N° 85.
126e Jaargang.
1883.
W oensdag
11 April.
Middelburg 10 April.
Een schuld van eeuwen.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen:
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent:
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
MIDDELBLRGSCHË COURANT.
Agenten voor dit blad zijn te VlissingenP. G. de Veij Mestdagh, te Goes: A. A. W, Bolland, te Kruiningen: F. van der Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooij, te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen, en te Ter Neuzen: A. van der Peijl Jz.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube en Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich, enz.
Mannen van verschillende richting op velerlei
gebied hebben zich vereenigd om dezer dagen
een hulde te bewijzen aan de nagedachtenis
van een man, wiens roem over alle deelen der
aarde is verspreidwiens invloed zich nog
steeds doet gelden door zijne geschriften en
wiens verdiensten naar waarde te schatten het
buitenland ons moest leeren. Eindelijk is men
er dan in geslaagd om zulk een man de eer
te geven, die hem toekomt, en staat men op
het punt door een monument de herinnering
aan zijn werken en streven levendig te houden,
tepwijl men zich op dit oogenhlik tevreden
stelt met het neerleggen van een krans op zijn
graftombe, in 1786 door de familie op eigen
kosten boven zijn graf opgericht.
Pogingen, vóór dat jaar aangewend om de ver
diensten van Hugo de Groot op andere wijze
in herinnering te houden, mislukten allen. Sprak
men dadelijk na het bijzetten van zijn lijk in
het graf te Delft, aan de rechterzijde van den
grafkelder der prinsen van Oranje, van een
standbeeld, men wenschte ten slotte liever een
praalgraf, waartoe aan den beeldhouwer Rom-
bout Verhulst een opdracht voor een ontwerp
werd gedaan, doch het plan van dien kunste
naar is nooit uitgevoerd.
En op de eenvoudige maar zeer nette tombe,
die thans boven zijn stoffelijk overschot prijkt,
heeft de Amsterdamsche hoogleeraar P. Bur-
man de volgende woorden gesteld, door den
heer Onderdewijngaard in het Hollandsch al
dus overgezet
Europa's wonder, dat geleerdheid doet verstommen,
Het pronkstuk waar natuur zichzelf in overtreft,
Het beeld der deugd, 't Verstand, tot 's Hemels top ge
klommen,
't Sieraad, dat boven 't lot van 't menschdom zich verheft,
Dien ware godsdienst, voor wiens eer hij streed, beloonde
Met de eêlste cederen van Libans kruin gehaald
Dien Pallas met olijf en Mars met lauwren kroonde,
Toen hij de wet voor Vrede en Oorlog heeft bepaald;
Dien Theems en Seine om strijd een wonderwerk beleden
Van Neerlanddien de Zweed zich eigende als gezant
Ds Groot ligt hier wijkt van dit graf, met snelle schreden,
Gij, die door Vaderlands- noch wijsheidsliefde brandt.
Er zal op veel uitvoeriger wijze dan wij dit
kunnen doen, in deze dagen hulde gebracht
worden aan hem, tegenover wien ons volk nog
steeds eene groote schuld had af te doen; het
is slechts onze bedoeling om even te herinne
ren aan hetgeen Hugo de Groot was en wat
hij heeft gedaan om aanspraak te kunnen
maken op de erkentelijkheid van bijna de
gansche wereld. Voor het grootste deel van
het Nederlandsche volk zal men den naam van
Hugo de Groot onafscheidelijk verbinden aan
dien van Elsje van Houweningen en is zijne
ontvluchting uit het slot Loevestein het voor
naamste punt uit zijne levensgeschiedenis.
Toch karakteriseert juist dat feit op oneigen
aardige wijze den toestand dier dagen en
werpt het een bijzonder licht op de hevigheid
van den strijd, die destijds werd gestreden en
waarvan het gevolg was dat een De Groot,
een man van ongekende bekwaamheid, werd
gevangen gezet en genoodzaakt was op zulk
eene wijze te vluchten.
De Groot, het Delftsch Orakel zooals hij
genoemd werd, werd 10 April 1583 te Delft
geboren. Zijn vader was burgemeester van
die stad en curator der Leidsche academie.
Zijne moeder heette Alida van Overschie.
Van hoogst zeldzame begaafdheden gaf hij
reeds zeer jong blijkop zijn 11e jaar ving
hij zijne studiën aan de hoogeschool te Lei
den aanop zijn 14e disputeerde hij twee
maal in het openbaar over wijsgeerige onder
werpen terwijl hij op zijn 15e jaar te
Orleans den titel van dokter in de rechten
verwierf en nog vóór zijn 16e zich te s Gra-
venhage als advokaat vestigde.
