74, 127e Jaargan 1884. r Donderdag 27 Maart, PATENTEN. Middelburg 26 Maart. FEUILLETO De eerste, tweede en vijfde verdieping. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cents Advertentiën* 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. GEMEENTERAAD. O MIDDEL [RAM. Agenten voor dit blad zijn te Vlissingen: P. G. de Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van der Peul, te Zierikzee: A. C. de Moou,te Tholen: W. A. van Niedwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. van der Peul Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie generale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones, opvolger De burgemeester en wethouders van Middelburg maken bekend dat de patenten over bet 3e kwartaal van bet dienst jaar 1883/84 ingevuld gereed liggen, en dat tot de afgifte daarvan ten raadhuize zal worden gevaceerd van den 29 Maart 1884 tot den 12 April 1884, des Woensdags en Zaterdags van iedere week, des voormiddags van 10 tot 12 uren. De belanghebbenden worden mitsdien aange maand om, binnen den boven bepaalden tijd, de voorschreven patenten in persoon te komen afhalen, bij gebreke waarvan deze door den deurwaarder der directe belastingen, tegen voldoening van tien cent, aan huis zullen worden uitgereikt, terwijl zij zich blootstellen in eene boete te ver vallen van vijftien gulden, indien zij, desgevraagd, hun patent of een afschrift daarvan niet kunnen vertoonen. Hiervan is afkondiging geschied waar het be hoort, den 25 Maart 1884. De burgemeester en wethouders voornoemd, P I C K De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. De burgemeester van Middelburg maakt bekend dat op Vrijdag den 28en Maart 1884, des namiddags te half drie uur, eene openbare zitting van den gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg, den 25 Maart 1884. De burgemeester voornoemd, PICKÉ. Het anti-revolutionaire orgaan in onze provincie heeft de aandacht zijner lezers weer eens voor ons blad gevraagd. Dit is in geruimen tijd niet ge beurd wij begonnen waarlijk te meenen dat de belangstelling voor de Midd. Crt. bij de redactie van het Zuiden was verflauwd eene belangstelling die zich steeds openbaarde door alles wat wij schreven aan een critiek te onderwerpen en daarbij zelfs eene enkele maal eene opmerking te voegen die niet altijd van bijzondere kieschheid getuigde. Wij gelooven dat ons thans weer een dergelijke reeks van belangstelling getuigende aanmerkingen te wachten staat. Mocht dit het geval worden dan zij bij voorbaat verzekerd dat daarvan onzer zijds een voor het publiek zeer vervelende en boven dien toch geen doel treffende polemiek niet het gevolg wezen zal. De aandacht der redactie van het blad is thans gevallen op ons artikel De voorbereiding tot een groot werk in ons nommer van 10 Maart. Zij be schuldigt ons in dat artikel blijk gegeven te hebben van onkunde of kwade trouw en tegenover zulk eene beschuldiging willen wij niet zwijgen. Wij behandelden na dien tijd weer eenige andere onderwevpen, zoodat wij ons zeer goed kunnen 8. Een Spaamche. vertelling. „Om het nog beter na te leven en gauw weg te komen moest hij ons den heelen koker maar laten". «Zoo, en ik dan?" „Dat is waarlaat hem dan maar gaan. Richardo slaapt toch door en ik herinner mij dat hij gisteren avond een vierendeel tabak gekocht heeft - op krediet. Willen wij zijn zakken eens nakijken Een uur later rookte het heele gezelschap op rekening van Ricardo, die, alware hij in tijds ontwaakt om den roof te voorkomen, dat toch niet vlug genoeg had kunnen doen. Het gesprek werd weldra algemeen en de zonderlingste dingen werden vernomen, toen ieder als om strijd zijne avonturen van den vorigen avond wilde vertellen. De voorvallen in de koffiehuizen, de gesprekken in de kleedkamers van den schouwburg, de billart- partijen alles kreeg een beurt. Een ruk aan de schel deed allen als met een tooverslag verstom men en Marcela maakte zich gereed om te gaan opendoen, doch niet zonder dat zij van alle kan ten