De Heerengracht.
Provinciale Staten.
dering van inkomsten. Bovendien staan vele
huizen ledig, zoodat aan vermeerdering van in
komsten uit de pers. belasting ook niet te denken
valt. Spreker zal dus tegen vermindering stemmen.
De heer J. A. van Hoek vraagt het woord om
de heeren Tak en Ermerins te antwoorden. Terwijl
de heer Luteijn met bepaalde cijfers komt aan-
toonen dat de percentage van den H. O. vermin
dert en dus het belastbaar inkomen vermeerdert,
acht de heer Tak dit onjuist, op grond dat de
comm. meer inlichtingen heeft of de belangheb
benden beter aangeven. Maar dit is slechts een
vermoeden. Wanneer de heer Luteijn en de spreker
de gasfabriek een lichtpunt noemen, zegt de heer
Tak: naar het schijnt, naar men zegt, naar men
vermoedt, zal het electrisch licht dat lichtpunt
verduisteren; maar zijn dat argumenten Dat in
de grootere plaatsen nog groote sommen voor
concessie worden aangeboden, of groote bedragen
afwerpen is geen schijn en geen vermoeden, maar
werkelijkheid. Een voorbeeldYlissingen, daar
is toch, gelooft spreker, voor een gasfabriek, die
waarschijnlijk niet zoo in orde was als die van
Middelburg, een goede prijs gekregen.
De heer Ermerins spreekt over sommen die na
verloop van een of meer jaren zullen moeten be
taald worden, maar hier is sprake van de begroo
ting voor 1883 en nu gaat het niet aan om voor
werken in de toekomst de belastingschuldigen van
heden te laten betalen. Wanneer het blijkt dat
voor 1883 eene som van 3000 te veel ontvangen
wordt mag die niet geheven worden.
De voorzitter zegt niet in financieele beschou
wingen te zullen treden en de cijfers door den
heer Luteijn genoemd niet te zullen weerspreken.
De financieele toestand der gemeente wordt door
spreker volstrekt niet als ongunstig beschouwd,
integendeel, die is gunstig, vergeleken bij die van
andere gemeenten.
Desniettemin heeft de voorzitter bedenking tegen
vermindering der belasting, omdat hij van meening
is dat die stabiel behoort te zijn en het niet goed
is het eene jaar meer, het andere minder te heffen.
Wat betreft de vermindering der percentage, merkt
de spreker op dat die niet verminderd is, maar
wanneer men van 1875 af rekent, ongeveer gelijk
gebleven. In de tweede plaats is het bedrag
waarmede men de belasting verlagen wil niet
aanzienlijk genoeg om van vermindering van druk
te spreken. Voorts wijst de voorzitter erop dat
wanneer men den H. O. vermindert, het zeer
moeilijk is dien later te verhoogen. Dit is in
1877 en 1879 gebleken, toen met groote meerder
heid een voorstel tot verhooging verworpen is.
Ten slotte wijst de voorzitter erop dat bij eenige
ruimte van geld menige kleine uitgaaf aan open
bare werken besteed worden kan, waardoor velen
een bron van genoegen wordt geopend.
Om al deze redenen heeft de voorzitter beden
king tegen de voorgestelde vermindering.
Wat betreft de gasfabriek wil de voorzitter die
noch een donkernoch een lichtpunt noemen.
Niemand toch kan in de toekomst zien. Dat de
gasfabriek het bedrag niet waard iswaarvoor zij
op de boeken voorkomt, is echter z. i. onbetwist
baar. Aan de heeren Wolterbeek Van Baggen en C°.
is 20 mille meer betaald dan de waarde der fabriek,
om de exploitatie vroeger aan de gemeente te
laten overgaan. Wanneer echter elk jaar afge
schreven wordt en geen buitengewone omstandig
heden zich voordoen, acht de voorzitter de toe
komst der fabriek ook gunstig.
