De Heerengracht. Provinciale Staten. dering van inkomsten. Bovendien staan vele huizen ledig, zoodat aan vermeerdering van in komsten uit de pers. belasting ook niet te denken valt. Spreker zal dus tegen vermindering stemmen. De heer J. A. van Hoek vraagt het woord om de heeren Tak en Ermerins te antwoorden. Terwijl de heer Luteijn met bepaalde cijfers komt aan- toonen dat de percentage van den H. O. vermin dert en dus het belastbaar inkomen vermeerdert, acht de heer Tak dit onjuist, op grond dat de comm. meer inlichtingen heeft of de belangheb benden beter aangeven. Maar dit is slechts een vermoeden. Wanneer de heer Luteijn en de spreker de gasfabriek een lichtpunt noemen, zegt de heer Tak: naar het schijnt, naar men zegt, naar men vermoedt, zal het electrisch licht dat lichtpunt verduisteren; maar zijn dat argumenten Dat in de grootere plaatsen nog groote sommen voor concessie worden aangeboden, of groote bedragen afwerpen is geen schijn en geen vermoeden, maar werkelijkheid. Een voorbeeldYlissingen, daar is toch, gelooft spreker, voor een gasfabriek, die waarschijnlijk niet zoo in orde was als die van Middelburg, een goede prijs gekregen. De heer Ermerins spreekt over sommen die na verloop van een of meer jaren zullen moeten be taald worden, maar hier is sprake van de begroo ting voor 1883 en nu gaat het niet aan om voor werken in de toekomst de belastingschuldigen van heden te laten betalen. Wanneer het blijkt dat voor 1883 eene som van 3000 te veel ontvangen wordt mag die niet geheven worden. De voorzitter zegt niet in financieele beschou wingen te zullen treden en de cijfers door den heer Luteijn genoemd niet te zullen weerspreken. De financieele toestand der gemeente wordt door spreker volstrekt niet als ongunstig beschouwd, integendeel, die is gunstig, vergeleken bij die van andere gemeenten. Desniettemin heeft de voorzitter bedenking tegen vermindering der belasting, omdat hij van meening is dat die stabiel behoort te zijn en het niet goed is het eene jaar meer, het andere minder te heffen. Wat betreft de vermindering der percentage, merkt de spreker op dat die niet verminderd is, maar wanneer men van 1875 af rekent, ongeveer gelijk gebleven. In de tweede plaats is het bedrag waarmede men de belasting verlagen wil niet aanzienlijk genoeg om van vermindering van druk te spreken. Voorts wijst de voorzitter erop dat wanneer men den H. O. vermindert, het zeer moeilijk is dien later te verhoogen. Dit is in 1877 en 1879 gebleken, toen met groote meerder heid een voorstel tot verhooging verworpen is. Ten slotte wijst de voorzitter erop dat bij eenige ruimte van geld menige kleine uitgaaf aan open bare werken besteed worden kan, waardoor velen een bron van genoegen wordt geopend. Om al deze redenen heeft de voorzitter beden king tegen de voorgestelde vermindering. Wat betreft de gasfabriek wil de voorzitter die noch een donkernoch een lichtpunt noemen. Niemand toch kan in de toekomst zien. Dat de gasfabriek het bedrag niet waard iswaarvoor zij op de boeken voorkomt, is echter z. i. onbetwist baar. Aan de heeren Wolterbeek Van Baggen en C°. is 20 mille meer betaald dan de waarde der fabriek, om de exploitatie vroeger aan de gemeente te laten overgaan. Wanneer echter elk jaar afge schreven wordt en geen buitengewone omstandig heden zich voordoen, acht de voorzitter de toe komst der fabriek ook gunstig. Nadat de heer Luteijn nog opgemerkt had dat hij wat betreft de percentage van den H. O. alleen van de laatste vijf jaren heeft gesproken, rele veert hij dat door den voorzitter erop gewezen is hoe moeilijk verhooging van H. O. is, maar hij wijst erop dat hier niet aan vermindering, maar juist aan terugbrengen op het oude cijfer gedacht is. Het voorstelVan