maakt, onderteekend door den dijkgraaf en de com
missie van stemopneming, en dit verbaal wordt mede
gedeeld aan den betrokken dijk raad.
Art. 6. Het dijksbestuur bestaat, nevens den voor
zitter, uit twee leden.
Overgangsbepaling. Art. 7. De dijkgraaf
van den Leendert Abraham-polder bekleedt de betrek
king van voorzitter van den dijkraad en van het
dijksbestuur, en de gezworenen van dien polder, die
van leden van het dijksbestuur, bedoeld in art. 13
van het reglement voor de calamiteuse polders of
waterschappen in Zeeland, zoolang de voorzitter en de
leden van het dijksbestuur niet 'overeenkomstig dat
reglement zijn benoemd.
Gedeputeerde staten zorgen voor het tijdig en ge
regeld in betrekking treden van den dijkraad en van
het dijksbestuur, en geven daartoe en tot de verdere
uitvoering der calamiteus-verklaring en van dit bij
zonder reglement, de noodige voorschriften.
Zij bepalen het tijdstip der optreding van het be
stuur, en het tijdvak waarover de eerste begrooting
en rekening van het opgerichte waterschap zal loopen.
Het verslag van gedeputeerde staten
luidt:
De calamiteus-verklaring wordt door de vergadering
van ingelanden van den polder opnieuw verzocht in
het, bij des bestuurs brief van 16 Augustus 1882
ingezonden adres, waartoe zij besloot op 7 dier maand,
blijkens een afschrift harer notulen van dien dag.
Ook de verder in art. 3 van het reglement voor de
calamiteuse polders of waterschappen, onder bf be
doelde stukken zijn overgelegd.
In den brief en de notulen hiervoren gemeld, wordt
aangetoond, art. 3 litt. g, dat voor zeewering
en oever verdediging noodzakelijke uitgaven voor den
polder te zwaar zijn.
Het mag er voor worden gehouden dat het vroeger
verzoek om calamiteusverklaring bij het besluit der
staten van 10 Juli 1880 n° 15 werd afgewezen om
verschillende redenen, opgenomen in het algemeen
verslag der afdeelingen, uitgebracht in de zitting van
7 November 1879. Het verzoek werd ontijdig ge
acht 's polders bedijking in 1853 werd als gewaagd
en lichtvaardig beschouwd; van de grondeigenaren
konden grooter offers worden gevergd dan zij tot
dusver brachtende offers waren te groot voor het
behoud van 50 of 60 hectaren volgens een ontwerp
van den waterstaathet algemeen belang was niet
genoegzaam bij het behoud van den polder betrokken
om eehe calamiteusverkiaring te rechtvaardigen.
Omtrent deze verschillende punten deelden wij onze
ziens wijs mede in ons antwoord van 11 Juni 1880.
Overeenkomstig art. 4 van het reglement is ook nu
de zaak door ons onderzocht, en in de eerste plaats
werd de hoofdingenieur van den provincialen water
staat door ons geraadpleegd.
Zijn uitvoerig ambtsbericht van 21 September 1882
bevat een belangwekkend overzicht van 's polders
waterstaatkundigen toestand, waarbij ook wordt ver
wezen naar een bericht van 7 Juni 1882 naar aan
leiding van het onderzoek der uitkomst van de voor
jaarspeiling. De inhoud van dat bericht werd des
tijds door ons aan het polderbestuur medegedeeld.
Uit de beide berichten blijkt dat 'spolders toestand
thans nog ongunstiger is dan vroeger, voor zooveel
zijn oever betreft, doch dat de zeedijk zeengoed wordt
onderhonden en het buitenbeloop goed wordt verde
digd. Er blijkt echter tevens uit dat meer dan ooit 's
polders behoud afhangt van krachtige oeververdediging,
waarvan de kosten in elk geval zijne draagkracht
overtreffen.
De geldmiddelen waaruit zijne uitgaven moesten
worden bestreden, bestonden volgens de rekeningen
gedurende de jongstverloopen twaalf jaren uit de
volgende
Dijkgeschot.
Leening.
1870
f 5035.09
f
1871
3312.56
9000.00
1872
3312.56
6500.00
1873/74
6757.62
nun
1874/75
4372.58
tl n ti
1875/76
4770.08
n ti n
1876/77
4370.60
ti tl tf
1877/78
6357.23*
T) 17 9
1878/79
6092.35
7) 9 9
1879/80
6887.00
17 71 Jt
1880/81
5297.69*
9 rf n
1881/82
5827.46*
9 9 9
f 62392.83* 15500.00.
Het dijkgeschot bedroeg alzoo over die twaalf jaren
gemiddeld per jaar f 5199,40, en zonder leening zou
het nog meer hebben moeten bedragen.
Alleen over de laatste vijf jaren werd gemiddeld
f 6092.35 jaarlijks aan dijkgeschot opgebracht.
Omgesteld over de grootte van 131,1828 hectaren,
vermeld in de bij het verzoek gevoegde opgaaf, be
droeg het gedurende de twaalf jaren jaarlijks gemid
deld 39.63 per hectare, en zou het zonder leening
jaarlijks nog ongeveer f 10 meer per hectare hebben
moeten bedragen; terwijl het over de vijf laatste jaren
gemiddeld jaarlijks 46.44 per hectare werkelijk bedroeg.
Volgens den overgelegden staat hebben de uitgaven
gedurende het voorschreven twaalfjarig tijdvak bedra
gen f 66422.064
waarvan te veel uitgetrokken nevens het
jaar 1873/74, in de kolom „Diverse" 0.1Ó
blijft f 66421.96J
waarbij volgens de rekeningen kan worden gevoegd:
voor aflossing van rentegevende en van
rentelooze schuldƒ11761.85
verder: 1870 voor kramwerk 46.22
1871 voor grondlasten 0.23
1875/76 voor het nadeelig slot
van 't vorig jaar61.09
1876/77 idem.299.14
totaal gelijk aan de totalen der rekeningen
over de twaalf jaren78590,49*
Dat bedrag kan worden gesplitst als volgt
voor kosten van beheer 2812.51
voor zeewering, sluis en peiling 55106.42*
voor waterleidingen en wegen 2032.16*
voor grondlasten van de zijkanten der
wegen15.19
voor renten van opgenomen kapitalen 6502.12*
voor aflossing11761.85
voor nadeelige sloten van vorige jaren 360.23
f 78590.49*
Van die som keerde onder de ontvangsten terug
f 203, door aannemers van werken betaald voor
bestedingkosten.
De op den polder gevestigde schulden bestaan, vol
gens den door het bestuur overgelegden staat, uit
de nog onafgeloste gedeelten van twee geldleeningen
ad f 9000 en f6500, welke met onze goedkeuring in
1871 en 1872 zijn aangegaan ter bestrijding van de
kosten der verhooging van een gedeelte van den
buitenberm des zeedijk» en van den aanleg van steen
glooiing. Van die leeningen is respectievelijk nog
3500 en f 3000 onafgelost. Elk van haar is aange
gaan tegen eene jaarlij ksche rente van 5 ten 100 en
onder verplichting tot eene jaarlij ksche aflossing van