In twee afdeelingen werd het voorstel van gedepu
teerde staten algemeen me^ belangstelling ontvangen
en werden daartegen geene bedenkingen in het midden
gebracht.
Bij de bespreking in eene der genoemde afdee
lingen gaf een lid zijne groote ingenomenheid te
kennen met het «bewijs van belangstelling in den va-
derlandschen landbouw, door het gedeputeerd college
in dit voorstel aan den dag gelegd, en sprak als zijne
overtuiging uit: dat na toekenning, in de jongste
zomervergadering der staten, van een snbsidie aan
eene provinciale tentoonstelling van nijverheid, het
thans vooral op den weg der staten ligt, om mede te
werken tot directe en indirecte bevordering der belangen
van den voornaamsten tak van Zeeuwsch en Neder-
landsch volksbestaan, te meer nu die tak van nijver
heid door concurrentie van het buitenland en vele
andere oorzaken in kwijnenden toestand verkeert.
In eene andere afdeeling verklaarde een lid zich
niet met het voorstel van gedeputeerde staten te
kunnen vereenigen, op grond dat deze uitgaaf noch
in het provinciaal belang noodig is, noch door bijzondere
wetten aan de provincie wordt opgelegd, zoodat zij,
met het oog op art. 107 der wet van 6 Juli 1850
(Stbl. n° 39) niet ten laste der provinciale fondsen
mag worden gebracht.
Een lid van gedeputeerde staten antwoorddedat
zijns inziens de woorden „provinciaal belang" niet
in zulk een beperkten zin mogen wordeno pgevat,
dat uitgesloten zouden moeten worden alle zoodanige
uitgaven, waardoor iets goeds zou kunnen worden
tot stand gebracht, doch waarvan het provinciaal nut
niet onmiddellijk valt aan te wijzen. Hetzelfde lid
wees, ter bevestiging zijner opvatting dezer woorden,
op de voorstellen, door gedeputeerden van verschil
lende andere provinciën, voor eene subsidie te dezer
zelfde zake aan provinciale staten gedaan en meent
dat, waar elders zóo werd voorgegaan, hef bedrag,
dezerzijds voorgesteld, niet zoo ruim is om hier het
verleenen eener bijdrage te weigeren.
Ten slotte verklaarden zich in laatstgenoemde af
deeling zes leden vóór en vijf leden tegen het voorstel
van gedeputeerde statenin de beide andere afdeelin
gen werd het voorstel algemeen goedgekeurd.
De voorzitter deelt mede dat dit verslag aan
gedeputeerde staten geen aanleiding gegeven heeft
om hun voorstel te wijzigen.
Aangezien geen der leden het woord wenscht te
voeren, wordt het voorstel in stemming gebracht en
met 34 tegen 6 stemmen aangenomen.
Tegen stemden de heeren Hammacher, Snijders,
Kakebeeke, Lucasse, Mazure en De Smidt.
Voorstel van gedeputeerde staten tot vereeniging
wan de Anna Jac Jba-, Willem- en Kramers-
polders tot éen waterschap.
Gedeputeerde staten geven bij het voorstel de vol
gende toelichting
De gezamenlijke eigenaren van de Anna Jacoba-
en Willempolders wendden zich in Juni 1880 tot onze
vergadering met het verzoek om de vereeniging dier
beide polders te bevorderen. Hun adres doet de door
hen aangevoerde gronden kennen.
Haar aanleiding van dat verzoek werd een onder
zoek ingesteld naar de grenzen der beide polders,
hunne rechten en verplichtingen, hunne werken en
de omstelling van het dijkgeschot.
Bij dat onderzoek kon het onze aandacht wel niet
ontgaan dat de Anna Jacoba-polder van den Kramers
polder niet door een dijk is gescheiden, zoodat
waterstaatkundig beide polders éen geheel uitmaken,
en wij vonden daarin aanleiding om de besturen van
de drie polders te hooren over vereeniging tot éen
waterschap.
Op het einde van Maart 1881 waren wij eindelijk
in het bezit van de noodige gegevens, ook voor wat
den Kramerspolder betreft.
De dijkgraaf van dien polder, erkennende dat
dezelfde zeedijken zoowel den Anna Jacoba- als den
Kramerspolder beschermen, gaf te kennen dat even
min de eigenaren als hij in deze omstandigheid eenig
bezwaar zagen, en verklaarde zich tegen vereeniging
der drie polders.
De eigenaren van de beide andere polders, zoo ant
woordde hun bestuur, waren niet ongenegen die pol
ders met den Kramerspolder te vereenigen, doch
wilden vernemen of ook de eigenaren van dezen pol
der daarin geen bezwaar zagen.
Dat de tegenwoordige toestand nog niet tot bezwa
ren aanleiding gaf, mag een zeer gelukkige omstandig
heid worden genoemd, doch kan voor de overheid
geen afdoende reden zijn, om een onregelmatigen toe
stand, waaruit gevaren kunnen voortspruiten, te
bestendigen.
De overheid heeft zelfstandig te beoordeelen wat
haar taak medebrengt en is allerminst verantwoord
door met regeling te wachten tot de besturen daartoe
het initiatief nemen.
Nu de Anna Jacoba- en Kramerspolders administra
tief zelfstandige lichamen zijn, staan de dijken onder
het uitsluitend beheer deels van den eeneo, deels van
den anderen polder. Toch hebben de ingelanden van
beide polders bij den toestand van beider dijken zeer
groot belang; immers bij doorbraak van éen dier
dijken zullen beide polders inundeeren. Wat water
staatkundig éen polder uitmaakt, behoort dan ook
niet administratief onder gezag van tweeërlei bestuur
te staan. Dit beginsel, dat zeker bij uwe vergade
ring wel geen tegenspraak zal ontmoeten, noopte
ons tot een onderzoek of overwegende bezwaren aan
deze vereeniging konden in den weg staan.
De uitslag van dat onderzoek leidde ons tot de
overtuiging dat de vereeniging zóo tot stand te bren
gen is, dat zij aan de eigenaren in beide polders een
waarborg voor de toekomst schenkt, zonder dat de
eigenaren in den eenen polder worden bezwaard ten
bate van die in den anderen polder.
Kan het hierboven ontwikkelde beginsel niet wor
den ingeroepen voor een vereeniging van den Wil
lempolder met de beide andere: toch zijner, naar het
ons voorkomt, afdoende redenen voor vereeniging der
drie lichamen tot éen waterschap.
Nadat de in 1847 verleende concessie tot indijking
van „ongeveer 700 bunders schorren en 100 bunders
slikken ten noorden van Sint Philipsland" was vol
tooid, werden daaruit gevormd twee administratief
van elkander onafhankelijke polders kort daarop werd
de onmiddellijk aan den Anna Jacoba- grenzenden
Willempolder gevormd.
De eigenaar van den Anna Jacoba-polder, eigenaar
van een deel der onder den naam van Nicke en
Rumoirt bekende schorren en slikken, voerde te zijnen
behoeve ook de concessie voor den Willempolder uit.
De eerste indijking was verdeeld in twee deelen,
van welke het eene onder den naam van Kramers
polder een kadastrale grootte heeft van 133 H. 85 A.
20 c.A; het andere onder den naam van Anna Jacoba-
polder eene grootte van 706 H.de tweede bedijking
deed een polder ontstaan met een kadastrale grootte-
van niet meer dan 28 H. 35 A. 40 c.A.
De door de bedijking van den Willempolder ver
kregen oppervlakte was alzoo zeer gering en tot die
9