Zijn verblijf in 1598 in Frankrijk, waarheen
hy de staatsgezanten Justinus van Nassau en
Johan van Oldenbarneveld vergezelde, ken
merkte zich door de groote bewondering, welke
hij opwekte. Hendrik IV wilde hem tot ridder
slaan, doch De Groot bedankte voor die eer,
terwijl een aanbod om hem, onder den titel
van geheimschrijver van den jongen prins van
Condé, aan het Fransche hof te doen blijven,
door de ouders van De Groot werd van de
hand gewezen.
Dit was de reden waarom hij zich toen in
Den Haag vestigde, waar hij in belangrijke
rechtsgedingen optrad en op 25jarigen leeftijd
reeds door prins Maurits, wien hij van raad
had gediend in een rechtsgeding met den bis
schop van Munster, tot advocaat-fiscaal bij het
hof van Holland werd gekozen.
Toen reeds was zijn pen zeer vruchtbaar en
werd zijn reeds beroemde naam meer en meer
bekend door zijne geschriften, waaraan men om
strijd, met uitzondering van de Fransche wijs-
geeren, hulde bracht, en die nog heden ten dage
algemeen worden gewaardeerd.
In 1613 werd De Groot benoemd tot pensi
onaris van Rotterdam en verkreeg hij daardoor
zitting in de staten van Holland en in die der
staten-generaal. Van dien tijd af trad hij meer
op staatkundig gebied op, en trouw aanhanger
als hij was van Johan van Oldenbarneveld,
kan het geen wonder heeten dat de kerke
lijke twisten, waarmee later de staatkundige
werden verward, ook hem meesleepten. De
partij der contra-Remonstranten, door die
verwarring van godsdienst en politiek gewor
den de partij van Prins Maurits, bestreed hem
met feilen haatalle pogingen tot verzoening
van begin af aan door De Groot aangewend
waren vruchteloos en de strijd had zijn ge
vangenneming en die van zijn vrienden Van
Oldenbarneveld en Hoogerbeets ten gevolge.
Den 29en Aug. 1618 in hechtenis genomen
werd hij daar ziekte verhinderde hem
dadelijk in verhoor te nemen, eerst 18 Mei
1619 veroordeeld „tot een eeuwige gevange-
nisse en dienvolgend gebracht te worden in
eene verzekerde plaatse bij de heeren staten-
generaal te ordonneeren en aldaar zijn leven
lang gehouden en bewaard te worden en ver
klaren alle zijne goederen geconfisceerd."
Die plaats was Loevestein en tot 22 Mei
1621 bleef hij daar, toen hij op de algemeen
bekende wijze, door middel van een boeken
kist, ontvluchtte en in het huis van zijn zwager
Daatzelaar, te Gorinchem, zich als metselaar
verkleedde, om zoo naar Antwerpen te vluch
ten. Van daar vertrok hij naar Parijs, waar
hij zich weder in de gunst van velen mocht
verheugen en zich geheel wijdde aan letter
kundigen en wetenschappelijken arbeid. Daar
schreef hij een zijner meesterstukkenOver
het recht van oorlogmaar daar ook kwam
vooral De Groot's flink karakter het meest uit.
Van alle kanten werden hem de meest voor-
deelige aanbiedingen gedaan Frankrijk's ko
ning zeide hem een jaargeld toe, maar de be
taling liet veel te wenschen over, wijl spoe
dig bleek dat De Groot gehecht bleet aan
zijn land en aan zijn godsdienst en geen lust
gevoelde om een van beiden tot eigen voor
deel op te offeren. Toen dan ook prins Mau
rits was gestorven en prins Frederik Hendrik
aan het bestuur wasdurfde De Groot
eene poging wagen om in zijn land terug
te keeren, maar nauwelijks was hij in Sept.
1631 te Rotterdam aangekomen of er ont
stond zulk een ernstige opschudding tegen
hem dat hij zich opnieuw genoodzaakt zag het
land te verlaten, te meer toen een prijs van
tweeduizend gulden op zijne uitlevering werd
gesteld.
Hij vertrok daarop naar Hamburg, maar, had
zijn eigen land hem onheusch bejegend, toonde
mn zich daar door twist en haast verblind,
zóo dat men zijn verdiensten niet wilde erken
nen, in het buitenland bewees men beter hem
te kennen en te waardeeren.
