Graaf Lorenzo. MIDDELBURGSCHE COURANT '"FEUILLETON. Nationale Militie. Middelburg 26 Januari. BIJVOB GSBL Maandag 28 Januari 1884. N°. 23. Waarschuwing tot inschrijving1884. Voordracht van den heer P. C. F. Frowein uit Goes, over het Humanisme. Roman van Ursula v. Manteuffel. TAN DE TAN De burgemeester en wethouders van Middelburg, gelet op hunne pu'olicatiën van den 44en en 18den December 1883; herinneren de belanghebbenden, dat het register van inschrijving voor de nationale militie, ingevolge de wet, op den 31,tea dezer maand des namiddags te 4 uren voorloopig wordt gesloten, weshalve de militieplichtigen, die in het jaar 1865 zijn geboren en zich nog niet hebben doen inschrij ven, worden aangemaand, om zulks alsnog vóór dien tijd te doen, waartoe ter gemeen te-secretarie dagelijks, met uitzondering van den Zondag, op de gewone uren gelegenheid is, terwijl zij, die verzuimen de inschrijving vóór het hierboven ge noemde tijdstip te doen plaats hebben, vervallen in eene boete van 25 tot 100. Middelburg, den 25en Januari 1884. De burgemeester en wethouders voornoemd, F. ERMEEINS, L. 3. De secretaris, G. N. DE STOPPELAAR. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gezien art. 230 der gemeentewet, gelet op de circulaire van gedeputeerde staten van Zeeland van den 8 Augustus 1879 (prov. blad n8 73); brengen ter kennis van de belanghebbenden dat bij het gemeentebestuur is ingekomen een verzoek van C. Pagter om van de gemeente onderhands aan te koopen een stukje gemeentegrond, ter oppervlakte van ongeveer 15 centiaren, liggende buiten de voormalige Dampoort, en grenzende aan perceel F n° 27, bij de inwilliging van welk ver zoek bedoelde grond aan den openbaren dienst zal moeten worden onttrokken. Zij, die tegen dezen verkoop bezwaren mochten hebben, worden verzocht deze schriftelijk kenbaar te maken vóór of op den 5 Februari a. Middelburg, den 25 Januari 1884. De burg. en weth. voornoemd F. ERMERINS l. b. De secretaris i G. N. DE STOPPELAAR. Ter bijwoning van deze voordracht waren Vrij dagavond in de concertzaal te Middelburg slechts een 60tal personen aanwezig, die door den heer J. L. Van der Pauwert vooraf in kennis werden gesteld van de aanleiding tot het optreden van den heer Frowein. De bekendheid met het feit dat in Evangelische Vooruitgang alhier onlangs het behandelde op de vergadering door de vrijdenkers te Amsterdam besproken is en daarbjj ook de heer Frowein werd aangehaald, over wien waardeerende woor den waren geuit, deed bjj den heer Van der Pauwert het vermoeden rijzen dat wellicht een voordracht van den heer Frowein ook hier be langstelling zou vinden. Toen nu genoemde heer in zijn woonplaats zulk een voordracht hield, vond hij aanleiding te meer om hem uit te noodigen ook hier op te treden. Aan die uitnoodiging voldeed de heer Frowein gaarne, echter onder éen voorwaarde, nl. dat, mocht er later op den avond van de gelegenheid tot debat gebruik gemaakt worden, de heer Van der Pauwert dit debat zou leiden. Deze nam die voorwaarde aan in de overtuiging dat die taak niet al DERTIENDE HOOFDSTUK. Men was discreet en vroeg niet verder. Het gesprek kwam op dorpsaangelegenheden en me vrouw Von Kendar zou verwonderd geweest zijn als zjj gehoord had, hoe goed haar dochter op de hoogte was van alle zieken en armen. Na de koffie ging de dominé naar zijn studeer kamer om zijn preek nog eens na te zien; maar het werken wilde niet vlotten en hjj was blij dat zijn vrouw hem kwam storen. «Dus denkt gij er heusch over?" vroeg zjj aarzelend. Hij zag haar vriendelijk aan en vroeg «Zou het u zwaar vallen om Beukenburg te verlaten »Denk niet aan mij," viel zij hem in de rede. «Gjj weet: ik volg u gaarne, waarheen gjj ook gaan moogt maar ik vind dit plan zoo vreemd. Een ieder zoekt toch vooruit te komen in de wereld en nu wilt gij deze goede gemeente, waar gij op de handen gedragen wordt, verlaten om u veel strjjd, veel werk en allerlei ontberingen op den hals te halen. want wjj weten immers hoe het met de gemeente te Doornburg