N° 283.
126e Jaargang.
1883.
V rij dag
30 November.
Terwjjl het regent.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt, dagelijks^
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per 3/m. franco 3^50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent:
Advertentiën* 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg 29 November.
NOVELLE VAN N. MISASL
MIDDELBIJRGSCHE COURAXT
Agenten voor dit blad zijn te VlissingenP. G. de Veu Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van der Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te Tholen: W. A. van Nieüwenhuijzen, en te Ter Neuzen A. van der Peul Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube en Cie., John F. Jones, opvolger
Natuurlijk worden er weêr eenige namen ge
noemd van candidaten voor de opengevallen
betrekking van minister van koloniën. Gemak
kelijk zal het, dunkt ons, niet vallen een geschikt
persoon te vinden, omdat men vooral iemand
dient te kiezen die door zijn verleden de noodige
waarborgen voor bekwaamheid en eerlijkheid geeft.
Er staat voor het ministerie, reeds zoo zwak
op zijn beenen, teveel op het spel.
Ongelooflijk is daarom het gerucht, waarbij
jhr Van Sypesteyn, oud-gouverneur van Suriname,
als aanstaand minister wordt gedoodverfd.
Het Vaderland beweert dat dit gerucht in Den
Haag de ronde doet, en meent in enkele woorden
van den minister Heemskerk grond voor de
waarheid ervan te vinden.
Terecht zou het blad zulk een keuze afkeuren.
Een man, die zóo getroffen werd door het votum
der kamer, naar aanleiding van de klachten over
willekeur van de heeren De Jong c. s., kan geen
ministers-zetel innemen. Daardoor zou het prestige
van het ministerie-Heemskerk zeker geheel en al
verloren gaan en zon de tweede kamer zich dade
lijk moeten verklaren in den geest, zooals de
premier dit verlangde, wanneer zij niet met zjjn
kabinet wil samenwerken.
Wij zien in de vervulling van de opengevallen
vacature een ernstige klip, waarop het gansche
kabinet zal stranden, omdat wij ons niet kunnen
voorstellen dat er nog iemand zal gevonden
worden om aan Heemskerk's uitnoodiging gehoor
te geven.
Men rijdt niet gaarne in een krakenden wagen mee.
Gaat het kabinet heen; wij willen dan hopen
dat de heer Heemskerk voor goed als minister
zijn ontslag neme en dat men ons dan bespare
al het napleiten, -zooals men nu over den af
getreden minister van koloniën doet.
Want het is niet fair een geslagen tegenstander
nog te bejegenen zooals nu geschiedt maar nog
onaardiger om, zooals zijne voorstanders doen, een
vriend na zijn echec nog belachelijk te maken
door hem om zijn verdiensten te verheffen.
Aan al wat er met dit kabinet gebeurt heeft
de heer Heemskerk schuld. Hij toch dwong zijn
collega's als het ware, wie weet door welke be
lofte, om met hem saam te gaan.
In het Vaderland behandelt de bekende tooneel-
criticus A. C. L. de rechtszaak Faassen-Nieuwen-
huis. Natuurlijk, zooals ieder die eenig gevoel
voor recht heeft, verdedigt de schrijver de aan
spraken van den heer Faassen op hetgeen hij
gedacht en in elkander gezet heeft.
Dat inen nog personen heeft die dit niet be
grijpen willen ligt zeker aan de zonderlinge op
vatting welke op letterkundig gebied omtrent het
mijn en dijn bestaat.
Ontneemt men iemand een brood of eenig geld
Hjj sprak die woorden met een woedend ge
baar uit en besloot ze met een vloek.
Yan dit alles scheen Dominicus niets te bespeu
ren hij vervulde zijn veldarbeid met ernst en
stilzwijgend. Des avonds keerde hij naar huis en
ging bij het vuur zitten, maar hoe zijne zusters
hem ook smeekten, al was het nog zulk mooi
weer, hij wilde nooit buiten komen. Hij besteedde
liever zijn tijd om manden te vlechten, houten
bankjes te timmeren, of andere nuttige voorwerpen
te vervaardigen. Somtijds, wanneer de stem van
Agatha zjjn oor bereikte, hief hij het hoofd op,
zat een poos onbewegelijk en begon dan weer
met dubbele kracht te hameren of met grooter
jjver te vlechten.
Omstreeks een maand geleden, toen hij vaneen
stukje land over de rivier terugkeerde, zag hjj
Agatha aan het begin van den weg op een bundel
takkebossen zitten en hem opwachten. Hij kon
geen anderen weg inslaan en moest dus langs
haar gaan. Hij vervolgde zijn weg alsof hij haar
niet bemerkt hadtoen hjj hij haar was stond
FÜ op-
hoe weinig'ook, men is een dief. Met pennevruchten,
geesteskinderen neemt men het niet zoo nauw.