De koning van Zweden Gustaaf Adolf sprak
onverholen zijne bewondering uit over den
grooten man en later werd De Groot aange
zocht om als Zweedsch gezant te Parijs op te
treden. Zijn voornaamste last was toen om te
trachten F rankrijk's hulp voor Zweden te ver
krijgen.
De Groot vervulde die hoogst moeielijke
taak gedurende negen jaren, toen in Januari
1645 koningin Christina hem terugriep. Hij
haastte zich toen om zelf zijn ontslag te vra
gen en op de reis naar Zweden bracht hij
zijn laatste bezoek aan zijn vaderland. In
Rotterdam en Amsterdam werd hij met de eer,
aan zijn rang verbonden, ontvangenmen
wilde toen zeker toonen dat men hem had
miskendjammer dat dit te laat was.
Welke pogingen koningin Christina ook aan
wendde om De Groot aan het Zweedsche hof
te behouden, het mocht niet baten. De Zweed
sche lucht scheen nadeelig voor De Groot's
gezondheid te zijn, en hij bedankte voor alle
aanbiedingen.
Hem werden door de koningin voor de door
hem bewezen diensten een som van 12000 Rd.
en vele sieraden geschonken, terwijl een schip
ter zijner beschikking werd gesteld om hem
naar Lubeck te brengen, waar hij zich wilde
vestigen.
Na een zeer ongelukkige zeereis kwam De
Groot te Stolbe aan, en nauwelijks was zijn aan
komst daar bekend of de hertogin van Pomme-
ren en haar zoon lieten hem verwelkomen,
boden hem een karos met 6 paarden aan, om
de reis voort te zetten. Tot aan het kasteel
te Coslin gebruikte hij dat voertuig.
Den 26 Ang. kwam hij te Rostock aan, doch
zoo verzwakt dat reeds den volgenden morgen
alle hoop op behoud van zijn leven werd op
gegeven en hij des nachts stierf in den ouder
dom van ruim 62 jaren.
Zijn lijk werd gebalsemd en naar Holland
overgebracht, waar het in September te Rotter
dam aankwam en met groote staatsie naar
Delft werd vervoerd. De ingewanden zijn in
de Domkerk te Rostock begraven.
En die man, wiens hart zoo warm klopte
voor zijn vaderland, die tengevolge van on
zalige twiEten werd verjaagd, heeft steeds zijn
liefde voor ons land getoond in geschriften en
door daden.
Wat De Groot voor de wetenschap is ge
weest bewijst het oordeel van Vossius „dat hij
zijns gelijke niet had en zeker door niemand
werd overtroffen." Hij schreef de Inleydinge
tot de Hollandsche Rechts-Geleer dheyt, een boek
dat tot op de invoering der Fransche wetboe
ken in Holland de rechtsbron bij uitnemend
heid is geweest, terwijl nu nog in Zuid-Afrika
en elders de ïechtscolleges daarop hunne be
slissingen gronden.
Hij verwierf zich den eernaam van Vader
des volkenrechtsen prof. Asser noemt hem
terecht „een man, die, door den geestdrift dei-
edelste vaderlandsliefde bezield, in zijne ge
schiedkundige werken vele der eigenschappen
van een Tacitus aan den dag heeft gelegd en
die menigmaal de pen heeft opgevat om de
rechten en belangen van zijn land tegenover
vreemde eischen of aanspraken te handhaven,
die, ondanks de bitterste teleurstelling en
de grievendste bejegening, zich nimmer tot
eene handeling in strijd met eer of geweten
heeft laten verleiden, die strikt rechtvaar
dig zich heeft betoond ook in den grooten
strijd en die, bij herhaling, zijne door gods
dienstijver verblinde landgenooten tot verdraag
zaamheid en verzoening heeft aangespoord in
een tijd toen dit niet zonder gevaar geschieden
kon."
Dat was den man aan wiens nagedachtenis
men een schuld zal afdoen, die reeds eeuwen
bestaat.
Dat nu eerst zulk een schuld kan worden afge
daan, moge veel stof tot nadenken geven over
het hoogst moeielijke om oude vooroordeelen
te doen verdwijnen en ware verdiensten te doen
erkennen, wij willen dankbaar zijn dat het
eindelijk toch is gelukt om dat doel te berei
ken en erkentelijk dat politieke of godsdien
stige geschillen, noch vorschillen van welken
aard ook deze hulde hebben belet.
Bij al het jammerlijke geharrewar op dit
oogenblik is zulk een demonstratie een ver
kwikkelijk uwspel en het staren op het
beeld van een Huig de Groot een goed middel
om energie en beginselvastheid te leeren en
vooral eene aansporing om steeds de warme
belangstelling voor het welzijn van het vader
land niet over het hoofd te zien.
