4 FEUILLETON. MIDDELBURGSCHE COURANT Nationale Militie. De eerste, tweede en vijfde verdieping. BIJVOEGSEL Maandag 31 Maart 1884. N°. 77. Middelburg 29 Maart. Het Tooneelverbond. Gemeenteraad van Middelburg. VAN DE VAN TWEEDE ZITTING- VAN DEN MILITIERAAD. De burgemeester en wethouders van Middelburg, brengen ter kennis van de lotelingen dier ge meente, behoorende tot de lichting van het jaar 1884, die door den militieraad voor den dienst dei- militie zijn aangewezen of omtrent welke nog geene uitspraak is gedaan, dat die raad op Dins dag den 15 April 1884, des voormiddags te 10 uren, in het gewone lokaal in de Abdij eene tweede zitting zal houden, om uitspraak te doen omtrent alle in de eerste zitting niet afgedane zaken, alsmede omtrent hen, die als plaatsvervan gers of nummerverwisselaars verlangen op te treden, en dat, bijaldien nopens hunne redenen van vrij stelling nog geen uitspraak is gedaan of zij zich in den dienst der militie wenschen te doen ver vangen, zij op genielden tijd voor den militieraad moeten verschijnen, vergezeld van de personen, die als plaatsvervangers of nummerverwisselaars voor hen verlangen op te treden, en voorzien van de navolgende stukken: 1°. wat den plaatsvervanger betreft a. van een getuigschrift, dat hij is ingezeten, ongehuwd of kinderloos weduwnaar, niet beneden de 121 jaren oud, en dat hij een goed gedrag heeft geleid. (Dit getuigschrift wordt afgegeven dooi den burgemeester) b. van een bewijs, dat hjj zijne plichten ten aanzien van de militie heeft volbracht, of dat hij er geene te volbrengen had c. indien hij vroeger als militair of op 's lands vloot mocht hebben gediend, van een bewijs van ontslag en een getuigschrift van goed gedrag, af gegeven door den kommandant van het korps, waarbij hij laatstelijk heeft gediend. (Dit getuig schrift kan bij dien kommanda'nt worden aange vraagd) d. zoo hij minderjarig is, van een bewjjs van de toestemming van zijn vader of voogd, om als plaatsvervanger op te treden 2°. wat den nummerverwisselaar betreft van een bewijs, afgegeven door den burge meester der gemeente, waar hij voor de militie is ingeschreven en onder andere inhoudende, dat hij tot dusverre tot geen dienst bij de militie is ver plicht geweest van de hierboven onder litt. c en d vermelde stukken c. zoo hij voor de militie is ingeschreven binnen eene gemeente van een ander militie district, dan waartoe de loteling behoort, wiens dienst hij ver langt waar te nemen, van een door den voorzitter van den militieraad van dat district afgegeven uittreksel uit het lotingsregister, waarop hjj voor komt, bevattende de daarin ten zijnen aanzien vermelde opgaven. Nadat de persoon, die als plaatsvervanger of nummerverwisselaar aal optreden, als zoodanig is toegelaten, zal door of van wege den loteling, die zich doet vervangen, aan den militieraad moeten worden overgelegd een afschrift van de notarieele akte van overeenkomst over de vervanging in den dienst. Tot afgifte van de stukken, hierboven onder 1 a en d en 2 a bedoeld, zal op Dinsdag den 1 April e. k. des voormiddags van 10 tot 12 uren, in een der lokalen van het raadhuis zitting worden ge houden. Wie als plaatsvervanger verlangt op te treden, zal alsdan vergezeld moeten zijn van twee bij den burgemeester bekende en ter goeder naam en faam staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte verklaring omtrent het gedrag enz. van den plaats vervanger kunnen afleggen en onderteekenen. Hiervan is afkondiging geschied waar het behoort heden den 28" Maart 1884. De burgemeester en wethouders voornoemd P I C K De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. Een Spaansche vertelling. »Dat is waar, Teodomiro, die zal altijd de zelfde trouwe vriend voor mij blijven. Welke rol hebt gij hem toegedacht?" »Een zeer gewichtigeom den dokter ter zijde te staan bij de behandeling der zieken en zijne misgrepen te herstellen. Gij moet mij dit niet ten kwade duiden maar gij hebt ons gezegd dat gij verliefd zijt cn niets is zoo gevaarlijk bij de uit oefening van dit beroep. Vooruit, denkt nu over mijn voorstel na en laat ieder zijn rol leerenvan avond vinden wij elkaar weer hier en als wjj dan den sleutel van die woning hebben Zullen wij daar een feestje vieren?'