gesteld te moeilijk zou zijn. De heer Van der] Pauwert had gemeend een en ander te moeten meedeelen teneinde te doen uitkomen dat de heer Frowein op uitnoodiging hier was gekomen en te verklaren waarom hij zelf, zoo noodig, als leider van het debat zou optreden. Hierna verzocht hij den heer Frowein zijn aangekondigde voordracht te houden. Wanneer zoo ving de spreker aan men de geschiedenis der menschheid raadpleegt in zijn ontwikkelingsgang dan blijkt dat vermeerdering van kennis steeds met verhoogd zedelijk bewustzijn gepaard gaat en dat in verschillende tijdstippen van overgang de menschheid steeds een nieuwen vorm behoefde om het diepst gevoeld gemoedsleven weer te geven. Dat was het geval 18 eeuwen geleden toen de eerste Christenen hun leer verkondigdendat was ook het geval drie eeuwen gelêden toen Luther zijn »ik kan niet anders" uitsprak en den ban bliksem der kerk trotseerde. Een zelfde tijdperk van overgang doorleven ook wij thans. De omstandigheden, waaronder de mensch leeft, zijn sedert eeuwen zeer veranderd, en zijne ken nis is natuurlijk veel vermeerderd. Vooral op het gebied der natuur is de sluier, die vele ver schijnselen omhulde, weggenomen en zijn vele feiten in een ander licht getreden. De geschie denis der verschillende volkeren, de vergelijkende taalstudie, het onderzoek der verschillende gods diensten, in éen woord: de vooruitgang in alle vakken van wetenschap, heeft velen een nieuwen gezichtskring geopend, voor velen het zedelijk bewustzijn verhoogd. Als een gevolg daarvan heeft zich ook eene nieuwe levensbeschouwing baangebrokenhet humanisme. Na deze inleiding zette de spreker uiteen wat het humanisme wil en deed hij uitkomen dat het eene levensbeschouwing is die, overeenkomstig de resultaten der wetenschap, met alles rekening houdt wat den mensch hier op aarde gelukkig maken kan eene levensbeschouwing, die, wat het opbouwend beginsel aangaat, de kennis van den mensch en het menschelijk hart, het edel-inen- schelijke, op den voorgrond stelt, eene levensbe schouwing die de zedelijkheid, de kunst, poëzie en troost, in een woord alle neigingen van den menschel jj ken geest uit den menschelijken geest zeiven opbouwen wil. Daarom staat het humanisme dan ook tegen over den godsdienst, omdat het reeds hier op aarde wil verwezenlijken wat de laatste eerst hiernamaals belooft. Het eerste leert hier op aarde gelukkig te zijn en geluk rondom zich te verspreidende laatste richt in de eerste plaats den blik naar het hiernamaals en leert dat men voor het leed op aarde vergoeding vindt in de toekomst. In het kort kan men zeggen de godsdienst stelt den eischheb God lief boven alles en daarna uw naastehet humanisme leert: heb uw naasten lief als u zeiven. Vervolgens weerlegde de heer Frowein de voor naamste grieven, die tegen de humanisten worden aangevoerd nl.dat zij afbreken zonder op.te bouwen, dat zij de zedelijkheid ondermijnen, dat zij in lijden en bp sterven troost ontnemen en eindelijk dat zij kunst en poëzie dooden. Daarbij schetste de heer Frowein hoe het huma nisme niet ontstaan is buiten den godsdienst om, maar hoe het een noodzakelijk gevolg geweest is van het ontwikkelingsproces der moderne theologie zelve. Hij herinnerde eraan hoe in de eerste tijden het godsbegrip zijn ontstaan dankte aan de ver schillende neigingen van den menschelijken geest, hoe men zich de natuurkrachten dacht als wezens, die het heelal met een zelfbewust verstand regeer den en in goede en kwade geesten werden onder scheiden hoe men eerst vele goede telde, doch hoe langzamerhand dat aantal verminderde, tot in het Christendom slechts een tweetal overbleef een goede god, de God, en een kwade, de duivel. Na een stuk, door den heer Bussingh de Vries, pred. te Heinkenszand, in de Goesclie courant ge schreven, zou spreker huiverig moeten wezen het theologisch gebied te betreden. Genoemde predi kant toch had beweerd dat de heer Frowein van theologie geen verstand had en daarover dus niet isAch ik had zoo gehoopt dat gij nog eens goed