Nadat de heer Luteijn nog opgemerkt had dat
hij wat betreft de percentage van den H. O. alleen
van de laatste vijf jaren heeft gesproken, rele
veert hij dat door den voorzitter erop gewezen is
hoe moeilijk verhooging van H. O. is, maar hij wijst
erop dat hier niet aan vermindering, maar juist
aan terugbrengen op het oude cijfer gedacht is.
Het voorstelVan Hoek, alsnu in stemming
gebracht, wordt niet 8 tegen 7 stemmen verwor
pen. Voor stemden de heeren Van der Harst,
W. A. van Hoek, Van Leeuwen, Luteyn, Dron-
kers, Jeras en de voorsteller.
Alsnu overgaande tot de artikelsgewijze behan
deling der inkomsten, vraagt de voorzitter bij
art. 5 van hoofdst. II, opbrengst van grasverpach
tingen, namens burg. en weth. machtiging om bjj
verpachting van het Molenwater zoodanige condi
tiën te stellen, dat voldaan kan worden aan den
wensch om dat terrein een beter aanzien te geven.
Die machtiging wordt verleend.
Bij art. 7, rente van verschillende kapitalen,
wordt door de heeren Snijders, Jeras en Van der
Harst voorgesteld de lijst der saldohouders van
de voormalige wisselbank aan de leden van den
raad ter inzage te geven.
De voorzitter vraagt of de voorstellers daaraan
al of niet de voorwaarde van geheimhouding
wenschen te verbinden.
De heer Snijders antwoordt dat zij daarvan geen
voorstel maken, maar dat zij, wordt geheimhou
ding opgelegd, daarin zullen berusten.
en ongeloofelij k lang kan stilstaan Ik hoop voor
u slechts dat zij geen geslepen avonturierster is.
Ik geloof dat elke vrouw u, kunstenaars, kan in
pakken, als zij zich slechts weet te voegen in de
houding die ge voor uw chef-d'oeuvre verlangt.
Maar neenik wil niet gelooven, Percy dat gij
wezenlijk iets om zoo'n gemeen model kunt geven.
Gij vindt haar ongetwijfeld mooi en maakt haar
complimentjes, terwijl zij u uitlacht. Ik ken dat
volkje, dat verzeker iku; zij zijn niet waard dat
een verstandig mensch over haar spreekt."
Lady Annette spreekt van daag met ongewone
bitsheid. Zij had er haar zinnen op gezet om
haar „lieveling" mede te brengen voor Olly en zij
is niet gewoon gedwarsboomd te worden, als zij
een plan gemaakt heeftmaar zoodra zij ziet dat
alle tegenstand vruchteloos is, draagt zij haar
nederlaag met opgeheven hoofd.
»Het spijt mij dat gij vindt dat gij van daag
iets beters te doen hebt, Percy," zegt zij en geeft
hem de hand, wij zouden u gaarne gezien hebben;
maar zeg, kan ik Olly Maandag meebrengen om
uw schilderij te zien Wees niet ondankbaar
zij heeft u op het denkbeeld gebrachtLaat haar
nu ook de vruchten barer groote welsprekendheid
genieten."
„Ik beloof u dat ik Maandag zonder man-
keeren u en uwe vriendin mijn opwachting zal
komen maken", zegt Percy kortafwant hij ver
langt dat er een einde aan dit pijnlijke onderhoud
komt.
»Ik zie dat gjj mij weg wilt hebben", zegt
De heer Sprenger dient alsnu een amendement
in, strekkende om bij aanneming van het voor
stel, den leden geheimhouding op te leggen.
De heer Snijders daarna in de gelegenheid ge
steld zijnde het voorstel toe te lichten, acht dit
onnoodig, op grond dat de zaak reeds meermalen
is behandeld en er niets nieuws van te zeggen
valt.
De heer Van Eekelen motiveert zijne stem, die
hij aan het voorstel geven zal. Toen de Wissel
bank kortelings opgeheven was, had ook hij be
zwaar om de geheimen van enkelen aan meer
personen dan noodig was mede te deelen. Nu
echter reeds geruime tijd verloopen is en vroe
gere, thans afgetreden, leden van den raad het ge
heim kennen, acht spreker het niet noodig dat het
voor de heeren, die in den raad zitting hebben,
verborgen blijve.