. „Neen vriendende inspiratie verdort en het genie komt niet tot zijn recht in fraai gestu- cadoorde vertrekken. Daar moet onze pupil Salvador wonen. Wjj zjjn zijne voogden en leven in de hoogere sferen, daar waar zich de duiven en zwaluwen het liefst ophouden IV. Wie woont er toch op de tweede verdieping? Eenige dagen na het voorafgaande gesprek zag men in genoemde woning meubelmakers en be- Alle Middelburgers, die belangstellen in het tooneel, waren gisteravond voor de keuze gesteld schouwburg of concertzaal. Dat zeer velen bet eerste hebben gekozen en het stuk van Willem Van Zuylen zijn gaan zien is te verklaren; maar toch spijt het ons voor de jeugdige afdeeling van het Nederlandsch Tooneelverbond en voor den spreker die in haar midden optrad, dat niet meer deren bij de voordracht van den heer M. A. Perk tegenwoordig waren. Door een samenloop van omstandigheden kon de lezing niet worden uitge steld; anders zeker hadden de vrienden van het tooneel niet de gelegenheid laten voorbjjgaan om den voljjverigen bepleiter van de tooneelzaak te hooren. Waarlijk, de voordracht was belangwekkend. Het hoofdonderwerp van den avond verdiende in ruime mate de belangstelling. De heer Perk had zich ten doel gesteld vooreerst eenige algemeene beschouwingen over den oorsprong en de bestem ming van het tooneel te geven, om daarna te wijzen op hetgeen in ons vaderland is gedaan en nog gedaan wordt om het aan zijne schoone roe ping te doen beantwoorden. De geestelijke vor ming, de harmonische ontwikkeling van den mensch, ziedaar zijn schoone bestemmingen daarom moet ieder die zjjn volk liefheeft tot den bloei dier instelling medewerken. Met de kerk en de school moet zij ernaar streven om te arbeiden aan de verdrijving van domheid en bekrompenheid, van onreinheid en onbeschaafdheid. De heer Perk zette uiteen, hoe de kerk, zoowel in den katho lieken als in den protestantschen vorm, zich eeuwen lang de gezworen vijandin van het tooneel getoond heeft, overal waar het niet in haren dienst of onder haar toezicht gestaan heeft. Nog veel te vaak worden kerk en tooneel tegenover elkaar gesteld en als de grootste tegenstellingen aange merkt. En toch is de verhouding in vroeger eeuwen geheel anders geweester was zelfs een tijd dat beide ten nauwste vereenigd waren, ster ker nog: men kan zeggen dat de Christelijke kerk de moeder is van het nieuwere tooneel. Het sproot uit haar voort, had haar pleegvader in den priesterlijken stand, en de kerk bediende zich van haren spruit om de godsdienstige ontwikkeling barer leden te bevorderen. Wel scheen het in den aanvang der middeneeuwen alsof het tooneel was bezweken onder de met reden toege brachte slagen der katholieke kerk, maar een zestal eeuwen later zag de geestelijkheid in, dat zij op den duur de oogen niet kon sluiten voor de behoefte van den menscheljjken geest, die steeds luider om bevrediging riep. De heidensche uit spanning werd in de elfde en twaalfde eeuw ver anderd in eene christeljjke. De mysteriën of passiespelen, de mirakelspelen vloeiden voort uit den geest van het kinderlijk vrome volk, dat door alle eeuwen heen behoefte heeft geopen baard ook aan vrooljjkheid en scherts. Eerst in het Latijn, daarna in de landstaal, eerst door geestelijken alleen, daarna uitsluitend door leeken voorgesteld, zoo ontwikkelde zich langza merhand het wereldlijk tooneel. De heer Perk schetste in korte trekken deze ontwikkeling, dit ontstaan, en bracht in herinnering hoe de tooneel - speelkunst, eerst in Frankrijk, daarna ook in de Nederlanden door de rederijkers, herleefde. Wat is de strekking en de roeping van het tooneel Het is, ernstig opgevat, een middel tot opvoeding, aanschouwelijk onderwijs, zoo het aan zijne bestemming beantwoordt en niet ontaardt. De tragedie is een proefsteen van het menschelijk hart, de spiegel waarin wij onszelven en onze verkeerdheden aanschouwen, en die ons de oogen opent voor de deugden en gebreken onzer natuur- genooten en dus ook voor onze eigene. In de komedie treffen wjj karakters aan, verschillend naar de landen en tooneelenzij