N° 26 127e Jaargang. 1884. Donderdag 31 Januari. van en tellli te li Middelburg 30 Januari. Gemengde Berichten* Dit blad verschijnt dagelijks^ met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gentï Advertentiërr 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels 1,10 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte: Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. MIDDELBURGSCHE COURANT. Agenten voor dit hlad zijn te VlissingenP. G. de Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van dee Peijl, te Zierikzee: A. C. de Moou, te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. van der Peijl Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones, opvolger Auerbach schrijft in een zijner werken „Aan de waarheidsliefde van een mensch te twijfelen maakt een indruk alsof men een boek leest dat vol drukfouten is. Bij ieder onge wone uifdrukking vraagt hij Zou dat geen drukfout zijn Aan die woorden dachten wij onwillekeurig bij de jongste verklaringen, door den heer Heemskerk, in de eerste kamer gegeven, hoofd zakelijk naar aanleiding der aanvallen, dooi den heer Fransen van de Putte tegen het beleid van den premier gericht. De leider van het kabinet heeft, waar het de beoordeeling van zijn tegenwoordige daden betreft, nog steeds te kampen met de herinnering aan het verleden en elke daad of elk woord, door hem gedaan of geuit, worden getoetst aan de ervaring, vroeger meermalen opgedaan. En het is daarom den oud-minister van kolo niën, tegenwoordig lid van ons hoogerhuis, niet kwalijk te nemen wanneer hij met eenige acli- terhoudendneidde laatste gebeurtenissen op poli tiek gebied heeft gadegeslagen. De verklaring van den heer Heemskerk in de eerste kamer afgelegd, dat „indien wij, (de ministers gezamenlijk) zooals wij hier zitten tengevolge van een votum der kamer zouden ontheven worden van het in deze tijden wer kelijk zeer zorgzame en ernstige regeerings- beleid, wij met een kalm gemoed tot het pri vate leven zullen terugkeeren" bracht ons Auerbaeh's verklaring te binnen. Hebben wij hier te doen met een drukfout? Regeeren is een groote kunst; vooral in de omstandigheden, waarin tegenwoordig ons land verkeert, valt het niet gemakkelijk om het roer van den staat te besturen. Maar het voorgevallene bij de behandeling der verschil lende begrootingen de daden van de bewinds mannen, die op dit oogenblik aan de groene tafel zitten, bewijzen ons toch dat zij niet zoo bijzonder kalm hunne zetels zouden verlaten. Want het ontbreekt hun waarlijk niet aan eene zeldzame hulpvaardigheid om zooveel mogelijk elk votum te vermijden dat hen tot heengaan zou kunnen dwingen. Welke ideeën of plan nen een minister ook mocht koesteren hoe vast hij van het nut ook overtuigd mocht wezen enkele beschouwingen, verkla ringen of eenige aandrang zijn voldoende om ze te laten varen. Was echter de houding, door den heer Fran sen van de Putte tegenover den heer Heems kerk aangenomen over de benoeming van den heer Van Rees tot gouverneur-generaal, daarom in alle opzichten te verdedigen Wij betwijfe len dit. Niet dat wij het den oud-minister niet toestemmen dat een politiek zonder be ginselen een allerverderfelijksten invloed uit oefent; niet dat wij hem een krachtige uitdrukking omtrent het tot beginsel verheffen van beginselloosheid zouden ten kwade duiden. Rondheid en openhartigheid zijn te zeldzame planten op politiek terrein dan dat wij niet met vreugde zouden ontdekken dat zij nog piet geheel verdord zijn. Maar van onzen premier weten wij nu een maal dat hij met geen vast programma is opgetreden; dat hij die richting uitgaat,welke de vertegenwoordiging hem aanwijst. Toen nu bleek dat voor onze koloniën de richting van een minister als Van Bloemen Waanders niet gewenscht werd door verschillende partijen, moest als van zelf de heer Heems kerk trachten een ander man te zoeken met andere beginselen. Allerminst kon men van onzen premier verwachten dat hij in toepassing zou brengen