gewaardeerd zoudt worden." Gewaardeerd Ik word waardig gekeurd om een werk te verrichten, waarbij anderen schip breuk leden. Is dat niet eervoller dan wanneer ik tot hofprediker benoemd ware Ik kan het niet helpen. Die brief laat mij geen rust. Het gelaat van dien man, die mij verleden Zondag de hand kwam drukken, vervolgt mij steeds als een droom en 's nachts hoor ik gedurig; Kom en help onsDe plaats is vacant en is dit eigenlijk reeds sedert jaren. Zij heeft zulk een slechten naam dat niemand erheen ging, dan zij die nergens anders terecht konden. Jonge, onervaren, of ge- wetenlooze geestelijken, die het slechts deden om den voet in den stijgbeugel te hebben, en nu het laatst een oude, ziekelijke, zwakke man. De dominé uit Angerode heeft mij daar veel bedroevends van verhaaldvoortdurende vijandschap, processen, veten, ingeworpen kerkramen, openlijke ergernis dat is er alles aan de orde van den dag!" »Altemaal dingen die een ander zouden af schrikken, maar u juist aantrekken, beken het maar „Het zal mij ook moeielijk vallen Beukenberg te verlaten en toch word ik aangetrokken door het denkbeeld dat ik daar nuttiger kan zijn. Ik ben nog jong en sterk en bezit meer werk kracht dan ik hier te pas kan brengen, omdat de menschen hier zoo goed en braaf zijn." Zijn vrouw zweeg een poos en zei toen «Ik zal u blijmoedig volgen, waarheen gjj mocht spreken. Trots die verklaring zou hij het echter toch maar doen. Later heeft de moderne theologie het idee van den duivel laten varen en hield zij alleen een liefde rijk en almachtig God als regeerend beginsel over. Maar toen rees de vraagaan wien moet dan het kwaad worden toegeschreven Wanneer de goede almacht het kwade niet wil veranderen, kan men die geen liefde toeschrijven, en kan die het kwaad niet tegengaan dan is God niet almachtig, wanneer men die almacht ten minste niet aan wetten binden wil. Die bezwaren gevoelden de moderne theologen en zij splitsen zich in twee partijen, waarvan de eene het almachtsbegrip op den voorgrond stelt, terwijl de tweede het rechtvaardigheidsbeginsel op den voorgrond treden laat. Op die wijze ontstond de splitsing in de intellectualistische en ethische modernen, van wie de laatste God opvatten als het zedelijk ideaal. Met velen dezer ethisch-modernen zouden de huma nisten kunnen meegaan, wanneer zij het niet ge vaarlijk vonden het woord God te gebruiken in een geheel andere beteekenis dan het steeds gebezigd is. Zij wenschen de zegepraal hunner beginselen niet afhankelijk te stellen van het gebruik van een oud woord met nieuwe begrippen en meenen hunne denkbeelden, al geven die ook aanstoot, zoo te moeten formuleeren dat ieder weet wat zij willen. Het humanisme heeft daarom geen plaats voor het woord God eh hét bestrijdt de onsterfelijk heids-theorie van den menschelijken geest. Met betrekking tot het laatste wees spreker erop welk een ontzettend klein deel van, welk een nietig stipje de mensch is op de aardehoe daarentegen weder de aarde in het niet zinkt tegenover de zon, hoe nietig weder ons zonneselsel is in vergelijking met tal van anderen in het heelal, om dan de vraag te stellen of het geen verwaten trots is van den mensch om, niettegen staande alles om hem vergaat, te beweren dat alleen zijn geest onsterfelijk is Waarom alleen dat voorrecht aan den mensch toegekend, waarom dan niet de hond voor de trouw aan zijn meester met den hemel beloond Daarna ging de heer Frowein na of het wer kelijk waar is, wat beweerd wordtdat het huma nisme de zedelijkheid ondermijnt. Erop wijzende dat niet alleen bij den mensch maar ook bij de dieren, b. v. in de vogelenwereld, in hooge mate, kinder- en ouderliefde wordt gevonden, hoe daar liefde tot den naaste wordt betracht, hoe daar de zwakke door den sterkere wordt geholpen en bij gestaan, noemde hij ook andere dieren-maatschap- pijen waar het vrij wat ordelijker, wellevender en beschaafder toegaat dan bij ons menschen, om dan te vragen, hebben die dieren een Bijbel, een gods dienst, een God, die hun een zedewet heeft