hoorde roepen: voorstellen dat onze lezers zich niet juist meer zullen herinneren wat wij schreven. Eene kleine aanhaling zij ons dus geoorloofd. Wij keurden ten sterkste af de wijze waarop dé redactie van de Standaard zich uitliet over het werk der commissie tot grondwetsherziening en hare weigering van alle medewerking bij het tot stand komen van het groote werk, op een grond slag als thans geboden wordt. Wij lieten daarop volgen »Is er een verwijt te doen dan zon dit moeten gericht worden tot de aanhangers liarer eigene partij, welke in deze commissie zitting hadden, en die omtrent het groote vraagstuk van den dag, dat van het onderwijs, niet eens met eenstemmighefd optraden en geen vasten vorm schenen te kunnen geven aan de eischen, welke hunnerzijds worden gesteld en waarop de gauscbe bewe ging der laatste jaren rust. »Dit kwam ods bij eene voorloopige beschouwing van het grondwets-rapport als een merkwaardig teeken en als een lichtpunt voor en, de Standaard houde ons dit ten goede, wij verheugen er ons in. Er is altijd beweerd dat het onjuist was om de anti-revolutionaire partij de macht tot regeeren te ontzeggen; wanneer zij slechts daartoe ge roepen werd zou zij de onwaarheid van die bewering wel bewijzen. En nu er quaestie is van de regeling eener hoofdzaak, waartoe een drietal leiders in de gelegenheid werden gesteld hunne medewerking te verleenen, blijk' er uit -de vruchten van den arbeid op dat punt in 't geheel niets van hun invloed; ja zelfs bij de afzonderlijke rapporten valt dadelijk in het licht dat de noodige eenstemmigheid heeft ont broken. »De commissie in haar geheel heeft natuurlijk de quaestie uitvoerig besprokende bezwaren der tegenpartij tegen art. 194 zullen zeker wel blootgelegd, overwogen en weerlegd zijn. En dit alles kon niet tot eenige wijzi ging doen besluiten. Art. 194 bleef onveranderd. "Nu zou men een gezamenlijk optreden verwachten van de vertegenwoordigers, in die commissie, der tegen partij. «Maar ook dat niet. "De katholieken en anti-revolutionairen scheidden zich zelts niet in twee deelen maar in meerdere. »De heer Beelaerts van Blokland behandelt in zijn rapport art. 194 in het geheel niet." En die beschouwing nu geeft het anti-revolutio naire orgaan in Zeeland aanleiding tot een opge wonden beschouwing met duidelijk sprekende letters brengt het onder de oogen zijner lezers eene aanhaling uit de afzonderlijke nota van jhr mr G. J. Th. Beelaerts van Blokland, waarin deze ver- verklaart voor een groot deel overeen te stem men met de zienswijze, ontwikkeld in het afzon derlijk advies van mr R. J. Lintelo Baron de Geer van Jutphaas en jh* mr A. E. De Savornin Lohman- „Het zij", zoo luidt het daarin, «den ondergeteekende, die aan den inhoud van dat advies niet vreemd is gebleven, kortheidshalve vergund derwaarts te verwijzen, bijzonder voor art. 54 juncto art. 104, art. 78, art. 116, art. 119121 en art. 194 der grondwetde deswege m dat advies gedane voorstellen worden door hem volkomen beaamd." «Als het de kleermaker is, zeg dat ik uit ben". «Als het de schoenmaker is, gooi hem de trap af". «Als men een rekening brengt, zeg dat ik' dood ben". En buiten riep een stentorstem. «Maar doet dan toch open, gij schelmen". „Doe open Marceladoe open, hij die daar roept, heeft zijn eigen naam reeds gezegd. II. Nog een. „Zoo, is het de dokter Daar is Galenos «Dat is immers de doodgraver!" „Natuurlijk Hij heeft zijn badplaats reeds in een kerkhof herschapen en komt nu naar Madrid om nieuwe slachtoffers te zoeken". „Welkom!" „Ja, gij moest «Mijne heeren, laat ons dit blijde oogenblik niet vergallen door hem dadelijk te raadple gen". «En laat ons niet allemaal tegelijk praten". Die knappe mijnheer Salvadorriep Mar cela er tusschen in, «maargij komt nog magerder en bleeker terug dan gij vertrokken zijt". «Natuurlijkviel Guiglielmo in als hjj niet bij u in de kost is hoe kan de stumpert dan dik worden En thans vraagt het blad triomfantelijk op welken grond wij durven beweren dat er tusschen