiging krijgen kan dat er van hoogerhand alles gedaan wordt om het vertrouwen ongeschokt te bewaren. Tegen misbruiken, diefstal of oplichterij kunnen de beste administratie en het strengste toezicht niet altijd waken. Is er echter diefstal of fraude gepleegd, dan dient in de eerste plaats gezorgd te worden dat men zooveel mogelijk redde wat nog gered kan worden en dat de schuldige zijn straf niet ontloope. Dit zal het prestige van de hoogere autoriteiten in de oogen van het publiek verhoogen en een waarschu wing zijn voor anderen. Nu is het waar dat in zulke omstandigheden een koel hoofd en een kalm overleg maar zelden worden aangetroffen, maar zoo iets dient men vooral niet te missen bij hen die gewichtige ambten vervullen. En toch Toen te Breda de diefstal was gepleegd ging, zooals wjj vroeger meldden, de hoofddirecteur der posterijen te 's Gravenhage, de heer J. P. Hofstede, op het bericht van het voorgevallene, vergezeld van den inspecteur, den heer J. J. Doffignies, naar Leiden. Men had niet gelet op de plaats van herkomst van het telegram, alleen gezien den naam van Nagel. Nu heeft men in Leiden een postdirecteur, te Breda een inspecteur van dien naam. Was zulk eene vergissing reeds onverklaarbaar, vooral bij zulk eene ernstige aangelegenheid, nog onverantwoordelijker handelde men toen men in Leiden de vergissing ontdekte. Men haastte zich niet meer om naar Breda te kómen maar kalm keerde men naar Den Haag terug. Te IJzendijke weet de verdachte misbruik te maken van 'de onbekendheid van zijn inspecteur met de telegraphie en kan in diens tegenwoordigheid, onder zijne oogen, valsche telegrammen maken. Is het reeds, dunkt ons, eene fout dat men, waar posterijen en telegraphie vaak gecombineerd zijn, van de inspecteurs geen bekendheid met laatstgenoemd vak vordertbovendien was het naar ons gevoelen niet energiek om den verdachte aan het toestel te laten. Zoolang de zware verdenking op hem rustte had men hem èn als post- èn als telegraafdireeteur moeten schorsen en zijne func- tiën aan een ander moeten opdragen. De inspecteur had zulk eeD plaatsvervanger moeten meebrengen de vogel ware dan zeker niet gevlogen en geen klein bedrag voor den staat behouden. Nu is het waar dat het achteraf gemakkelijk is om zulk eene opmerking te maken. Wij willen daarom den inspecteur over hetgeen in onze oogen een verzuim zijnerzijds is niet te hard vallen. Wjj merkten een en ander slechts op als een waarschuwing voor het vervolg. Het in de N. R. Ct voorkomende bericht, als zou de voortvluchtige post- en telegraatdirecteur van Yzendjjke te Rjjssel gearresteerd zijn, kunnen wij ten stelligste tegenspreken. Door de Zeeawsche Brandicaarborgmaatschappij gevestigd te Zierikzee, is aan de Middelburgsche brandweer een,som van 20 aangeboden voor de verleende hulp bij den brand op de Rotterdam-» sche kaai.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 1