Hoek, alsnu in stemming gebracht, wordt niet 8 tegen 7 stemmen verwor pen. Voor stemden de heeren Van der Harst, W. A. van Hoek, Van Leeuwen, Luteyn, Dron- kers, Jeras en de voorsteller. Alsnu overgaande tot de artikelsgewijze behan deling der inkomsten, vraagt de voorzitter bij art. 5 van hoofdst. II, opbrengst van grasverpach tingen, namens burg. en weth. machtiging om bjj verpachting van het Molenwater zoodanige condi tiën te stellen, dat voldaan kan worden aan den wensch om dat terrein een beter aanzien te geven. Die machtiging wordt verleend. Bij art. 7, rente van verschillende kapitalen, wordt door de heeren Snijders, Jeras en Van der Harst voorgesteld de lijst der saldohouders van de voormalige wisselbank aan de leden van den raad ter inzage te geven. De voorzitter vraagt of de voorstellers daaraan al of niet de voorwaarde van geheimhouding wenschen te verbinden. De heer Snijders antwoordt dat zij daarvan geen voorstel maken, maar dat zij, wordt geheimhou ding opgelegd, daarin zullen berusten. en ongeloofelij k lang kan stilstaan Ik hoop voor u slechts dat zij geen geslepen avonturierster is. Ik geloof dat elke vrouw u, kunstenaars, kan in pakken, als zij zich slechts weet te voegen in de houding die ge voor uw chef-d'oeuvre verlangt. Maar neenik wil niet gelooven, Percy dat gij wezenlijk iets om zoo'n gemeen model kunt geven. Gij vindt haar ongetwijfeld mooi en maakt haar complimentjes, terwijl zij u uitlacht. Ik ken dat volkje, dat verzeker iku; zij zijn niet waard dat een verstandig mensch over haar spreekt." Lady Annette spreekt van daag met ongewone bitsheid. Zij had er haar zinnen op gezet om haar „lieveling" mede te brengen voor Olly en zij is niet gewoon gedwarsboomd te worden, als zij een plan gemaakt heeftmaar zoodra zij ziet dat alle tegenstand vruchteloos is, draagt zij haar nederlaag met opgeheven hoofd. »Het spijt mij dat gij vindt dat gij van daag iets beters te doen hebt, Percy," zegt zij en geeft hem de hand, wij zouden u gaarne gezien hebben; maar zeg, kan ik Olly Maandag meebrengen om uw schilderij te zien Wees niet ondankbaar zij heeft u op het denkbeeld gebrachtLaat haar nu ook de vruchten barer groote welsprekendheid genieten." „Ik beloof u dat ik Maandag zonder man- keeren u en uwe vriendin mijn opwachting zal komen maken", zegt Percy kortafwant hij ver langt dat er een einde aan dit pijnlijke onderhoud komt. »Ik zie dat gjj mij weg wilt hebben", zegt De heer Sprenger dient alsnu een amendement in, strekkende om bij aanneming van het voor stel, den leden geheimhouding op te leggen. De heer Snijders daarna in de gelegenheid ge steld zijnde het voorstel toe te lichten, acht dit onnoodig, op grond dat de zaak reeds meermalen is behandeld en er niets nieuws van te zeggen valt. De heer Van Eekelen motiveert zijne stem, die hij aan het voorstel geven zal. Toen de Wissel bank kortelings opgeheven was, had ook hij be zwaar om de geheimen van enkelen aan meer personen dan noodig was mede te deelen. Nu echter reeds geruime tijd verloopen is en vroe gere, thans afgetreden, leden van den raad het ge heim kennen, acht spreker het niet noodig dat het voor de heeren, die in den raad zitting hebben, verborgen blijve. Ook de voorzitter zegt geen bezwaar tegen het voorstel te hebben. Het amendement-Sprenger wordt daarna met algemeene en het voorstel-Snijders c. s. met 13 tegen 2 stemmen aangenomen. De heeren W. A. van Hoek en Luteijn stemden tegen. De voorzitter stelt alsnu voor burg. en weth. uit te noodigen ten deze nadere voorstellen te doen en later mede te deelen wanneer het boek ter inzage van de leden zijn zal. Al zoo wordt besloten. Nadat hoofdstuk X, onvoorziene uitgaven, op 5287.08 bepaald en de gewone machtiging tot