N° 192. 126* Jaargang. 1883. Donderdag 16 Augustus. a FEUILLETON. Middelburg 15 Augustus. Wie zal de baas zijn Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent: Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. li. DIfRICIHO nr. MMUmsem COURANT. Agenten voor dit blad zijn te VlissingenP. G. de Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W. Bolland, te Ivruiningen: F. van der Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen, en te Ter Neuzen: A. van der Peul Jz. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube en Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich, enz. Uit Ylissingen zendt men ons heden de verblij dende tijding dat er op dit oogenblik geen spoor van besmettelijke ziekte in de stad aanwezig is. De gevallen, die zijn voorgekomen, schijnen dus geheel op zichzelven te staan. Wie zou niet hopen dat die schijn meer en meer bewaarheid worde En daarvoor bestaat, volgens ons van zeer be voegde zijde gedane mededeeling, alle grond. Het geval van overlijden bij een werkman staat geheel op zich zelf. De beide andere ge vallen werden waargenomen bij zeer jeugdige kinderen en terwijl bet eerste aanleiding gaf tot verschil in meening, is omtrent beide laatste een stemmig geconstateerd dat zij een gevolg zijn van cholera infantum. De kleine patiënten woonden in een ander deel der gemeente en van aan raking met het huis van den anderen lijder kan hoegenaamd geen sprake wezen. Dat dadelijk ook is overgegaan tot ontsmetting en het verbranden der kleeren behoeft niemand te verontrustenhoewel niet bepaald voorgeschre ven, waren dit maatregelen die als buitengewone en door ieder zeker zeer gewaardeerd wordende voorzorg zijn genomen. Men is zoo meldt men aan de N. R. Ct. verontwaardigd over de handelwijze van dr Hazen berg, die het ernstige geval toeschreef aan cholera asiatica en niet aan cholera nostras, zooals ande ren meenen. Ons dunkt dat is onbillijk. Ook wij hebben aan dien geneeskundige eenige vragen gedaan, maar deden dit in de meening dat hij zelf van inzicht was veranderd en dus voorbarig bad gehandeld. Nu echter zijne verdere houding bewezen heeft dat hij op door hem aan gegeven gronden zijn gevoelen handhaaft, verdient hij geen verwijt. Alleen is nu quaestie van ver schil in meening tusschen hem en den inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht. En nu is het jammer dat de wet in dezen niet voorziet om een derde te doen beslissen en dat voor diens uitspraak alle maatregelen van publiciteit niet kunnen worden geschorst. Als eenmaal de bekendmaking aan de woning i3 te lezen, is verdere ruchtbaarheid van de zaak, in het belang van te nemen voorzorgmaatregelen, meer dan gewenscht. Dat is ook geheel in den geest der wet op de besmettelijke ziekten, die in art. 24 uitdrukkelijk den burgemeester de ver plichting oplegt om, wanneer zich een geval van Aziatische cholera in de gemeente voordoet, dit onmiddellijk aan de ingezetenen bekend te maken Dan is publiciteit noodig en is het eene slechte, Uit het Noorsch, van {Slot.) »0p zulk een avond kwamen wij voorbij een huis, waar muziek gemaakt werd. Er brandde licht; wij zagen duidelijk een jonge dame voor de piano zitten en hoorden haar een sonate van Beethoven spelen, toevallig de lievelings-sonate van mijn vrouw. «Dat klonk zoo liefelijk in dien koelen avond stond, wij bleven onwillekeurig staan luisteren en toen de muziek ophield hoorde ik duidelijk hoe mijn vrouw een diepe zucht slaakte. „Eureka!" dacht ik. «Ik ben er!" Mijn vrouw was in een zeer muzikale omgeving opgevoed en zelf door en door muzikaal. Nu weet ik wat haar ontbreekt, dacht ikDoch tegelijkertijd trof mij het denkbeeldwat baat het of gjj het al weet, gij kunt het toch niet verhelpen. Zij mist een piano zij snakt naar muziekmaar zij weet dat wij er geen kunnen nemen en daarom heeft de lieve ziel niet willen zeggen wat haar scheelde. »Ik moest echter met een zucht bekennen, dat het maar bet best was voorloopig mij te houden alsof ik er niets van begreep; want ik kon er toch niets aan doen, ik mocht rekenen en be rekenen zooveel ik wilde; ik kon op niets meer uitzuinigen, wij dronken geen koffie