gede creteerd Neen immers. Bij den mensch zoowel als bij het dier worden individuen gevonden met hooge zedelijke ontwikkeling, tegenover anderen bij wie men zoo goed als geen zedelijke begrippen ontmoet. Bjj de menschheid is het godsbegrip trapsgewjjze ontwikkeld. Oorspronkelijk had ieder gezin zijn eigen God en bepaalde de liefde tot den naaste zkfauitsluitend tot het gezin,- terwijl daar buiten geroofd werdgeplunderd en gemoord. Traps gewijze werd het zedelijk bewustzijn ruimerde liefde, de hulp werd over den geheelen stam uit gebreid; men kreeg stamgoden. Nog ruimer werd het zedelijk bewustzijn- Men kwam tot de over tuiging dat een geheel volk aanspraak had op onderlinge hulp en men kreeg nationale volks goden. Eindelijk werd het zedelijk bewustzijn ten gevolge van het maatschappelijk verkeer nog grooter en predikte men algemeene menschenliefde met een God voor allen. Voor korten tjjd is er een strijd geweest tusschen den rabbijn Tal en den hoogleeraar Oort naar aanleiding van een schilderstuk van De Haan. De eerste geleerde verdedigde den Talmud, terwijl professor Oort sommige uitspraken in twijfel trok. Doch uit dien strijd is duidelijk gebleken, dat ook de geloovigen inzien dat de zedelijkheid niet uit den godsdienst voortkomt. De heer Tal toch, die redeneerde: het is zedelijk, dus is de Talmud zedelijk, had dan moeten zeggen het staat in den Talmud, dus is het zedelijk Het humanisme zou de zedelijkheid ondermijnen gaat. Maar zeg mij nu eens hoe kwam graaf Thurna op het denkbeeld om het u te vragen »Uit zijn brief begrijp ik dat graaf Lorenzo den wensch geuit heeft om mij daar te zien en het schijnt dat graaf Thurna zeer veel om de meening van dien neef geeft. Het is slechts een voorloopige vraa. De benoeming heeft eerst in den herfst plaats." „Die graaf Lorenzo zal zeker den Doornburg erven." «Dat weet ik niet. Men zegt dat mevrouw Von Steinbach er op rekent voor haar oudsten zoon.' «Dat hoop ik niet." «Ik ook nietNeen, ik wensch' dat graaf Lorenzo hem krijgt, met Keetje trouwt en «Daar hebt gij weer een van uwe luchtkas- teelenIk moet u daarmee alleen laten want het is Zaterdag." „Schoonmaakfeestriep de dominé haar na, streek met beide handen door zijn haar en ging zuchtend voor de schrijftafel zitten. Het was hoog tijd dat mevrouw beneden kwam want het verloofde paar was gaan wandelen en Edgar en Keetje waren, ondanks de vermaningen van Hermine, als een paar kemphanen aan den gang. Zij zagen er beiden even gramstorig uit en mevrouw maakte korte wetten, door de meisjes mee naar de keuken te nemen en Edgar naar huis te zenden. Laatstgenoemde kwam nog zeer opgewonden te Fürstenrode aan, waar hij Eveline alleen op het terras vond. Zij mocht in het belang van haar Maar vraagt dan iemand die een edele daad ver richt naar regels; vraagt hjj of de bijbel of God daartoe het voorschrift geeft Neen immerseen zedelijke daad vindt zijn oorsprong in 's menschen eigen hart, en zal, niettegenstaanden de godsdienst worden verricht. Wordt zulk een daad alleen gedaan met het oog op eene belooning dan wordt hete eene speculatie, een koopmanschap, die niets mete'/edeljjkhoid te maken heeft. De godsdieaCt ik eene goede politie macht, beweert men, noodig omdat niét ieder gevoelt wat gedaan of wat gelaten moet worden. Ook op deze tegen werping ligt het antwoord der humanisten voor de hand dat ook in dit opzicht de godsdienst de zedelijkheid niet in de hand werkt. Het kwade nalaten uit vrees voor straf is ge heel iets anders dan het goede doenen te zeggen dat de godsdienst de zedelijkheid bevordert is iets anders dan te beweren dat hij de onzedelijkheid tegengaat. Wat verstaan wij onder zedelijkheid? vroeg de spreker. En hij antwoorddejdat zijne definitie ervan zijn zou eene daad is zedelijk wanneer ze het grootst mogelijk geluk van het grootst mogelijk aaapl beoogt en voortbrengt; en ter bereiking daarvan goede middelen kiest. Alzoo niet alleen het motief maakt de daad zede lijk, niet alleen het resultaat, maar ook de middelen. Om dit te