De heer L. schrijft o. a.
Ben ik zeer vrijzinnig in mijn opvatting, waai
de kunst gebaat wordt en niemand schade lijdt,
groote strengheid zou ik wenschen, waar alleen
geldelijk voordeel bejaagd wordt ten koste van
anderen. Wanneer de directeur Nieuwenhuis een
stuk had vertoond, zoo goed als geheel verschil
lend van Faassens tooneelwerk, maar dat hij
Zwarte Griet betiteld had, alleen om dien titel
zou ik het als namaak beschouwd willen zien en
dus strafwaardig.
»Vander Meij, alias ».George," schijnt in het
denkbeeld te hebben verkeerd, dat een verslag in
een courant den inhoud van Faassens stuk tot
gemeen goed maakte. Ook dit is een dwaling,
die zij, die het letterkundig eigendom moeten be
schermen, zullen opmerken. Alleen wanneer die
lotgevallen van Zwarte Griet in de werkelijkheid
hadden plaats gegrepen, zou hij het recht hebben
gehad ze volgens zijn wijze te dramatiseeren. Het
artikel ware dan een feit, behoorde tot de ge
schiedenis en ware dus gemeengoed. Is het dan
niet moeilijk den schrijver van een geschied
kundig drama van namaak en diefstal te be
schuldigen zal men misschien zeggen. Zeer'zeker
is dit niet zoo gemakkeljjk als in het geval van
een stuk als Zwarte Griet. De verdeeling der stof,
de personen in het stuk optredende en de alge-
meene strekking zouden echter genoeg punten van
vergelijking aan de hand doen, om nit te maken,
of men met namaak te doen had en of de oor
spronkelijke dichter in zijn belangen benadeeld
werd. Ik herinner mij een rechtsgeding naar
aanleiding van Victor Hugo's *»Zucrèce Borgia''"''
Iemand had van Hugo's drama in drie bedrijven
een operatekst in vier bedrijven gemaakt, met
dezelfde personen, toestanden en titel. Hij werd
beschuldigd van contrefafon en veroordeeld tot
een zware geldboete."
Na eene herinnering aan hetgeen de Fransche
wetten omtrent dit punt zeggen, schrijft de heer
L. ten slotte
„Ik hoop, dat de heer Faassen zijn recht zal
blijven eischen, ook al mocht door onjuiste redactie
van zijn aanklacht hij niet dadelijk in het gelijk
gesteld worden. Het ware te wenschen, dat de
maatschappij van Nederl. letterkunde en het
Nederl. tooneelverhond, wier lid hij is, ten alge-
meenen nutte hem met raad en daad bijstonden.
De tooneeldichtkunst is een plant, die bij ons in
geen te vette aarde groeit. Het zou onverantwoor
delijk zijn haar niet te beschutten, juist nu zij
eenige belofte voor de toekomst geeft. Hotels en
schoone landhuizen zullen onze dramatici zich wel
nimmer verwerven, maar ontnemen we hun de
kans niet van bij hard werken zich een strooien
dakje boven het hoofd te verschaffen."
aïïeril«zee» 28 Nov. In de heden avond
gehouden algemeene vergadering der Vereeniging
tot oprichting en instandhouding eener ambachtsschool
werd door den thesaurier rekening en verantwoor
ding gedaan van zijn beheer, gedurende het eerste
»Zeg eens, Dominicus" zei zij, hem aan
ziende, terwijl hij met gebogen hoofd voor haar
bleef staan »zeg eens, als gij nu nog zoo over
mij denkt als vroeger, zal ik heel gelukkig zijn
van uw vrouw te worden."
„Trouw met uw molenaar, Agatha" antwoordde
hjj, »ik heb hem met opzet voor u gered."
»Maar ik wil hem niet hebben, ik wil niet.
Dien dag toen ik hem zoo zwak, zoo laf, door den
stroom meegesleept door het water verwonnen zag,
terwijl gij zoo sterk, zoo moedig hem bij de haren
greept en naar den oever brachttoen hij daar zoo
bleek, uitgeput op den grond aan uwe voeten lag
en gij zonder hem of mjj aan te zien uw kleeren
aautrokt, alsof er niets gebeurd was, alsof gij niet
aan een doodsgevaar ontsnapt waart, terwjjl de
gezwollen stroom nog naast u bruiste en bulderde
toen begreep ik dat gij de man waart dien ik
lief had. Wilt gij mij hebben Dominicus
Trouw met uw molenaar, Agatha, gij hebt
hem bemind en hij bemint u. Trouw met hem.
Vaarwel
En zonder om te zien stapte hjj met zijn ge
wonen tred den heiivel op.
Agatha oogde hem roerloos na, zette haar bos
hout weer op het hoofd en mompelde
»Hjj wil niet meer van mij weten. Hjj heeft
gelijk. Ik zal wachten."