na den eten, ik rookte niet, zelfs geen pijpen onze uit- eene struisvogel manier om bet gevaar te willen ontkennen en te verzwijgen. Maar vóór die mede deeling aan het hoofd der gemeente geschiedt moet in zulke ernstige gevallen geen geneesheer alleen op eigen inzicht afgaan en vooral niet voorbarig handelen.Eene medische dwaling kan ook in dergelijke gevallen zeer ernstige gevolgen hebben zonderling is het daarom dat de wet niet heeft voorzien in het geval van meenings- verschil. Als men denkt aan de onrust die zulk eene tijding teweeg brengt, thans vooral nu het eene eerste geval in gansch Europa is geweestals men het oog vestigt op de belangen van Ylissingen, op die van Amsterdam met zijn tentoonstelling, van geheel Nederland; en laat ons ook die van onze badplaats Domburg niet vergeten, dan is bet toch te meer te betreuren dat de wet voor zulk een eerste geval niet eenige meer dere omzichtigheid voorschrijft en eenig meerder onderzoek dan van éen persoon aanbeveelt vóór tot openbaarmaking en aanplakking van een bil jet aan de woning mag worden overgegaan. In ieder geval hopen wij dat bet niet meer noodig wezen zal, maar mocht dit wel het geval zijn dat dan ieder geneeskundige, voor hij zijn gevoelen openbaart, bedenke welke gevolgen de pübliceering ervan kunne hebben en dat hij zich met zijne collega's zal verstaan voor hij een ge- diceerd oordeel uitspreekt. Elke zaak, hoe droevig ook, geeft meestal ook nog reden tot vroolijkheid. Eene dwaze vergissing maakt het Engelsche blad St. James Gazette. Dit schrijft dat zich te Vlissingen een geval van cholera heeft voorgedaan bij een werkman die Nostras heet. Laat ons daarover maar eens lachen; na den eersten schrik werkt zulk een beweging uitstekend. Den 24 Febr. werd voor de arrondissements rechtbank te Middelburg een zaak behandeld tegen den burgemeester van Wolfaartsdijk, die in eene openbare raadsvergadering een paar toehoorders, onder het noemen van hunne namen, had toege voegd«Jelui bent ook van die rustverstoorders en opstokers van de gemeente, wantje komt iederen keer luisteren." Zooals onze lezers uit bet door ons destijds ge leverd verslag hebben kunnen zien, werd de heer Yan Strien verdedigd door mr M. J. De Witt Hamer alhier, die, naar aanleiding vooral van het gevoelen van prof. Buijs, overgelegd in zijn tweede stuk van het eerste deel van zijn werk over de Grond wet, na de voorlezing der stukken waaruit het bewijs was geleverd dat de beklaagde was lid van den gemeenteraad en dat de geïncrimineerde woorden door hem in de vergadering gesproken waren begon met de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie a limine litis voorop te stellen op grond, dat de wet die gerechtelijke gaven waren zoo nauwkeurig berekend, en toch kwamen wij met moeite rond. «Ik zweeg dus en zij zweegmaar ik geloof dat wij beiden begrepen wat wij wisten. »Den volgenden morgen deelde onze hospita ons mede dat haar zuster vroeger terug kwam dan eerst bepaald was maar zij had het zoo ge schikt, dat wij er niets bij zouden verliezen met onze kamers te ontruimen; tot nog toe hadden wij een slaapkamer boven gehad en nu zouden wij twee ineenloopende kamers in een ander ge- deelte van bet huis krijgen, die evenwel ook op den tuin uitzagen. Reeds dienzelfden avond had de verhuizing plaats. Die twee kamers waren misschien nog mooier dan die welke wij verlieten zij bestonden uit een groot vierkant vertrek en een lange, smalle, dus ook enge slaapkamer. »Nu was het de kunst om onzen «salon" met iets meer smaak in te richten dan thans het ge val was, en daarbij brak de strijd los. «Aan den eenen wand van het „salon'^waren twee vensters met een spiegel er tusschenaan den anderen kant was de deur naar de slaapkamer en de plaats voor een canapé, aan den derden wand was de schoorsteen en een deur die op den gang uitkwam en langs den vierden, die ook een deur had, waarmede men door een portaaltje naai den tuin ging, stond een monster van een kleer kast. Nog nooit had ik zoo'n gevaarte gezien, en bovendien was zij even leelijk als groot. Lieve wouw," zei ik, «in het salon, waar wij den heelen dag moeten zitten, kan toch dat