af- en overschrijving en tot het sluiten van abon nementen verleend is, wordt de geheele begroo ting, in ontvang en uitgaaf 286,812.76 be dragende, in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. De vergadering is daarna gesloten. Bij het in ons nommervan eergisteren medege deelde voorstel van burg. en weth., omtrent de verbetering van den toestand der Heerengracht, heeft dat college een overzicht gevoegd van het geen in de verschillende omtrent deze zaak ge wisselde stukken voorkomt. De plannen der gezondheidscommissie, van den heer Van 'i Scheldvan de commissie van fabricage en van dr Van Berlekom worden achtereenvolgens besproken, in verband met hetgeen daartegen van verschillende zijden aangevoerd is. Een keuze uit die plannen was voor burg. en weth. zeer moeilijk; niet omdat gelijk soms voorkomt het eene plan al aannemelijker is dan het andere, maar integendeel omdat tegen het eene al meer bezwaren bestaan dan tegen het andere. Dóch vooral ook, omdat naar de over tuiging van burg. en weth. geen der plan nen een middel tot volkomen genezing der kwaal aangeeft. De stank zal, hoewel naar zij hopen in mindere mate, een bron van klachten blijven. Stilstaand zout water, al wordt het niet verontreinigd door riolen en al wordt het van tijd tot tijd ververscht, riekt in sommige tijden des jaars en vooral des zomers zeer onaangenaam. Vooral is dit het geval wanneer, gelijk in de Heerengracht, boomstammen voortdurend daarin liggen of drijven. Demping is het eenige afdoende middel om in dit geval den stank te weren. Bij het doen eener keuze uit de verschillende plannen waren burg. en weth. niet geheel van het zelfde gevoelen. Eenstemmig zijn zij echter van oordeel, dat zoowel het plan der gezondheidscomm., gelijk het door den gemeente-bouwmeester is uitgewërkt, als het geamendeerde plan van den heer Van V Scheld, gezwegen nog van de door den gemeente bouwmeester voorziene storingen in het kanaal, te kostbaar zijn. Met dr Van Berlekom vragen burg. en weth. of eene zoo groote uitgaaf ten bate van de bewoners van een wel tamelijk uitgestrekt, maar schaars bewoond gedeelte der gemeente ten volle verantwoord is. Die vraag beantwoorden zij ontkennend, althans zoolang er nog goedkoop«r middelen ter verbetering van den toestand aangewend kunnen worden. Het plan van de commissie van fabricage komt aan de meerderheid van het college moeielijk aanneembaar voor, nu verschillende commissiën en deskundige personen ten sterkste protesteeren tegen het sueeren der privaten op de gracht. Werd dit plan aangevuld en deze grief weggeno men, door op andere wijze in de verwijdering der faecaliën te voorzien, dan zou het blijken en dit gaf de minderheid toe dat het niet minder duur dan de twee vorige is. Maar bovendien acht die meerderheid de vrees niet ongegrond, dat de goede werking van het bestaande rioolstelsel daardoor belemmerd zou kunnen worden. Met de commissie moge men verwachten dat de wateraftapping met overleg zal plaats^ hebben en naar omstandigheden zal gere- lady Annette lachend, »ik begin te gelooven dat gij dat kostbare model hier of daar verstopt hebt." Zij doet een paar stappen in de richting van het scherm. Clara staat te beven als een misda digster die op heeter daad betrapt zal worden; maar Percy blijft dood kalm, daar hij begrijpt dat zijne bezoekster hem gadeslaat. Hij kan best comediespelen als het noodig is. „Ware mijn model hier geweest toen gij kwaamt", zegt hij, sdan zou zelfs het verwoede kloppen van Johnson mij niet aan de deur ge bracht hebben. Ik doe nooit open als ik wezenlijk aan het werk ben, daar ik als de klink eens op gelicht is, in het geheel niet meer veilig ben. Zie", een beweging zijner hand voltooide den volzin. »Ik weet niet wat