En zij wachttetotdat zij op zekeren morgen
vernam dat Dominicus niet aan het werk was ge
gaan en ziek te bed lag. Een overblijfsel der
jaar van het bestaan der vereeniging. Volgens
dpze rekening bedragen de ontvangsten 894,53J
en de uitgaven 567,68, zoodat er een goed slot
is van 326,85
Uit het daarop gevolgd verslag vernamen we
met genoegen dat de leeraar W. Timmermans
uitstekend voldoet en de leerlingen thans vijf
in getal met lust en jjver werken en goede
vorderingen maken.
De vereeniging telt nu 65 leden en, gelijk de
verslaggever, bevelen wij haar aan in de belang
stelling van allen, die willen meewerken aan de
vorming van bekwame ambachtslieden.
Tot bestuursleden werden gekozen de heeren
M. Couvée, aftredend lid, en J. A. De Bruijne,
leex-aar aan de hoogei-e burgerschool. De laatste
in plaats van jhr mr W. A. De Jonge, die, tot
groot leedwezen van het bestuur en zeker van de
geheele vereeniging, verlangde niet meer in aan
merking te komen. Dezen, van de wording af haar
secretaris, werd door den voorzitter een welver
diende hulde gebracht.
Zij die geschikt en bereid zijn zich met ingang
van 15 Dec. a. tegen een maandelijksche bezoldi
ging van 120, als opzichter te belasten met het
dagelijkseh toezicht op het maken en opstellen
van inrichtingen tot stoomwaterverwarming water
leiding, stoomkokerij, stoomwasscherij, van eene
oliegasfabriek en eenige bijkomende werken ten
behoeve van het rijks krankzinnigengesticht te
Medemblik, gelieven zich voor 3 Dec. e.jk., bij op
gezegeld papier geschreven adres hjj het dep. van
binnenlandsche zaken aan te melden, en daarbij
al die bescheiden over te leggen welke tot steun
van hun verzoek of tot aanbeveling van hun persoon
dienstig zijn.
Aan den minister van justitie is door het hoofd
bestuur der Broederschap van canditaat-notarissen
in Nederland een adres gericht, waarin de mee
ningen dier Broederschap over het ontwerp van
wet op het notarisambt, ontworpen door den heer
H. W. J. Sannes, worden uiteengezet.
»De beginselen van het ontwerp, zegt het adres,
die ten doel hebben het eenigszins gesehokte ver
trouwen in het notariaat te herstellen en te be
vestigen door het tegengaan van oneerlijke
of onzedeljjke handelingen van den notaris, die
hem met vele familiën kunnen ten val sleepen
door het streven, om het zedelijk en wetenschap
pelijk gehalte der toekomstige titularissen te ver-
hoogen, en in het algemeen, door alle maatregelen,
strekkende om den notaris werkeljjk te doen zijn
wat hij zijn moet: de rechtskundige en vertrouwde
raadsman van het publiek, de man, die niet alleen
authenticiteit verleent aan de rechtshandelingen
van partjjen, maar ook als lasthebber hunne be
langen behartigt, kunnen niet anders dan warme
instemming vinden bij het publiek en notarissen
beide.
»De algemeene waardeering van deze beginselen
sluit echter niet uit, dat zeer velen het doeltref
fende van sommige der ontworpen middelen be
twijfelen."
oneenigheid tusschen de twee gezinnen gedoogde
niet dat Agatha naar hem ging vragen. Eindelijk
kwam de dokter, die het hoofd schudde en een
drank voorschreefhjj keerde na twee dagen terug
en verklaarde dat Dominicus typhus had en er
geen hoop meer was. Nu ligt de stumper op zjjn
armoedige legerstede, terwjjl de zusters en de oude
grootmoeder de gebeden der stervenden prevelen.
Ik heb hem een stuk wittebrood gezonden, dat
had de dokter hem voorgeschi'even. Wanneer
men te kennen wil geven dat een zieke opgegeven
is, zegt menzij hebben hem op wittebrood
gezet.
Op het oogenblik van sterven wordt men kies
keurig; dan wil men iets lekkers hebben, men
heeft trek in fijne spjjzen en wil in de andere
wereld aankomen met den mond vol. Een bóer
die sterft wil ook eens dat oniiitsprekeljjke genot
der rijke lui, van den grooten mijnheer" smaken;
hjj wil een stuk brood eten, zoo wit als sneeuw,
zacht en luchtig met een knappende korst. Zoo
vele, vele jaren heeft hjj zich gevoed met boonen-,
gersten- of kastanjebrood, dat hard, zwaar, droog
en scherp is, dat den mond bezeert, pijn aan de
tanden doet en als lood in de maag ligt. Het
zou wel aardig zijn als op een dag die boeren,
die zwoegen en sterven onder het bebouwen der
landerijen en akkers, van die rjjke, voorname
Dit wordt in het adres dan in bijzonderheden
uiteengezet. O. a. zegt het adres
»Eene beperking of verbod van kassierderij
schjjnt moeiljjk of onmogeljjk, en in het belang
van het publiek ook niet gewenscht, vooral niet
ten platten lande, waar de notaris dikwijls de
bestuurder van veler financiën is, en daarin moeilijk
door meer vertrouwde personen kan vervangen
worden.