biedt een ge neesmiddel tegen dwaasheden en zwakheden. Het tooneel moet krachtens zijne bestemming niet alleen zijn een hulpmiddel van gepast en veredelend vermaak, maar tevens een zedelijke kracht in de maatschappij, een leerschool voor het leven. De spreker schetste vervolgens den toestand, waarin ons nationaal tooneel voor een kwart eeuw verkeerde, toen de tempel der kunst ontwijd, onze moedertaal onteerd werd toen voor de schouw- burgdirectiën de zaak slechts een broodwinning, voor het publiek slechts een tijdverdrijf was toen enkel kluchten met kwinkslagen van twijfelachtig allooi en gepeperde platheden, enkel „spectakel- stukken" en sdraken" voor het voetlicht kwamen. Zoo moest het tooneel tot zedelijke verlaging voeren, in plaats van tot geestelijke ontwikkeling en tevens vrees opwekken bij allen wien kunsten zedelijkheid ter harte ging. Van afschaffen kon geen sprake zijn, maar wel moest men verbeteren gaan. De handen werden aan het werk geslagen, en het Nederlandsch Tooneelverbond werd het vereenigingspunt van alle verspreide krachten. Gedachtig aan de woorden van Alexandre Dumas fils in zijn geestig opstel Les premières represen tations „het publiek bezoekt slechts den schouw burg om zich te amuseeren en een avond door te brengen, zjjne vrienden te vergezellen, zjjne vrouw eene uitspanning te bezorgen of een andere vrouw te ontmoeten, zijn zinlijk oog te vergasten en bij het licht der kleuren de beslommeringen en grieven des dagelijkschen levens te vergeten" - begreep men allereerst de ware bestemming van het schouwspel te moeten in het licht stellen, tegen alle misbruik te moeten waarschuwen, en tooneel- kunstenaars en tooneeldichters, directiën en publiek te moeten voorhouden wat de instelling kan en moet zijn. Door woord en voorbeeld ging men pogen een gunstigen invloed op den schoonheidszin van het volk uit te oefenen, het al wat waar en schoon is te leeren waardeeren, en onderscheiden van klatergoud en al wat leeljjk is en onaesthetisch. Bovendien moesten ook ontwikkelde tooneelkun- stenaars worden gevormd op de toekomst wilde men werken, en dit denkbeeld, het eerst door de, Maatschappij tot nut van het algemeen aangegeven, vond zijne verwezenljjking in de Tooneelschool, in December 1874 met Rennefeld aan het hoofd, door het toen drie jaren oude Bond geopend. Dit plantje is door veler hulp een boom geworden. Geen geniën kan die school voortbrengen, maar door degelijk onderwjjs wel tooneelspelers en tooneelspeelsters kweeken, wien geen gebrek aan roeping of ontwikkeling, geen liefde voor hun vak geen smaak, geen achting voor hun levenstaak kan ontzegd worden. Zoo brak een betere tijd aan voor ons vader- landsch tooneel, en werden wij getuigen van zijne aanvankelijke wedergeboorte. De vereeniging Het Nederlandsch Tooneel werd uit het Bond geboren, als het aangewezen terrein, waarop de gevormde leerlingen het onderwijs in praktijk brengen. Er- is werkelijk reden om verwachting te hebben van de toekomst, mits allen, die het wèl meenen met onze taal en onze vaderlandsche kunst, helpen streven naar liet schoone doel mits eenieder be- seffe, dat de toekomst van ons nationaal tooneel afhangt van de Tooneelschool, het lievelingskind van het Verbond. Ten slotte wekte de heer Perk krachtig op tot aaneensluiting, in naam der Ne- derlandsche kunst, dat machtige middel tot volks opvoeding, en wier ontwikkeling in het duur belang is onzer nationale zelfstandigheid in naam der zedelijkheid, zonder welk een volk te gronde moet gaan. Steunt eene stichting, wier voortbestaan tot heil der natie moet worden ver zekerd Na de pauze leverde de heer Perk eene bijdrage over Faust, gelijk hij in de bekende sage wordt voorgesteld, en zooals Goethe in zijn gewrocht hem heeft onsterfelijk gemaakt. De voordracht van de kerkscène en van het tooneel in den kerker uit ten Kate's schoone vertaling besloot de lezing, die met onverdeelde belangstelling door de toe hoorders was gevolgd. Bij het warm pleidooi van den heer Perk hebben wij niets te voegenonzen lezers kan het niet onbekend meer zijn dat het Tooneelverbond onze sympathie heeft. Nü in de laatste jaren in onze stad de