ik meer moet bewonderen uw koelbloedigheid of uw onbeschaamdheid", zegt lady Annette, naar de deur gaande. Maar ik zal u van daag niet langer plagen. Ik zal Maandag wel met u praten en er voor zorgen dat ik geen scherm in de kamer heb. Wij hebben plan op een jachtreis met onzen vriend den admiraal O'Leary en willen u medenemen. Uw schilderij zal reeds lang op de tentoonstelling zijn als wij vertrekken en luistervinken van modellendie zich verbeelden heel slim te zijn, zullen dan al lang afgedankt zijn, daar zal ik op aandringen." „Nous verrons zegt Percy lachend. Ja zeker, Nous verrons herhaalt zij heen gaande, „en wat meer zegt, Olly en ik zullen een oogje op u houden." (Wordt vervolgd.) geld wordende ondervinding leert, dat daar niet al te veel op gerekend mag worden. Het zal zeker moeilijk vallen de juiste maat te houden en niet, hetzij te veel Te tappen ten nadeele van de riolen in het grootste gedeelte der gemeente, hetzij te weinig om de bewoners der Heerengracht en omliggende buurten te gerieven. De minderheid deelt dit gevoelen niet. Wel erkent zij het bezwaar, gelegen in het sueeren der privaten op de gracht, maar zij acht de door de meerderheid gekoesterde vrees niet gegrond genoeg om het nemen eener proeve met het plan der commissie van fabricage te ontraden. Minder bezwaren drukken naar het oordeel der zelfde meerderheid op het plan van dr. Van Ber lekom, dat alleen door den heer van 't Scheld be streden is en waarvan de commissie van fabricage slechts de uitvoerbaarheid betwijfeld heeft. De uitvoering van dat plan kost veel minder, het kan overal toegepast worden, de faecaliën worden daar door uit de binnenwateren geweerd en het riool stelsel in het overige gedeelte der gemeente loopt geen gevaar van bedorven te worden. Wie van tonnen niet gediend wil zijn, die kan een beerput laten maken. Dit plan heeft bovendien nog dit voordeel dat door die wijze van verwijdering der faecaliën, deze hunne waarde geheel behouden, ten gevolge waarvan de waarde van het recht tot ophalen van den beer niet onbeduidend zou stijgen. Dezelfde meerderheid ontkent echter niet, dat aan dit plan weder het eigenaardige bezwaar ver bonden is, gelegen in den tegenzin van velen tegen het tonnenstelsel, en zij erkent, dat het ver van gemakkelijk zal zijn om op afdoende wijze te waken tegen het werpen van faecaliën in de voor het spoelwater bestemde kanalen. Verscher ping van het toezicht zal dan ook wellicht noodig blijken. Dat de gemeente het recht heeft om het sueeren der privaten op de binnenwateren te verbieden en te beletten, betwist intusschen geen der leden van het dag. bestuur. Mocht daaromtrent bij den ge meenteraad twijfel bestaan, dan zou aan eene rechtsgeleerde commissie het onderzoek dezer quaestie opgedragen kunnen worden. Na wisseling van denkbeelden verklaarde de minderheid zich ten slotte niet tegen het nemen eener proeve met het tonnenstelsel ten opzichte van de perceelen, die thans op de Heerengracht sueeren, welke proeve, volgens raming van den gemeente-bouwmeester, omstreeks 4260 zou kosten. De meerderheid verklaarde hierop zich tevreden te stellen met het nemen van deze proeve. Ten opzichte van de middelen tot verbetering van den toestand der Achtergracht geven burg. en weth. de voorkeur aan het plan van d*. Van Berlekom, waarvan de kosten geraamd zijn op 233-5. Intusschen kan het nemen eener beslis sing naar het oordeel van burg. en weth. (des verlangd) uitgesteld worden, tot dat de proeve met het tonnenstelsel genomen is ten opzichte van de perceelen die thans op de Heerengracht sueeren. Hetzelfde geldt ten opzichte van de middelen tot wegneming van de hiervoren genoemde andere bronnen van stank. De toepassing van het ton nenstelsel op de