„Ook de zekerheidstelling kan geen afdoend
middel tegenover verkeerde praktijken heeten, daar
zjj daartoe niet hoog genoeg kan gesteld worden
terwijl zoodanige verplichting bovendien hierom
geen goedkeuring verdient, omdat zjj, zonder we
zenlijk nut voor het algemeen, de hoop van zeer
vele candidaat-notarissen, om hunne toekomstige
bestemming te bereiken, voor goed zou verijdelen.
„Waar alzoo sommige middelen, om het ver
trouwen van het publiek in de notarissen te
bevestigen, ondoelmatig bevonden worden, mag
de eisch ter invoering van een verscherpt toezicht
des te meer klemmend heeten. De goede notarissen
kan geen toezicht deeren; voor de slechten kan
het niet te scherp zjjn. Even algemeen echter
als deze overtuiging is, even verdeeld zjjn de
meeningen over de wijze, waarop het toezicht moet
worden uitgeoefend. Wordt tot wederinstelling
van kamers besloten, dan komt het velen wen-
scheljjk voor om daarin ook ambtenaren der
registratie op te nemen.
Van Holland-KraTcatau, uitgave van Joh. Yke-
ma te 's Gravenhage, ten voordeele van de slacht
offers van de ramp op Java, is thans ook de
Nederlandsche uitgave verschenen. Het is op prachtig
zwaar folio papier gedrukt, en doet zoowel der re
dactie, den heeren J. Bosboom en dr Jan Ten Brink,
als den typograaf, de Zuid-Hollandsche boek- en
handelsdrukkerij, eer aan.
De 24 bladzijden van Holland-KraTcatau bevat
ten, behalve facsimilles van den koning, de koningin
en prinses Hendrik der Nederlanden, een vijftigtal
schetsen van onze eerste schilders en een tachtig
bijdragen van onze meest gevierde letterkundigen,
terwijl ook de beoefenaars der toonkunst het
hunne bjjbrachten om het gedenkblad volledig te
maken.
Over het algemeen zijn de schetsen onzer schil
ders uitstekend en hebben niet het voorkomen
of ze inderhaast zjjn neergekrabbeld, zooals men
dat meermalen in gedenkbladen vindt.
Alma Tadema opent de rij met twee lieve
vrouwenkopjes, die zeer groot belang schjjnen te
stellen in iets wat ons onbekend blijft.
J. Hoynck van Papendrecht gaf een matroos
der Kon. Ned. marine, een prachtig type van
den flinken Hollandschen zeeman, zoo als onze
marine die heeft en waarop zjj met recht roem draagt,
E. Verveer schonk het beeld van een ouden
visschersman, zooals wij dat van hem gewoon zjjn.
Onze stadgenoot W. J. Van den Berghe zond
eene goed geslaagde Tyroler Alpenweide in, ter
wijl van J. Van de Sande Bakhnyzen eene traaie
schets van Twickel is opgenomen.
Van de hand van J. Bosboom vinden wjj een
dame, die wjj in den schouwburg en op
bewonderen, haar eens dwongen, al was het maar
voor de aardigheid, om een dag hun brood te
eten. Ik krijg tusschenbeide zulke vreemde in
vallen 1 Dan stel ik mjj voor wat er worden zou
van dat rozenroode mondje, met die hagelwitte
tandjes, met dat tongetje zoo fijn en rood als dat
van een vogeltje, dat mondje met den welrieken-
den adem, met die fijne, zachte lippen, die zoo
veel gekust hebben en gekust zjjn I Ik kan niet
zonder afgrijzen aan de marteling denken 1 Ge
lukkig zullen die arme stakkers zich nooit zoo
iets onmogelijks in het hoofd halen.
Wat is de nacht donker en stil
De heuvels om mij heen vertoonen Zich als
zwarte massa's en de stroom ruischt daar beneden
in de duisternis voort. Aan het einde van het pad,
dat den berg opslingert, flikkert een vlammetje.
Het is de lamp die voor het kapelletje der Ma
donna, die eveneens in 't duister punt gehuld is,
brandt. Dat is het eenige lichtpunt in den don
keren nachteen rood, flikkerend, onheilspellend
schijnsel.
Tegen het vallen van den avond is het opge
stoken door de zusters van den armen Dominicus,
die onder het prevelen van gebeden voor het beeld
geknield lagen.
Zelfs de oude grootmoeder heeft zich daariie^