belangstelling voor het tooneel zeer leven dig is geworden, vertrouwen wij dat ook de nog zwakke afdeeling van plantje boom zal worden, een boom vol welkome, rijpe vruchten. Zitting van Vrijdag 28 Maart. (Slot.) Blijkens het rapport der commissie uit den raad, bestaande uit de heeren W. A. Van Hoek, Jeras en M. Volkrijk Liebert, beschouwt zij vorenstaanden brief als eene in zeer scherpe bewoor dingen vervatte en ongepaste uiting van gevoeligheid over de benoeming van een makelaar in assurantiën, welke aanstelling, blijkens de mededeeling des voorzitters, aan hem niet als „noodig" gelijk art. 3 van het reglement op de makelaardij zich uitdrukt maar slechts als „wenschelijk" was voorgesteld, zulks terwijl het vak van assurantie gedurende zeer vele jaren, reeds tot een der hoofdvakken van hier gevestigde makelaars behoort. Daar deze brief echter aan den voorzitter van den raad is gericht en daaruit overigens niet blijkt van den wensch om van dit schrijven door den raad te doen kennis nemen, meent de commissie dat er ten deze geen termen zijn voor den raad om enig besluit te nemen. Zij beschouwt dus over bodig elke uitdrukkelijke afkeuring van den vorm, waarin de bezwaren tegen bedoelde benoeming aan den voorzitter werden medegedeeld, zooveel noodig met wederlegging dier bezwaren en onder betuiging daarbij wellicht dat de raad niets krenkends of beleedigends voor de gezegde heeren heeft bedoeld met de in hun brief besproken benoeming. Alvorens de beraadslagingen hierover te openen herinnert de voorzitter dat de geheimhouding ten opzichte van hetgeen in de vorige gesloten zitting omtrent de benoeming der makelaars is geschied nu opgeheven is. Hij brengt daarna in behandeling de conclusie van het rapportdat de raad, op de gronden daarin vervat, verklare dat er geene termen bestaan om eenig besluit te nemen, ver mits de brief niet tot den raad, doch alleen tot zijn voorzitter is gericht. De heer mr J. A. Van Hoek zegt niet te gelooven dat een van de raadsleden zich tegen die conclusie verklaren zal. Hij kan zich dan ook niet voor stellen dat men tot eene andere zou kunnen komen. Wat is toch het geval? Er is een brief gericht tot den voorzitter van den raad, die niet publiek gemaakt is, en van het bestaan van welken brief de raad slechts kennis heeft gekregen door de vraag daaromtrent van een lid van den raad, die afschrift van den brief had ontvangen. Nu heeft men zich erop gebaseerd dat daardoor de zaak publiek gemaakt is, doch dit gevoelen bestrijdt spreker. Al ware het echter dat de brief publiek was gemaakt, ja al had men hem in de courant doen opnemen, er zou niet anders kunnen gehandeld worden dan nu door de commissie voorgesteld wordt. Spreker zegt verder dat hij niet aannemen kan dat de raad kritiek over zijne handelingen zou willen tegengaan, zelfs al werd deze kritiek uit geoefend door personen, door den raad zelve aan gesteld. Hij zou zich daartegen steeds verzetten, wijl hij een voorstander van kritiek is. De héér" Van' Hoek zal zich alzoo voor de con clusie van het rapport verklaren doch onder een voorbehoud en protest, nl. dat hij zich volstrekt niet vereenigt met hetgeen aan het slot daarvan gemeld is. Dit slot acht m' J. A. Van Hoek niet noodig: d bon entendeur demi mot suffit. Spreker wil niet afkeuren den toon van het schrijven en ook geen amende honorable doen. Wanneer hij dus voor de conclusie stemt is het onder uitdruk kelijk protest tegen de laatste zinsnede »zjj be schouwt enz." De heer J. A. Tak verklaart zich geheel aan te sluiten aan het door mr Van Hoek gezegde, ook hij heeft de bedoeling van het rapport goed be grepen en acht het slot, dat wellicht tot verkeerde begrippen aanleiding zou kunnen geven, niet noodig. De heeren Luteijn, Hurgronje en Fokker ver klaren eveneens zich bjj den eersten spreker aan te sluiten. Dit betuigt ook de heer Van Teijlingen, aan wien het evenwel niet duidelijk is hoe de andere heeren kunnen meenen dat in dat slot amende honorable te lezen is. Hij heeft dat er niet in gelezen, hetgeen echter niet wegneemt dat hij liever het slot zag weg gelaten. De heer Van Berlekom verklaart dit gevoelen te deelen. De heer