Ook de voorzitter zegt geen bezwaar tegen het
voorstel te hebben.
Het amendement-Sprenger wordt daarna met
algemeene en het voorstel-Snijders c. s. met 13
tegen 2 stemmen aangenomen. De heeren W. A.
van Hoek en Luteijn stemden tegen.
De voorzitter stelt alsnu voor burg. en weth.
uit te noodigen ten deze nadere voorstellen te
doen en later mede te deelen wanneer het boek ter
inzage van de leden zijn zal. Al zoo wordt besloten.
Nadat hoofdstuk X, onvoorziene uitgaven, op
5287.08 bepaald en de gewone machtiging tot
af- en overschrijving en tot het sluiten van abon
nementen verleend is, wordt de geheele begroo
ting, in ontvang en uitgaaf 286,812.76 be
dragende, in stemming gebracht en met algemeene
stemmen aangenomen.
De vergadering is daarna gesloten.
Bij het in ons nommervan eergisteren medege
deelde voorstel van burg. en weth., omtrent de
verbetering van den toestand der Heerengracht,
heeft dat college een overzicht gevoegd van het
geen in de verschillende omtrent deze zaak ge
wisselde stukken voorkomt.
De plannen der gezondheidscommissie, van den
heer Van 'i Scheldvan de commissie van fabricage
en van dr Van Berlekom worden achtereenvolgens
besproken, in verband met hetgeen daartegen van
verschillende zijden aangevoerd is.
Een keuze uit die plannen was voor burg. en
weth. zeer moeilijk; niet omdat gelijk soms
voorkomt het eene plan al aannemelijker is
dan het andere, maar integendeel omdat tegen het
eene al meer bezwaren bestaan dan tegen
het andere. Dóch vooral ook, omdat naar de over
tuiging van burg. en weth. geen der plan
nen een middel tot volkomen genezing der
kwaal aangeeft. De stank zal, hoewel naar zij
hopen in mindere mate, een bron van klachten
blijven. Stilstaand zout water, al wordt het niet
verontreinigd door riolen en al wordt het van tijd
tot tijd ververscht, riekt in sommige tijden des
jaars en vooral des zomers zeer onaangenaam.
Vooral is dit het geval wanneer, gelijk in de
Heerengracht, boomstammen voortdurend daarin
liggen of drijven. Demping is het eenige afdoende
middel om in dit geval den stank te weren.
Bij het doen eener keuze uit de verschillende
plannen waren burg. en weth. niet geheel van het
zelfde gevoelen.
Eenstemmig zijn zij echter van oordeel, dat
zoowel het plan der gezondheidscomm., gelijk het
door den gemeente-bouwmeester is uitgewërkt,
als het geamendeerde plan van den heer Van
V Scheld, gezwegen nog van de door den gemeente
bouwmeester voorziene storingen in het kanaal,
te kostbaar zijn. Met dr Van Berlekom
vragen burg. en weth. of eene zoo groote uitgaaf
ten bate van de bewoners van een wel tamelijk
uitgestrekt, maar schaars bewoond gedeelte der
gemeente ten volle verantwoord is. Die vraag
beantwoorden zij ontkennend, althans zoolang er
nog goedkoop«r middelen ter verbetering van
den toestand aangewend kunnen worden.
Het plan van de commissie van fabricage komt
aan de meerderheid van het college moeielijk
aanneembaar voor, nu verschillende commissiën en
deskundige personen ten sterkste protesteeren
tegen het sueeren der privaten op de gracht.
Werd dit plan aangevuld en deze grief weggeno
men, door op andere wijze in de verwijdering
der faecaliën te voorzien, dan zou het blijken
en dit gaf de minderheid toe dat het niet
minder duur dan de twee vorige is.