de. .drie anti-revolutionaire leden geen overeanstem- miïig bestond. Wie vooral zijn aandacht schenkt aan de door ons gespatieerde woorden en deze goed leest zal dadelijk uit ons betoog kunnen opmaken dat wij niet het oog hebben gehad op de meeningen dier heeren, maar op hun optreden bij het vervullen van hun taak als leden der commissie tot voor bereiding der grondwetsherziening. Die bedoeling blijkt ten duidelijkste uit onze woorden waar wij schreven over het niet met eenstemmigheid op treden dier heeren. Dat er overeenstemming in gedachten bestaat is mogelijk, maar te meer aanleiding was er dan om bij zulk eene gelegenheid op ondubbelzinnige wijze dit te doen blijken. De heer Beelaerts van Blokland verklaart alleen dat hij aan het advies zijner beide collega's niet vreemd is gebleven, en dat hij de daarin gedane voorstellen volkomen beaamd. Nu zoeken wij in het aangevallen artikel schreven wij dit reeds in dat rapport te vergeefs naar eenig voorstel omtrent art. 194 der grondwet; zijne verzekering heeft dus omtrent dat punt hoege naamd geen beteekenis. Zijne verklaring van niet vreemd te zijn aan het bewuste rapport staat in geen verhouding tot het gewicht der quaestie, het brandpunt van den grooten strijd der laatste jaren. Slechts een enkele blik in dat rapport zou hem recht geven tot zulk eene dubbelzinnige verklaring; en wanneer nu bij Het Zuiden dit alleen voldoende is om opze ver zekering, dat hij art. 194 in zijn rapport in het geheel niet behandelt, krachteloos te maken, dan blijkt daaruit alleen dat het blad eene andere opvatting heeft dan wij omtrent het behan delen van een vraagstuk. Wij houden vol dat, volgens het verschenen verslag der staatscommissie in zake grondwets herziening, de tegenstanders van art. 194 der grondwet niet met eenstemmigheid zijn opgetreden. Onze bestrijder heeft het tegendeel niet bewezen trouwens het zou hem ook onmogelijk zijn een feit, dat zoo duidelijk spreekt, te niet te doen. En wij blijven dit een gelukkig teeken noemen. Van den grooten, heftigen strijd, in de laatste jaren gevoerd tegen dat artikel, voor welks behoud wij steeds hebben gestreden en zullen blijven strijden, had men nu als vrucht kunnen verwachten dat drie hoofdleiders der anti-revolutionaire partij in de eerste plaats met hunne katholieke mede strijders, maar toch in ieder geval met hun drieën als een man optraden, om hunne meening helder en klaar uiteen te zetten en in een voorstel te formuleeren. Zij hebben van deze quaestie het groote, het eenige vraagstuk van den dag gemaakt. En wanneer de hoofdaanvoerders der partij bjj zulk een gelegenheid, die hun als lid der bedoelde staats commissie is aangeboden, niet eens de moeite nemen om deze quaestie in een afzonderlijk rap port, gemeenschappelijk, te behandelen, «Hebt gij geld verdiend?" vroeg Rafaëll. „Neen vriend", zei Ricardo «dergelijke vragen verraden een slechte opvoeding". Een baddokter verdient altijd «geld". „En als hij niets weet Zonder op deze uitvallen te antwoorden, open de Salvador een reistasch, die bij in de hand gehad had en haalde er een paar worsten, eenige koeken en een flesch sherry uit. „Voortreffelijk «Welsprekender dan iets anders En aller handen strekten zich uit naar de lek kernijen maar Marcela dreigde opnieuw tusschen- beide te komen. «Vergeet nu Teodomiro niet, die juist naar het college gegaan is." «Zet al onze chocolade voor hem weg!" En weldra gaven al de miskende genieën aan de menschelijke zwakheid toe en omringden den nieuw aangekomene, evenals de katjes die hem terstond haar blijdschap kwamen betuigen. Eindelijk begon het gesprek te vlotten en moest de doctor zijne wederwaardigheden vertellen. Hij had gedurende het laatste jaar van zijn studententijd de voortreffelijke maaltjjden van Marcela met hen gedeeld. «Vrienden", begon Salvador, «het seizoen is niet kwaad geweest, wat het stoffelijke betreft, maar uit een zedelijk oogpunt was het zeer slecht ik keer terug met een gezond lichaam en eenige guldens op