mr W. A. Van Hoek zegt dat het hem als lid der commissie niet mogelijk is de bedoe ling van de slotphrase anders te expliceeren dan wat hem persoonlijk betreft en dan zeer sterk op den voorgrond te moeten stellen dat het volstrekt niet de bedoeling geweest is eenigszins amende honorable te doen. Dien dag en alle daaropvolgende dagen werd er onophoudelijk gescheld, en de raadsheer en zjjn dochter begonnen te gelooven dat alle inwoners van Madrid aan zenuwziekten leden. Tegenover hun huis was een magazjjn van kantoorbehoeften en het duurde niet lang of het publiek bleef daar steeds voor het raam staan om een groote schilderjj te bezienhet portret van een dokter in de medicjjnen met de insigniën dei- faculteit. »Ik ken dat gelaat'', zei Don Diego tot Blanca, toen zjj er voorbij kwamen. »Ja, het is het portret van den baddokter". >'tls waar; en zijn populariteit begint mjj mooi te vervelenmorgen plak ik een kaartje op mijn deur met de woorden„Hier woont dokter Quiroga n i e t". „Maar zet er dan bij dat hij wel op de tweede verdieping woont", zei Blanca. De jonge dame had ongetwjjfeld hart voor de ljjdende mencchheid. V. De eerste patient. De lezer heeft reeds begrepen dat de dokter zijn praktijk alleen te danken had aan de wel willendheid der bewoners van de kunstenaars apartementen. Alle tooneelspelers van hoogeren of lageren rang, alle leerlingen in de declamatie of zang, alle mogelijke koffiehuis- en billardken- nissen der jongelieden hadden herhaaldeljjk be hangers in en uitloopen, met rollen tapijtgoed, kostbare stoelen, boeken, kandelabers en kiBten, die de nieuwsgierigheid van alle buren prikkelden. »Wie woont er op de tweede verdieping vroeg het dienstmeisje van den raadsheer, die de eerste verdieping bewoonde aan den portier. »Een doctor, geloof ik." Die zelfde vraag deden de raadsheer, Don Diego, en zijn dochter Blanca, toen zij uitgingen en zjj kregen hetzelfde antwoord. Als zjj een paar uur gewacht hadden, hadden zjj zich de moeite van het vragen kunnen besparen, want weldra kregen zjj een sierljjk visitekaartje, waarop stond DrDon Salvatore Quiroga, Specialiteit in zenuwziekten straat N° 2de verdieping. »Don Salvador Quirogazei de raadsheer, »dien naam ken ik". Blanca kreeg een kleurmaar herinnerde zich bljjkbaar niets; ten minste zjj gaf geen antwoord. Heette de doctor op de badplaats zoo niet »Ja, dat geloof ik wel." De huisschel ging en stoorde het gesprek tusschen vader en dochter; doch toen er niemand binnen kwam trok de raadsheer aan het schellekoord en vroeg aan den knecht wie er gescheld had." »Het was niet voor mjjnheer; men vroeg naar Dr Quiroga". Een half uur later herhaalde zich hetzelfde too neel en een uur daarna schelde men weer en vroeg altjjd naar Dr Quiroga. »Hjj schjjnt veel bezoek te krjjgen, die huis genoot zeide de raadsheer. Maar die bezoeken voor zjjn huisgenoot begon nen hem weldra lastig te worden, zoodat Don Diego den derden dag, toen er tweemaal achtereen zeer hard gescheld werd, zelf naar voren ging om dien levenmaker op zjjn plaats te zettenmaar nauw had hjj de deur geopend of daar stoof een jong mensch het voorvertrek binnen en viel op een bank neer, terwjjl zjjn geleider Don Diego bjj den arm vatte en angstig uitriep Doctor help hem 1 gauw! gauw! mijn broeder sterftHjj heeft op straat een beroerte gekregen," En de broeder bleek een hevige zenuwtoeval te hebben. »Ja, maar ik ben geen doctor." >0! welk een ramp! nu verliezen wij den kostbaren tijd Waar kunnen wjj een doc tor vinden „Op de tweede verdieping." „Ja, maar ik kan niet alleen met injjn broeder »Juan!" riep Don Diego, »help dien heer om den zieke naar boven te brengen". En hjj gaf niet alleen zjjn knecht meehjj hielp zelf om den lijder, wiens stuiptrekkingen toenamen, de trap op te dragen. Daarop ging hjj weer naar beneden zonder de woning van den dokter te betreden wel is waarmaar hjj had toch reeds in het voorvertrek gezien welk een weelde daar heerschte. De zieke en zjjn broeder waren niemand anders dan Rafaël en Ricardo, die voor het eerst met veel succes de hoofdrollen in een comediestuk vervulden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 5