Maar bovendien acht die meerderheid de vrees
niet ongegrond, dat de goede werking van het
bestaande rioolstelsel daardoor belemmerd zou
kunnen worden. Met de commissie moge men
verwachten dat de wateraftapping met overleg zal
plaats^ hebben en naar omstandigheden zal gere-
lady Annette lachend, »ik begin te gelooven dat
gij dat kostbare model hier of daar verstopt hebt."
Zij doet een paar stappen in de richting van
het scherm. Clara staat te beven als een misda
digster die op heeter daad betrapt zal worden;
maar Percy blijft dood kalm, daar hij begrijpt
dat zijne bezoekster hem gadeslaat. Hij kan best
comediespelen als het noodig is.
„Ware mijn model hier geweest toen gij
kwaamt", zegt hij, sdan zou zelfs het verwoede
kloppen van Johnson mij niet aan de deur ge
bracht hebben. Ik doe nooit open als ik wezenlijk
aan het werk ben, daar ik als de klink eens op
gelicht is, in het geheel niet meer veilig ben.
Zie", een beweging zijner hand voltooide den
volzin.
»Ik weet niet wat ik meer moet bewonderen
uw koelbloedigheid of uw onbeschaamdheid", zegt
lady Annette, naar de deur gaande. Maar ik zal
u van daag niet langer plagen. Ik zal Maandag
wel met u praten en er voor zorgen dat ik geen
scherm in de kamer heb. Wij hebben plan op
een jachtreis met onzen vriend den admiraal
O'Leary en willen u medenemen. Uw schilderij
zal reeds lang op de tentoonstelling zijn als wij
vertrekken en luistervinken van modellendie zich
verbeelden heel slim te zijn, zullen dan al lang
afgedankt zijn, daar zal ik op aandringen."
„Nous verrons zegt Percy lachend.
Ja zeker, Nous verrons herhaalt zij heen
gaande, „en wat meer zegt, Olly en ik zullen een
oogje op u houden."
(Wordt vervolgd.)
geld wordende ondervinding leert, dat daar niet
al te veel op gerekend mag worden. Het zal
zeker moeilijk vallen de juiste maat te houden
en niet, hetzij te veel Te tappen ten nadeele van
de riolen in het grootste gedeelte der gemeente,
hetzij te weinig om de bewoners der Heerengracht
en omliggende buurten te gerieven.
De minderheid deelt dit gevoelen niet. Wel
erkent zij het bezwaar, gelegen in het sueeren der
privaten op de gracht, maar zij acht de door de
meerderheid gekoesterde vrees niet gegrond genoeg
om het nemen eener proeve met het plan der
commissie van fabricage te ontraden.
Minder bezwaren drukken naar het oordeel der
zelfde meerderheid op het plan van dr. Van Ber
lekom, dat alleen door den heer van 't Scheld be
streden is en waarvan de commissie van fabricage
slechts de uitvoerbaarheid betwijfeld heeft. De
uitvoering van dat plan kost veel minder, het kan
overal toegepast worden, de faecaliën worden daar
door uit de binnenwateren geweerd en het riool
stelsel in het overige gedeelte der gemeente loopt
geen gevaar van bedorven te worden. Wie van
tonnen niet gediend wil zijn, die kan een beerput
laten maken. Dit plan heeft bovendien nog dit
voordeel dat door die wijze van verwijdering der
faecaliën, deze hunne waarde geheel behouden, ten
gevolge waarvan de waarde van het recht tot
ophalen van den beer niet onbeduidend zou stijgen.
Dezelfde meerderheid ontkent echter niet, dat
aan dit plan weder het eigenaardige bezwaar ver
bonden is, gelegen in den tegenzin van velen
tegen het tonnenstelsel, en zij erkent, dat het
ver van gemakkelijk zal zijn om op afdoende wijze
te waken tegen het werpen van faecaliën in de
voor het spoelwater bestemde kanalen. Verscher
ping van het toezicht zal dan ook wellicht noodig
blijken.