verschrikkelijke dier van een kast niet blijven staan." „Die kast," zei mijn vrouw, «vind ik heer lijk. Daar kan ik onze heele garderobe in bergen vervolging verbiedt, dus een onderzoek der ge waande overtreding uitsluit. Pleiter beriep zich op art. 47 der gemeentewet en achtte de uitlegging van verschillende rechtscolleges, waaronder ook de hooge raad, die de onvervolgbaarheid van leden van den raad beperkt en een onderscheid gemaakt hadden tusschen beleedigende uitdrukkingen die binnen en andere die buiten dat kader vielen, in strijd met den geest en de bewoordingen der wet. Deze meening werd door hem gestaafd door aan haling van verschillende bekende schrijvers van naam. Tegenover die bewering stelde mT Yan Doorn, de subst.-off. van justitie, dat de art. 47 der ge meente en prov. wet en art. 92 der grondwet de leden der daarin bedoelde vergadering onschend baarheid verzekeren voor hetgeen zij in hunne meeningen en adviezen mededeelen, maar dat die onschendbaarheid zich niet uitstrekt tot al het geen in de vergaderplaats voorvalt. Volgens hem zijn de woorden van den voorzitter van den raad, waar ook geuit, straf baar en ging het niet aan in die artikelen een grens voor die strafbaarheid te zoeken. Alleen dan wanneer de woorden in het belang der aanhangige gemeente zaak geuit waren, wat in het bewuste geval vol gens het O. M. niet zoo was, zouden ze straffeloos kunnen blijven. Wat deed echter de rechtbank? Zonder over de quaestie der niet-ontvankelijk heid uitspraak te doen, zonder over hare al of niet bevoegdheid een dictum te geven, waarvan kon worden geappelleerd, ging zij over tot het hooren der getuigen, en werd de hoofdzaak zelve onderzocht. Na afloop van het getuigenverhoor nam het openbaar ministerie zijn requisitoir en acht dagen later deed de rechtbank uitspraak. Enkele over wegingen van bet vonnis namen wij in ons blad op. Deze houding der rechtbank geeft mr M. J. de Witt Hamer aanleiding tot eene beschouwing in het Rechtsgeleerd Magazijn Hij zet daarin zijne meening nader uiteen en wijst erop dat, ofschoon de grontwet, de provinciale- en gemeentewet den leden onzer wetgevende vergaderingen, zoo staten- generaal, provinciale staten als gemeenteraad recht geven op eene plaatselijke onschendbaarheid, men nog altijd ambtenaren vindt van het open baar ministerie die hen vervolgen, en rechters die hen veroordeelen. En zoodoende begaan zij volgens hem de misdaad, bij art. 114 van ons vigeerend strafwetboek strafbaar gesteld. En juist bet feit, dat de Hooge Raad tot nu toe met deze irrationeele wets-explicatie is mee- Tijdschrift voor binnen- en buitenlandsche rechtsstudie onder redactie van mr. H. L, Drucker, prof. te Groningen en mrs S. Kats en W. L. P. A Molengraaf te Amsterdam. (Uitgaaf van de Erven Bohn te Haarlem.) gegaan, maakt volgens hem, dat de ambtenaren van bet openbaar ministerie en van de rechter lijke macht straffeloos een misdrijf plegen en daarbij zich zelve in eene onwettige onschendbaar heid verheugen, terwijl zij de wettige onschend baarheid van leden van wetgevende vergaderingen miskennen. De behandeling der Wolfaartsdijksche zaak voor de rechtbank leverde, zoo schrijft mr De Witt Hamer, bet schouwspel op, dat twee getuigen, behoorende tot de partij der gauche in die kleine gemeente, gehoord werden a charge, terwijl de be klaagde de droite vertegenwoordigde. Zoo er bier althans van gauche en droite sprake kon zijn, be hoorden de getuigen tot de richting in gemeen tezaken, die tegenover die van den beklaagde stond. De politieke partijen voor den rechter als ge tuigen en beklaagden tegenover elkander, is dat niet juist wat de wetgever heeft willen voorko men? Yoor een niet ernstig man had de zaak en het onderwerp der vervolging iets belachelijks, ook om de omstandigheden, waaronder het geïn crimineerde feit had plaats gehad. Wanneer echter een lid van de eerste of tweede kamer voor eene beleediging, in een der kamers geuit, terecht stond en de getuige a charge waren zijne politieke tegenvoeters, dan zou het juiste licht over een der redenen der door den wetgever verleende onschendbaarheid in het oog springen. En gesteld dat de uiting, waarvoor