daarbij betrokken perceelen, zou volgens de raming 4855 kosten. De vraag, in hoeverre de gemeente het recht heeft om aan den heer Alberts de verplichting op te leggen van het vuil tusschen de boomstam men in de Heerengracht te verwijderen, gelijk de commissie van fabricage dit wenscht, laten burg. en weth. thans buiten beschouwing. Wanneer de gemeenteraad het verlangt, zullen zij den heer Alberts verbieden een ander gebruik te maken van het terrein op den Seisdam, dan waartoe hij vergunning heeft gekregen. Bij overtreding van dit verbod kan de vergunning geheel ingetrokken worden. Reeds in de najaarsvergadering van 1879 is bij de staten dezer provincie een verzoek tot calami- teus-verklaring ingekomen van den in den oost hoek van Noord-Beveland gelegen en omstreeks 146 bunders grooten Leendert Abraham-polder. De aanvraag was gegrond op de omstandigheid dat de polder de voor zijn behoud noodzakelijke buitengewone werken van oeververdediging niet zou kunnen behartigen. Gedeputeerdestaten toet sten in een uitvoerig verslag de aanvrage aan de bepalingen van de wet op de calamiteuse polders en van het provinciaal reglement; zij achtten, in tegenspraak met het advies van den hoofdingenieur van den rijkswaterstaat, het algemeen belang bij de calamiteus-verklaring betrokken en stelden aan de provinciale staten voor het verzoek des polders in te willigen. Uit het afdeelingsverslag bleek dat bij vele leden der staten ernstige bezwaren tegen het voorstel bestonden, en deze werden niet beantwoord vóór de volgende zomervergadering van 1880, waar gedeputeerde staten eene uitvoerige memorie van antwoord indienden. De voorname bezwaren waren de volgende. Het verzoek werd ontijdig geacht; men meende dat de polder indertijd lichtvaardig was bedijkt, dat van de grondeigenaren meer offers konden worden gevorderd dan zij tot nogtoe brach ten, dat de offers voor provincie en staat te groot zouden zijn, wijl toch slechts een deel des polders behouden zou blijven, en eindelijk dat het alge meen belang niet genoeg was betrokken bij het behoud des polders, om calamiteusverklaring te rechtvaardigen. Deze methodische volgorde der bezwaren is niet die van het verslag, dat dit zjj in het voorbijgaan gezegd eene aaneenrij ging was van de notulen der drie afdeelingen, zooals de verslagen onzer provinciale staten meestal zijn, waarschijnlijk wijl door de snel op de afdee- hngsbijeenkomsten volgende openbare zittingen de tijd ontbreekt om van zulk een stuk een helder, logisch geheel te maken, dat niet ontsierd wordt r°i?>r -^e no°d6l°oze herhaling van hetgeen »éen rjn rï® kamer links zegt, terwijl seen ander ■u j "ve, leden" aan de overzijde van den cor ridor dezelfde meening in de notulen doen opne men^ Een dier verslagen ging eens zoover, dat uit iedere afdeeling het aantal leden werd ge noemd, dat voor t*i tegen zekere bepalingen was gezindzoodat eene eenvoudige optel ling de kansen van het voorstel bepaalde. Vie de stemming anders uit, dan kon men daarin mis schien de aanleiding vinden om den invloed der in het debat ten toon gespreide welsprekend heid na te gaan. In hun antwoord op het verslag verdedigden gedeputeerde staten in geregeld betoog op feitelijke en historische gronden hen voorstel echter niet met den door hen gewenschten uitslag j want de aanvrage werd met 18 tegen 17 stemmen van de hand gewezen. Daarmede was de zaak vooreerst afgeloopen; doch de stroom der Oosterschelde liet den polder geene rustde toestand werd meer dreigend, en in Augustus van dit jaar herhaalde de vergadering van ingelanden haar vroeger verzoek. Ook thans stellen gedeputeerde staten de inwil liging voor, verwijzende naar de vroeger door hen aangevoerde redenen en naar het ambtsbericht van den