Dat de gemeente het recht heeft om het sueeren
der privaten op de binnenwateren te verbieden
en te beletten, betwist intusschen geen der leden
van het dag. bestuur. Mocht daaromtrent bij den ge
meenteraad twijfel bestaan, dan zou aan eene
rechtsgeleerde commissie het onderzoek dezer
quaestie opgedragen kunnen worden.
Na wisseling van denkbeelden verklaarde de
minderheid zich ten slotte niet tegen het nemen
eener proeve met het tonnenstelsel ten opzichte
van de perceelen, die thans op de Heerengracht
sueeren, welke proeve, volgens raming van den
gemeente-bouwmeester, omstreeks 4260 zou
kosten. De meerderheid verklaarde hierop zich
tevreden te stellen met het nemen van deze proeve.
Ten opzichte van de middelen tot verbetering
van den toestand der Achtergracht geven burg.
en weth. de voorkeur aan het plan van d*. Van
Berlekom, waarvan de kosten geraamd zijn op
233-5. Intusschen kan het nemen eener beslis
sing naar het oordeel van burg. en weth. (des
verlangd) uitgesteld worden, tot dat de proeve
met het tonnenstelsel genomen is ten opzichte
van de perceelen die thans op de Heerengracht
sueeren.
Hetzelfde geldt ten opzichte van de middelen
tot wegneming van de hiervoren genoemde andere
bronnen van stank. De toepassing van het ton
nenstelsel op de daarbij betrokken perceelen, zou
volgens de raming 4855 kosten.
De vraag, in hoeverre de gemeente het recht
heeft om aan den heer Alberts de verplichting
op te leggen van het vuil tusschen de boomstam
men in de Heerengracht te verwijderen, gelijk de
commissie van fabricage dit wenscht, laten burg.
en weth. thans buiten beschouwing. Wanneer
de gemeenteraad het verlangt, zullen zij den heer
Alberts verbieden een ander gebruik te maken
van het terrein op den Seisdam, dan waartoe hij
vergunning heeft gekregen. Bij overtreding van
dit verbod kan de vergunning geheel ingetrokken
worden.
Reeds in de najaarsvergadering van 1879 is bij
de staten dezer provincie een verzoek tot calami-
teus-verklaring ingekomen van den in den oost
hoek van Noord-Beveland gelegen en omstreeks
146 bunders grooten Leendert Abraham-polder.
De aanvraag was gegrond op de omstandigheid
dat de polder de voor zijn behoud noodzakelijke
buitengewone werken van oeververdediging niet
zou kunnen behartigen. Gedeputeerdestaten toet
sten in een uitvoerig verslag de aanvrage aan de
bepalingen van de wet op de calamiteuse polders
en van het provinciaal reglement; zij achtten, in
tegenspraak met het advies van den hoofdingenieur
van den rijkswaterstaat, het algemeen belang bij
de calamiteus-verklaring betrokken en stelden aan
de provinciale staten voor het verzoek des polders
in te willigen.
Uit het afdeelingsverslag bleek dat bij vele leden
der staten ernstige bezwaren tegen het voorstel
bestonden, en deze werden niet beantwoord vóór
de volgende zomervergadering van 1880, waar
gedeputeerde staten eene uitvoerige memorie van
antwoord indienden. De voorname bezwaren waren
de volgende. Het verzoek werd ontijdig geacht;
men meende dat de polder indertijd lichtvaardig
was bedijkt, dat van de grondeigenaren meer offers
konden worden gevorderd dan zij tot nogtoe brach
ten, dat de offers voor provincie en staat te groot
zouden zijn, wijl toch slechts een deel des polders
behouden zou blijven, en eindelijk dat het alge
meen belang niet genoeg was betrokken bij het
behoud des polders, om calamiteusverklaring te
rechtvaardigen. Deze methodische volgorde der
bezwaren is niet die van het verslag, dat dit
zjj in het voorbijgaan gezegd eene aaneenrij
ging was van de notulen der drie afdeelingen,
zooals de verslagen onzer provinciale staten meestal
zijn, waarschijnlijk wijl door de snel op de afdee-
hngsbijeenkomsten volgende openbare zittingen
de tijd ontbreekt om van zulk een stuk een helder,
logisch geheel te maken, dat niet ontsierd wordt
r°i?>r -^e no°d6l°oze herhaling van hetgeen »éen
rjn rï® kamer links zegt, terwijl seen ander
■u j "ve, leden" aan de overzijde van den cor
ridor dezelfde meening in de notulen doen opne
men^ Een dier verslagen ging eens zoover, dat
uit iedere afdeeling het aantal leden werd ge
noemd, dat voor t*i tegen zekere bepalingen
was gezindzoodat eene eenvoudige optel
ling de kansen van het voorstel bepaalde. Vie
de stemming anders uit, dan kon men daarin mis
schien de aanleiding vinden om den invloed der
in het debat ten toon gespreide welsprekend
heid na te gaan.