Want wij hebben behoefte aan zulk eene
herinnering tevens. Wij moeten telkens weer
verfrischt worden door te denken aan den
trits van eminente mannen, die ons klein land
heeft geleverd en wij hebben recht daarop
trotsch te zijn. Onze geschiedenis moet hare
bladen telkens openslaan, om aan het volk te
leeren dat zulk eene trotschheid gewettigd is.
Als er dagen van strijd geweest zijn dan
waren het wel die, waarin Grotius leefde, maar
welke grove fouten er toen ook gemaakt mogen
zijn, de geest van den grooten rechtsgeleerde,
theoloog en dichter heeft ten slotte gezege
vierd en daarin verheugen wij ons in deze
eeuw, al moge nog menige scherpe wind van
partijwoede ons wel eens pijnlijk aandoen.
In het licht van al wat hij heeft geschreven
verkwikken zich nog duizenden dat licht
hoog op den kandelaar te plaatsen is een eerste
plicht voor allen, wie het bij alle verschil van
meening slechts te doen is om het belang, van
de menschheid in het algemeen en dat van
het land in het bijzonder.
Uit betrouwbare bron kunnen wij mededeelen
dat de commissie voor de hernieuwing der scheep
vaartverbinding met sommige verlaten haventjes
in Zeeland ook iB geslaagd in de onderhandeling
met de haventjes Wolfaartsdijk, Wemeldinge en
Terseke.
De gemeenteraad van Stavenisse heeft bepaald
dat de jaarlijksche kermis aldaar, in plaats van
op den laatsten Vrijdag en Zaterdag der maand
Juni, voortaan zal worden gehouden op den laatsten
Zaterdag van Juni en den daarop volgenden Maandag
Gemeentebesturen, die tegen dit besluit beden
king mochten hebben, kunnen daarvan vóór 20
dezer ged. staten kennis geven.
Helft, 10 April. Ten raadhuize alhier wa
ren de leden van het gemeentebestuur, die van
het Hugo de Groot-comité, en de familieleden heden
morgen bijeengekomen. De heer A. A. Vorsterman
van Oijen sprak een kort woord tot het gemeen
tebestuur ter inleiding van de door hem geschreven
familiegeschiedenis van den beroemden Delvenaar
en van het uit dien edelen man en zijn gade
voortgesproten geslacht. Hij wenschte niet uitte
weiden over de verdiensten van het Delftsche orakel,
daar zoo straks, bij zijn grafmonument, andere
mannen het woord zouden voeren. Hij bepaalde
zich tot den wensch, dat zijn studie herhaalde
malen zou mogen geraadpleegd worden en niet
onvoldaan zou worden terzijde gelegd.
Door het uitvoerend comité voor de oprichting
van een standbeeld werd vervolgens besloten tot
het uitschrijven van een prijsvraag.
Te 1 ure was er receptie ten raadhuize. De
vestibule was gedecoreerd met het portret van
Grotius en zijne vrouw. In de raadzaal riep de
burgemeester, de heer De Vries van Heijst, en allen
aanwezigen een welkom toe; hij verklaarde zeer
te waardeeren dat het standbeeld van De Groot in
Delft komt en hij dankte de burgerij voor hare
belangstelling.
De heer Vorsterman van Oyen bood zijne studie
over Grotius het gemeentebestuur aan, waarvoor
de burgemeester zijn dank betuigde.
Er werden daarna ververschingen rondgediend,
Onder de aanwezigen merkte men vele autoritei
ten in uniform.
Te twee uren begaf men zich naar de Nieuwe kerk
waar veel publiek tegenwoordig was en waar de
heer mr E. J. J. B. Cremers, voorzitter van het
comité, de volgende toespraak hield:
In dit grootsche kerkgebouw, waarin wij, in
sombere gemoedsstemming zoo dikwijls de telgen
van ons vorstenhuis ten grave begeleidden, komen
wij heden bijeen om dankbaar en feestelijk den
geboortedag te vieren van den grooten man, die
voor drie eeuwen binnen het aloude Deltt het
levenslicht aanschouwde.
Hoe gaarne zoude ik zijn beeld volledig uitge
werkt voor uwe oogen toovoren. Maar die taak
is voor mjjn zwakke krachten te zwaar. Zij blijve
weggelegd voor een meer bevoegden, als het stand
beeld van het Delftsch orakel, door kunstenaars-