eene vervolging was in gesteld, slechts de vrije beoordeeling van eene regeeringsdaad bleek fe zijn geweest, was dan toch door de vervolging zelve niet reeds de wet geschonden? En a priori kan het openbaar mi nisterie niet weten, of het niet misgetast heeft bij de beoordeeling van bet feit, dat het gaat vervolgen en de verschillende organieke wetten, die de onschendbaarheid in het leven riepen, be palen niet eenvoudig dat de uiting der meening niet strafbaar zal zijn, maar dat de dader» zelfs niet vervolgd zullen mogen worden. Op grond van het door de rechtbank gevelde vonnis zou volgens mr Hamer art. 47 der ge meentewet aldus gelezen moeten worden „Zij zijn niet vervolgbaar voor de stem of mee ning door hen in de vergadering uitgebracht be halve 1° wanneer hunne uiting geen betrekking heeft op de in behandeling zijnde zaken, 2° wanneer zij een beleedigenden persoonlijken uitval bevat tegen bepaalde personen uit bet in de zaal aan wezige publiek." Yoor ieder voorkomend geval zal men op dezen weg weer eene nieuwe uitzondering zien geboren worden en, naarmate de rechtspraak in deze ma terie zich uitbreidt, zal de regel van art. 47 der gemeentewet worden ingekort. Hoe nu voor het vervolg te waken, vraagt de schrijver, dat op die wijze de wet niet langer miskend worde «Die kast moet weg, vrouwlief! Die be derft het heele ameublement en maakt bovendien de kamer ongezellig «Gij wilt haar toch niet laten wegnemen?" zei mijn vrouw, een weinig gepiqueerd. «Neen, dat niet, volstrekt niet; maar waar moet zij staan In de slaapkamer »In de slaapkamer! Waar denkt gij aan? Daar is het al nauw genoeg; die is vol met de beide ledikanten." «Ja, bijna, maar meet eens, langs den langen wand is er juist ruimte genoeg voor de kast." «Ja, en dan bljjft er geen plaats over voor ons tusschen de ledikanten en de tafel." «Ik ging in de slaapkamer. »Daar moet de kast staan!" «Mijn vrouw bleef in het salon. „Hier moet de kast staan «Totnogtoe was de strijd half in ernst, half in scherts gevoerd maar nu merkte ik met verbazing dat bet heelemaal ernst werd. De schuld lag zeker van den beginne af aan aan mij. „Een beetje boos over het vooruitzicht van al tijd dat monster midden in die anders zoo gezel lige kamer te zien, werd ik ongeduldig over de stijfhoofdigheid van mijn vrouw, en zei op een toon, dien zij niet gewoon was te hooren, en ik voeg erbij, dien ik eerlijk getracht heb af te leggen, als hij in lateren tijd weer boven wilde komen «Dat is toch al heel verdrietig! Gij hoort dat het mijn wensch is dat de kast in de slaap kamer zal staan «Mijn vrouw zag mij verwonderd aan, zij was dien toon niet gewend en begon te schreien. Ziet ge, dat doen de vrouwen altijd om ons mannen onder den duim te krijgen en zij had het er op gezet om mij week te maken, maar ik hield mij goed en zei «Ja, vrouwtje lief, dat kan nu niet anders en gij zult het zelf ook inzien, als gjj er een beetje over nadenkt «Maar verbeeld u, daar stampte zij met haar kleine voetje op den grond en riep driftig uit «NooitGjj kunt uw wil doorzettenmaar- gij zult er mij nooit toe krijgen om te erkennen dat die kast in de slaapkamer behoort te staan «Dat zult gij vanzelf erkennen, nog eer het avond iszei ik, - want ik had een idéé ge kregen, en ik voegde erbij «Laat nu die kast maar staan waar zij staat tot van avond, en als gij dan nog niet inziet dat zjj naar de slaapkamer moet verhuizen, dan ja, dan mag zij op haar oude plaats blijven." «Zij lachte door hare tranen heenhet on weel was overde vredespreliminairen waren gemaakt. «Maar, ik vergeet heelemaal dat het laat wordt en ik moest om 10 uren in de stad zijn Vaarwel, vrouwtje lief, maak nu alles gereed tegen dat ik terug kom, en laat de kast maar staan tot nader orderGij zult uw zin hebben «Ja, die kast zal ik wel laten staan, -er zouden immers vier man noodig zijn om haar te verzetten 1 Ik dank u, dat gij zoo meêgaande waart want dat zeg ik u vooruitgij krijgt er mij nooit toe om toe te geven dat de kast in de slaapka mer moet staan." «Vaarwel «Vaarwel Toen de dokter zoover met zjjn verhaal ge*

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1883 | | pagina 1