In hun antwoord op het verslag verdedigden
gedeputeerde staten in geregeld betoog op feitelijke
en historische gronden hen voorstel echter niet
met den door hen gewenschten uitslag j want de
aanvrage werd met 18 tegen 17 stemmen van
de hand gewezen.
Daarmede was de zaak vooreerst afgeloopen;
doch de stroom der Oosterschelde liet den polder
geene rustde toestand werd meer dreigend, en
in Augustus van dit jaar herhaalde de vergadering
van ingelanden haar vroeger verzoek.
Ook thans stellen gedeputeerde staten de inwil
liging voor, verwijzende naar de vroeger door hen
aangevoerde redenen en naar het ambtsbericht van
den hoofdingenieur van den provincialen waterstaat.
Reeds vóór de aanvrage, den 7,n Juni van dit
jaar, schreef de hoofdingenieur aan gedeputeerde
staten, naar aanleiding der laatste peilingen en
metingen, dat zoowel de laagwaterrand als ver
schillende dieptelijnen zoo aanmerkelijk den dijk
waren genaderd, dat de kans tot behoud der
bestaande zeewering zeer gering was te achten,
tenzij onverwijld werd aangevangen met aaneenge
sloten bezinking van den oever tot aan de grootste
diepte, een werk dat in betrekkelijk weinig jaren
zou moeten worden voltooid en eene uitgave van
6 a 7 ton zou vorderen. Twee andere plannen,
waarbij een deel des polders zou worden behouden,
zouden 200.000 en 230.000 kosten.
Deze voorloopige waarschuwing werd door een
uitvoerig advies van den hoofdingenieur gevolgd,
toen de polder de calamiteusverklaring had aan
gevraagd.
Het onderzeesch beloop van den oever voor den
polder is sedert 1870 zeer achteruitgegaan, terwijl
eene sterke inscharing is op te merken tegenover
het midden van den polder. Grond om vermin
dering van den stroomsaanval te wachten is er
nietveeleer het tegendeelzoodat behoud van
den dijk zonder onderzeesche verdediging niet te
bereiken is.
Het is tijd om met de verdediging aan te vangen.
Drie plannen zijn genoemd1° Behoud van den
ganschen polder door aaneengesloten onderzeesche
oeververdediging, kosten f 600.000 a 700.0002°
Behoud van de algemeene richting van den oever
door het aanleggen van twee verdedigingspunten
en een daartusschen te maken inlaagdijk, met
verlies van 30 bunders van den polder, kosten
230.000, en 3° Een verdedigingspunt en ver
landwaarts terugtrekken op een inlaagdijk, met
verlies van 78 bunders, kosten 200.000.
De uitvoering zelfs van het goedkoopste plan
ligt buiten de macht des polders, welks vorkoop-
waarde minder bedraagt dan de geraamde kosten,
zoodat dwang volgens de wet van 1855 ook is
uitgesloten.
Liefst zag de hoofdingenieur eene vereeniging
der polders Leendert Abraham, Alteklein en Oud-
Noord-Beveland hij gaat zelfs verder en geeft
het denkbeeld aan om de oever verdediging langs
de geheele west-, noord- en oostkust van het
eiland onder éen beheer van zeewering te brengen.