wat eens, door wien weten w ij niet, werd uitgedrukt in de woorden vivent les prin cipes, pcrissent les colonies. Hij toch zelf heeft, ook op het gebied der koloniale politiek, ge toond nu en dan van inzicht te zijn veranderd, getuige wat de Arnh. Ct herinnert: In 1859 was de heer Heemskerk candidaat voor de tweede kamer te Amsterdam, met de heereu Vrolik, Poolman en Rudolf Bake tegenover zich. Bake stelde toen bij een allerzonderlingsten brief aan Poolman voor gemeenschap pelijk voor de candidatimr te bedanken, «teneinde wij onze gemeenschappelijke krachten verleenen aan den heer dr. A. Vrolik, die reeds candidaat van een ander kiescollege is en om zoodoende met gesloten gelederen tegen te gaan de voor de behoudende partij zoo noodlottige keuze van mr. J. Heemskerk Az."" Toen nu de heer Heemskerk was gekozen schreef de latere hoofdredacteur van het Haagsche Dagblad Lion in de Maandelijksche Kroniek van Januari 1860 ««Wij verheugen ons in de verkiezing van den heer Heemskerk, want hij is een man, die gehecht is aan onze Oonstitutioneele instellingen en de partij van den vooruit gang krachtig zal versterken. Het verheugt ons dat de heer Bake geen voldoend aantal stemmen op zich vereenigd heeft, want menig ge schrift of dagblad heeft ons voldoende van 's mans behoudende beginselen, vooral in de koloniale politiek, overtuigd."" Kan men nu iemand, die toonde op koloniaal gebied geen vaste beginselen te hebben, kwa lijk nemen dat hij even gaarne zich met een collega van conservatieve als van liberale be ginselen aan de groene tafel zet Algemeen waren de voorstanders van de liberale koloniale politiek verheugd, dat de heer Sprenger van Eyk als minister optrad; maar nog meer reden van ingenomenheid bestond er hunnerzijds toen de benoeming van den heer Van Rees bekend was. De heer Putte had, dunkt ons, zich kunnen bepalen tot de betuiging van ingenomenheid, zoo noodig met de bijvoeging dat hem van die zijde de benoeming zeer bevreemde; maar overigens bestond er voor de liberalen aller minst grond tot een scherpen aanval. In jaren is door de liberalen niet zulk eene overwinning behaald. Dat een man als Heemskerk ons die verschafte geeft nog niet het recht om daarvoor geen erkentelijkheid te betuigen, of om bij zulk eene gelegenheid juist minder heusche aan vallen tot hem te richten. Men kan het goede dankbaar aanvaarden van welke zijde dit ook komt. Alleen blijft het zaak toe te zien dat men op den ingeslagen weg blijve voortgaan. Voor den heer Van Rees is het te hopen dat door de algemeene verzekering, dat hij de rechte man op-de juiste plaats is, de-ver wachting omtrent hem niet te hoog worde ge spannen. Zoo licht geeft dit aanleiding tot teleurstelling. Van inschikkelijkheid gaf later de minister van marine, ook tegenover den heer Fransen van Putte, een voorbeeld bij uitnemendheid. De minister had plan het auxiliair eskader in Indië op te heffen en eene wijziging te brengen in de opleiding voor de marine. Toen tegen dit laatste werd geprotesteerd door den heer Van Tienhoven, verklaarde de minister tot zijn leedwezen bij zijn voorgestel- den maatregel te moeten blijven volharden, om echter kort daarna, toen de heer Fransen van de Putte eveneens zijn stem tegen die plannen verhief, te verzekeren dat „hij alles nog eens goed zou overwegen." Over zulk eene losheid van plannen hebben wij reden van verbazing. De minister had het voornemen de opleiding voor de marine naarVlissingen te verplaatsen. Dit achtte hij wenschelijk. „Wanneer zoo ver klaarde hij de opleiding in Vlissingen plaats heeft, dan kan men gebruik maken van het groote opleidingsschip en van training briggs dan behoeft men niet alleen in den zomer te laten varen, maar kan dat ook in den winter doen. „Ik wil van de jongens zeelieden maken, ze zeebeenen laten krijgen, en dat is niet moge lijk door ze alleen op de Zuiderzee te laten varen. Wanneer daarbij de opleiding slechts éen jaar in plaats van twee jaren duurt, dan stel