bewijzen haalde spreker eenige voor beelden aan, waarbij hij de zedelijkheid der-daad aan bovengenoemde drie factoren toetste. De daad toch van het oude besje dat, toen Huss den brand stapel beklom, haar laatste takkeboschje aandroeg om den vervloekten ketter te verbranden, had een zedelijk motiefhet middel was echter onzedelijk. Robespierre, de man die, tijdens de Fransche om wenteling, duizende doodvonnissen onderteekende, had daartoe een zedelijk motief, maar het resul taat en het middel maakten de daad tot eene onzedelijke. De godsdienst houdt te veel rekening met het motief, telt te weinig de middelen en het resultaat. De godsdienst predikt in alles liefde tot den naaste, maar vergeet het dat, om de liefde vruchtbaar te maken, daarbij ook kennis behoort. Het huma nisme stelt kennis naast liefde en geeft beiden gelijke eer. Noch kennis alleen, noch liefde alleen, maar beiden vereenigd vormen de macht die de wereld zal regeeren: liefde zal willen, kennis zal kunnen. De godsdienst stelt de liefde tot God boven die tot de menschen, tengevolge waarvan vele men schen ongelukkig worden. Spreker haalde als voorbeeld aan de geschiedenis die Daudet schetst in zijn Evangelists en Miss. E. Lytton in Under which Lord. Wel is waar, men kan daartegen aanvoeren dat het slechts romans zijn waarin dat voorkomt maar spreker antwoordthet zijn romans die eene trouwe afspiegeling geven van het werkelijke leven. De godsdienst leert: al uw lijden, al uwe be proevingen zulllen hiernamaals beloond worden het humanisme zegtwijdt al uwe krachten aan dit leven, geeft geheel irw ik, al wat heilig en goed is geeft dit der wereld, den menschen om u heen; geen God heeft uwe liefde noodig wel de menschheid. Die godsdienst schrijft voor uwe ziel te redden voor het hiernamaals. Het humanisme roept u toe redt uwe medemenschen uit de ellende waarin zij gestort zijn. Ieder menschelijk hart heeft behoefte aan lief de, aan toewijding, aan opoffering en de godsdienst bevredigt die door het hart schijnbaar iets te geven God, Maria, Jezus enz. Het humanisme erkent die behoefte ook, maar zegt: maakt die vruchtbaar voor de menschen. Het humanisme wordt gezegd kunst en poëzie uit te dooven. De schoone Gothische kerkgebou wen, de gewijde schilderkunst, de gewijde muziek, dat alles, beweert men, zal verdwijnen. Neen, zegt de humanist, wjj vreezen niet dat de ware kunst schade lijden zal. De kunst toch is niet ontstaan uit maar naast den godsdienst en heeft dezelfde ontwikkeling als de godsdienst zelve. Evenals deze is zij ook zuiver menschelijk; niet het goddelijke is hetgeen ons in de gewijde schilderijen aantrekt maar het zuiver mensche- lijke. Zie bv. de madonna's; niet de krans die voet niet met de gasten gaan wandelen en Edgar had haar dus een oogenblik voor zich zelf. Hij ging aan hare voeten op het gras zitten en zij streek met de hand over zijn bruine lokken. „Wel, mijn jongen, hebt ge pleizier gehad?" «Hm ja Er waren lekkere koekjes." «Was Keetje er «Natuurlijk. Maar praat mij niet van Keetje. Zij gedroeg zich weer zoo kinderachtig. Zij wordt verbazend slecht opgevoed. Mama, gij zijt moede en treurig. Ik wensch al die gasten naar de maan! Waar dacht gij aan toen ik kwam en u zoo deed schrikken?" Hij vroeg met de volharding van een verwenden gunsteling en zjj zocht naar een ontwjjkend antwoord «Mjjne gedachten zjjn niet altjjd onder woorden te brengen «Waarom niet?" «Omdat zjj, als ik zeer moede ben, vaak in onbestemde gewaarwordingen overgaan. Zie, daar komt het gezelschap aan. Ik hoop dat gjj u aangenaam zult maken bjj de jonge dames." «O! dat is verschrikkelijk!" Edgar ik had op uw hulp gerekend, want ik ben niet wel en heb pjjn aan den voet." Als een pijl uit een boog snelde de jongeling weg, bjj zich zelf mompelende «Wat ben ik toch een ezel, dat ik daar niet aan dachtMaar ik zal het goed maken." Eveline had den geheelen avond moeite om niet tg, lachen over zjjne krampachtige pogingen om

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1884 | | pagina 5