Dit blijft echter thans, met het oog op den toe
stand van den Leendert Abraham-polder, buiten
beschouwing.
Zijn er termen tot inwilliging van het verzoek?
De polder is niet bij machte de noodige wer
ken te bekostigener is geen sprake van verwaar-
loozing der verdediging, en gedurende de laatste
jaren is een vrij hoog geschot (gemiddeld 39.254)
opgebracht. Er is dus voldaan aan de eischen
voor calamiteus-verklaring uitgedrukt in de wet en
het jrrovinciaal reglement. De wet geeft echter
geen recht op calamiteus-verklaring en uit hare
toelichting blijkt zelfs dat het de bedoeling was
geene calamiteus-verklaring uit te spreken, tenzij
voldaan werd aan drie andere voorwaarden.
Vooreerst moet het behoud des polders ook
voor anderen dan de ingelanden opoffering
waard zijn. In de eerste plaats is het behoud
van den Leendert Abraham-polder van belang voor
de achterliggende polders Oud-Noord-Beveiand en
Kats. Maar ook in algemeenen zin is het behoud
des polders nuttig. Gesteld de polder wordt prijs
gegeven, dan heeft men langs den inscharenden
oever der Oosterschelde slechts twee vaste punten
het te maken werk tegenover de oostpunt van
Oud-Noord-Beveland en de Westnol van den ca-
lamiteuzen Oost-Beveland-polder die 3.500 meter
van elkander verwijderd zijn en eene aanzienlijke
inscharing kunnen toelaten. Dit kan belangrijke
uitgaven voor het rijk en de provincie tengevolge
hebben en is bovendien weinig gewenscht in het ai-
gemeen rivierbelang, wijl zulk eene inscharing aan
leiding kan geven tot vervorming der stroomgeulen,
en het van hoog belang is de vaar- en stroomgeulen,
waar ze zooals hier goed zijn, te verzekeren door het
vastleggen van den inscharenden oever. Daarvoor is
hier alleen noodig het behoud van de strekking
des oevers voor den polder, dat bereikt wordt met
de uitvoering van het tweede der zooeven genoem
de plannen. Behoud van den polder zelf is voor
het algemeen rivierbelang niet noodigdoch wat
werkelijk wel noodig is, kan zonder calamiteus
verklaring niet worden tot stand gebracht.
Ook de andere vereischten, door de toelichting
der wet genoemd, zijn aanwezig. De te besteden
sommen zullen niet strekken tot behoud van dijken
en oevervakken, waarvan opoffering in het belang
van anderen gewenscht is; van verwaarloozing
der zeewering is geen sprake, en door de calami
teusverklaring wordt »geene gewaagde bedijking
met eene tegemoetkoming uit 's lands schatkist
beloond en daardoor voor het vervolg aangemoe
digd." Het gewaagde der bedijking in 1853,
vroeger breed uitgemeten, wordt door den provin
cialen hoofdingenieur niet bewezen geacht.
Het advies komt op deze gronden tot de slot
som dat alle vereischten aanwezig zijn om de
calamiteus-verklaring uit te spreken, en dat deze
daarenboven zoodanig in het belang is van de
algemeene gesteldheid van den loop der Ooster
schelde en van aangrenzende polders, dat daardoor
geheel moet worden tenietgedaan de bedenking
die tegen de calamiteusverklaring zou kunnen
rijzen, in verband met het gewaagde dat in de
onderneming tot bedijking heeft kunnen liggen.
Aan dit advies sluiten gedeputeerde staten in
hun verslag zich aan, tengevolge waarvan zij
voorstellen den Leendert Abraham-polder calami-
teus te verklaren en aan te nemen een bijzonder
reglement voor het bestuur van den ealamiteuzen
polder, volgens de bepalingen van het provinciaal
reglement.
GEDEUKT DIJ DE GEBROEDERS AIiRA.UA.lIS
TE MIDDELBURG.