zak; maar ik keer terug zonder hart, verliefd en wel verliefd op een onmogelijkheid." komt bij ons de gedachte op dat zelfs bij hen aan dit vraagstuk niet zoo'n hooge waarde wordt toegekend of- dat yerschil van meening zulk een optreden niet mogelijk maakte. Wij hebben dit als een heuglijk feit geconsta teerd voor allen die met ons overtuigd zijn dat behoud van art. 194 der grondwet voor ons land een weldaad is, terwijl vooral de regeering daarmee rekening kan houden wanneer zij eenmaal hare plan nen tot grondwetsherziening gaat opmaken. Uit dat oogpunt hebben wij dan ook de quaestie nog eens uiteengezet, en ditmaal ons beziggehouden met hetgeen een blad van tegenovergestelde mee ning schrijft. In het bericht in ons nommer van gisteren, waarbij werd medegedeeld dat de ontvanger der registratie te Bergen op Zoom gelast is de per aangeteekende brief verzonden en gestolen 5300 uit eigen beurs bij te passen, werd gezegd dat die maatregel was gegrond op de bepaling dat de ontvangers de brieven met geldswaarde, die zij ambtshalve verzenden, kosteloos tot het volle bedrag kunnen aanteekenen. Men vestigt er onze aandacht op dat dit laatste niet juist is. In de Handleiding voor postambtenaren is op pag. 121 het volgende te lezen: „De ambtshalve aanteekening van dienstbrieven, die gewisseld worden tusschen ambtenaren voor wier onderlinge briefwisseling postvrijdom is ver leend en waarvoor die voorzorg, op grond van het bijzonder gewicht of de waarde der ingesloten stukken, wordt verlangd, is toegelaten. «Bij ambtshalve aanteekening wordt geen aan- teekengeld geheven Bij het verloren gaan van ambtshalve aangeteekende stukken, hebben de belanghebbenden geen aanspraak op de bij de artt. 9 en 11 der wet van 22 Juli 1870 bepaalde schadeloosstelling." En op de volgende bladzijde «Aangifte der waarde is bij ambtshalve aan teekening in elk geval uitgesloten. Deze kan alleen plaats hebben tegen voldoening van het daarvoor verschuldigd opklimmend recht. Bij aanteekening op dien voet is echter alsdan geen briefport verschuldigd." Van kostelooze aanteekening door bedoelde ambtenaren is dus geen sprake. Jhr mr H. C. Van der Wijck, oud-lid van den raad van Ned. Indië, heeft een zeer curieus adres tot de tweede kamer gericht, waarin hij te ken nen geeft dat hij met innig leedwezen heeft ontwaard hoe de kamer, in stede van aan zijn bij adres van 5 Maart jl. gedaan eenvoudig voorstel gevolg te geven, in de zitting van 20 Maart jl. zich in een onvruchtbaar, slechts tot onderlinge verwijdering en verbittering leidend debat vermoeid heeft, daarbij geheel uit het oog verliezende het gebod, hebt zout in u zeiven en houdt vrede onder elkander dat het daarenboven met bescheidenheid zij dit opgemerkt in genen deele te rechtvaardigen is der regeering te verwijten dat zij onvermogend is eene grondwetsherziening tot stand te brengen en haar niet te min met die taak belast te laten dat hij, getuige zjjne veelvuldige adressen aan de tweede kamer, die zij steeds met welwillend heid beeft willen ontvangen, waarlijk geen vijand «Dat is gekker." «Nu krijgen wij wat nieuws te hooren." «Eerste hoofdstukhoe Dr Quiroga ontdekt, dat het hart meer is dan een orgaan, dat bloed inzuigt en weer in het lichaam terugvoert." „Steekt er den gek niet mee, makkers. De kwaal is ernstig, juist omdat zij mij voor het eerst en wel met zulk een hevigheid aantast." «Tweede hoofdstuk: «Hoe zijn kwaal ern stiger was dan hij zelf vermoedde." «Als gij met alles spot «Neen, vertel uw geschiedenis; laat zien of wij, die uwe eerste patiënten waren, nu uwe ge- neesheeren kunnen worden." - „Op die badplaats maakte ik door de be handeling van haar vader kennis met Blanca «En zij vluchtteen gij bleeft zonder blank achter" (blank, is een kleine, Spaan se h e zilveren munt). „Neen vrienden, Blanca is een engelzij merkte het heel spoedig en was niet onverschillig voor mijne liefde." «Haar portret, haar portret, vóór gij verder gaat." Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 1