ik mij van die veranderingen veel goeds voor. „Men vergete toch niet dat de jongens op de opleidingsrchepen te Rotterdam en te Amster dam verweekelijkt worden en zich verbeelden in Capua te zijn. De opleidingsschepen zijn zeer goed, mits de opleidingstijd niet te lang dure." Die gronden zouden, dunkt ons, voor een man die zijne plannen nauwkeurig overweegt vóór hij ze bekend maakt, voldoende zijn om ze met kracht en klem te blijven verdedigen en handhaven zooals de minister dan ook eerst deed, en niet om, zooals later geschiedde, ze half en half prijs te geven. Want het opnieuw in overweging nemen wil in parlementaire taal zoo vaak zeggen dat men voorgenomen ver anderingen liefst niet verder uitvoert. En wanneer wij nu letten op de uitstekende gelegenheid, die Vlissingen voor zulk eene op leiding van ons marinevolk aanbiedt, dan zou het te betreuren zijn wanneer de minister zijn plan voor goed liet varen. In Vlissingen heeft ons toekomstig zeevolk de zee steeds voor oogen- Daar leert het haar kennen in al haar kracht en ervaren wat er dagelijks omgaat op die groote oppervlakte. Daar heeft men de vereeniging van het Bel gische en het Nederlandsche loodswezen en kunnen de toekomstige manschappen van onze zeeschepen menig voorbeeld van toewijding, zelfopoffering en plichtsbetrachting waarnemen. In Amsterdam of Rotterdam is het volk niet vlak bij zee zooals in Vlissingen, waar men voor zulk eene inrichting het rijk in vele zaken wil tegemoetkomen. Hoe de minister nu ook zijne plannen, bij nadere overweging, soms nog moge wijzigen, hetzij hij een der bestaande opleidingsschepen wil opheffen of niet, wij meenen dat zelfs de ervaring, dat de tegenwoordige wijze van op leiding goed werkt, hem niet weerhouden mag van het streven om het betere te verkrijgen. En daarom gelooven wij dat eene opleiding te Vlissingen, zooals in het plan lag van den minister Gteerling, vooral in aanmerking moet komen. Vlissingen, 26 Jan. De voorstelling, gis terenavond in het lokaal-Kuijpers gegeven door het gezelschap Oefening en genoegen heeft ruim 170 opgebracht, welke geheel zijn bestemd voor de nagelaten betrekkingen der met de schoener Louise verongelukte zeelieden. De opvoering verwierf de toejuiching der aan wezigen. Hoewel de Kiesvereeniging van Stellendijk een lang niet gemakkelijk op te voeren stuk is, kwe ten de medewerkende leden zich niet onverdien stelijk van hun taak. 91e uitspraak der jury. De gascommissie had, zooals men weet, ter beschikking van de jury gesteld 6 gouden (zilveren vergulde), 11 zilveren en 18 bronzen medailles om die geheel onder hare eigene verantwoorde lijkheid toe te kennen. De jury heeft daarop de volgende onderschei dingen toegekend: Afdeeling Ia. Gastoestellen alléén bestemd voor verwarming. Arden Hill O; te Birminghamt vertegenwoordigers Gebr. Boudewijnse te Middel burg, gouden medailleRobert ICutscher, te Leipzig, zilveren medaille; A. Blind C°, te Brussel, zilveren medaille; Gebr. Boudewijnse, te Middelburg, bronzen medaille A. Knoops, te Arnhem, bronzen medaille C. Staal, te Middelburg, bronzen medailleW. J. Stokvis, te Arnhem, bronzen medaille Ceurvorst Berten, te Ant werpen, bronzen medaille; Paul Pilate, te Brussel, bronzen medaille. Afdeeling 16. Gastoestellen voor verwarming en koken. Siddaway Sons, te West-Bromwich, vertegenwoordigers wed. J. C. Massee Zoon, te Goes, zilveren medaille Boeke Huidekoper, te Groningen, landbouw- en werktuigkundigen, bron zen medaille. Afdeeling Ic. Gastoestellen voor koken, als com- foren en kookfornuizen. John Wright C°, te Birmingham, vertegenwoordigers voor het vasteland A. Gascard, te Hannovér, gouden medaille; Charles Wilson Sons.,te Leeds, gouden medaille; Cha- brier Jeune, te Parijs, zilveren medaille R. S. Stokvis Zonen, te Rotterdam, bronzen medaille. Aug". Klönne. te Dortmund, bronzen medaille H. C. Davis C°, te Londen, bronzen medaille. Afdeeling Itf. Chemische gastoestellen. Kipp Zonen, te Delft, gouden medaille. Afdeeling Ie. Baden. Maughan, te Londen, ver tegenwoordiger F. L. De Gruijter, te Amsterdam, zilveren medaille; Henri Vanderborght, te Brussel, bronzen medaille. Afdeeling II. Gastoestellen voor drijfkracht. Fetu Deliége, te Luik, vertegenwoordigers Van den Honert Punt, te Amsterdam, gouden me daille Gebr. Korting, te Hannover, vertegenwoor digers Backer Rueb te Breda, zilveren medaille; D. W. Yan Rennes, te Utrecht, zilveren medaille Gebr. Boudewijnse, te Middelburg, bronzen medaille; A. Van der Schuyt, te Rotterdam, bronzen medaille. Afdeeling III. Gastoestellen voor verlichting. Friedrich Siemens, te Dresden, vertegenwoordiger M. Sijmons, civiel-ingenieur, te Rotterdam, gouden medaille; Giroud C°, te Parijs, vertegenwoor diger H. F. Roll, te Amsterdam, zilveren medaille; P. J. Kipp Zonen, te Delft, bronzén medaille; A. Yan der Eist Pz., te Amsterdam, bronzen medaille H. C. Koster Jr, te Utrecht, bronzen medaille; E. Heckmann C°, te Berlijn, agent W. L. Smit, te Amsterdam, bronzen medaille. Afdeeling IV. Gastoestellen voor gasindustrie Parkinson O., te Londen, zilveren medaille Compagnie pour la fabrication des compteurs et materiel d'usines a gazte Parijs, succursale Meter- fabriek te Dordrecht, zilveren medailleAdolf Guillaume O, te Keulen, zilveren medaille; C. A. Lagaaij, te Doetinchem, gaskracht machinale houtdraaierij, bronzen medaille. De door de vereeniging van gasfabrikanten, onder goedkeuring van het bestuur der tentoon stelling, ter beschikking van de jury gestelde gouden medaille is toegewezen aan de firma John Wright C°., te Birmingham, als inzender, wiens inzending het bewijs leverde, dat zjj boven alle andere inzendingen van gastoestellen voor verwar ming en koken krachtig zal medewerken tot zuinig en doelmatig gasverbruik. Omtrent den brand der Goudsche stearine- kaarsenfabriek meldt het Vad. dat het in den- omtrek der fabriek als 't ware vuur regende. Niemand geloofde een oogenblik, dat er nog een steen van de uitgebreide werkplaatsen zou blijven staan, vooral ook omdat de vreeselijke rook en vetdamp het schier ondoenlijk maakten de bron van het kwaad te bereiken. Maar aangemoedigd door 't voorbeeld der direc teuren, de heeren Steéns Zijnen en IJssel de Schep per, die geen oogenblik hun tegenwoordigheid van geest verloren, die terstond boeken en waarden in veiligheid brachten en daarna door woord en daad het werkvolk, de politie, de brandweer ondersteun den en in het onbekende en uitgestrekte terrein de meest gevaarlijke punten aanwezen, slaagde men er weldra in het woedend element in zijn vernielende werking te beperken. Toch is de ruïne ontzettend, de schade enorm en de ramp voor de maatschappij en vooral voor het arbeiderspersoneel van zeer ernstigen aard. Hoe was de brand aangekomen Als gewoonlijk was de nachtploeg p. m. 70 man aan het werk, toen met groot geweld een der ketels in de distillatie-inrichting eene enorme scheur kreeg. De gloeiende inhoud van dien ketel vetzuur geheeten liep daardoor in een schier ondeelbaar oogenblik door de vuurkanalende felle vlammen deelden zich terstond mede aan de zeven overige distilleerketels, die de een na de andere bezweken en de gloeiende vetmassa door het gebouw deden vloeien. Weldra hadden de hoog opstijgende vlammen de galerijen bereikt, waarop aan beide zijden van 't lokaal, de enorme voorraadbakken, met gedistilleerd vet gevuld, zijn geplaatst. Het duurde dan ook niet lang of onder donderend ge kraak braken de zware ijzeren kolommen dezer galerijen; de jjzeren binten en balken werden als 't ware dooreengestrengeld, gekromd, gebroken en de 12 kolossale ijzeren vergaarbakken scheurden en vielen neer, hun brandbaren vetten inhoud vermengende met de op den bodem van het gebouw reeds brandende massa. Toen was de schrik het grootst. Als een lavastroom verspreidde zich het gloeiend vet links en rechts, overal een uitweg zoekende, overal den brand vergrootend^

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 1