hoofdingenieur van den provincialen waterstaat. Reeds vóór de aanvrage, den 7,n Juni van dit jaar, schreef de hoofdingenieur aan gedeputeerde staten, naar aanleiding der laatste peilingen en metingen, dat zoowel de laagwaterrand als ver schillende dieptelijnen zoo aanmerkelijk den dijk waren genaderd, dat de kans tot behoud der bestaande zeewering zeer gering was te achten, tenzij onverwijld werd aangevangen met aaneenge sloten bezinking van den oever tot aan de grootste diepte, een werk dat in betrekkelijk weinig jaren zou moeten worden voltooid en eene uitgave van 6 a 7 ton zou vorderen. Twee andere plannen, waarbij een deel des polders zou worden behouden, zouden 200.000 en 230.000 kosten. Deze voorloopige waarschuwing werd door een uitvoerig advies van den hoofdingenieur gevolgd, toen de polder de calamiteusverklaring had aan gevraagd. Het onderzeesch beloop van den oever voor den polder is sedert 1870 zeer achteruitgegaan, terwijl eene sterke inscharing is op te merken tegenover het midden van den polder. Grond om vermin dering van den stroomsaanval te wachten is er nietveeleer het tegendeelzoodat behoud van den dijk zonder onderzeesche verdediging niet te bereiken is. Het is tijd om met de verdediging aan te vangen. Drie plannen zijn genoemd1° Behoud van den ganschen polder door aaneengesloten onderzeesche oeververdediging, kosten f 600.000 a 700.0002° Behoud van de algemeene richting van den oever door het aanleggen van twee verdedigingspunten en een daartusschen te maken inlaagdijk, met verlies van 30 bunders van den polder, kosten 230.000, en 3° Een verdedigingspunt en ver landwaarts terugtrekken op een inlaagdijk, met verlies van 78 bunders, kosten 200.000. De uitvoering zelfs van het goedkoopste plan ligt buiten de macht des polders, welks vorkoop- waarde minder bedraagt dan de geraamde kosten, zoodat dwang volgens de wet van 1855 ook is uitgesloten. Liefst zag de hoofdingenieur eene vereeniging der polders Leendert Abraham, Alteklein en Oud- Noord-Beveland hij gaat zelfs verder en geeft het denkbeeld aan om de oever verdediging langs de geheele west-, noord- en oostkust van het eiland onder éen beheer van zeewering te brengen. Dit blijft echter thans, met het oog op den toe stand van den Leendert Abraham-polder, buiten beschouwing. Zijn er termen tot inwilliging van het verzoek? De polder is niet bij machte de noodige wer ken te bekostigener is geen sprake van verwaar- loozing der verdediging, en gedurende de laatste jaren is een vrij hoog geschot (gemiddeld 39.254) opgebracht. Er is dus voldaan aan de eischen voor calamiteus-verklaring uitgedrukt in de wet en het jrrovinciaal reglement. De wet geeft echter geen recht op calamiteus-verklaring en uit hare toelichting blijkt zelfs dat het de bedoeling was geene calamiteus-verklaring uit te spreken, tenzij voldaan werd aan drie andere voorwaarden. Vooreerst moet het behoud des polders ook voor anderen dan de ingelanden opoffering waard zijn. In de eerste plaats is het behoud van den Leendert Abraham-polder van belang voor de achterliggende polders Oud-Noord-Beveiand en Kats. Maar ook in algemeenen zin is het behoud des polders nuttig. Gesteld de polder wordt prijs gegeven, dan heeft men langs den inscharenden oever der Oosterschelde slechts twee vaste punten het te maken werk tegenover de oostpunt van Oud-Noord-Beveland en de Westnol van den ca- lamiteuzen Oost-Beveland-polder die 3.500 meter van elkander verwijderd zijn en eene aanzienlijke inscharing kunnen toelaten. Dit kan belangrijke uitgaven voor het rijk en de provincie tengevolge hebben en is bovendien weinig gewenscht in het ai- gemeen rivierbelang, wijl zulk eene inscharing aan leiding kan geven tot vervorming der stroomgeulen, en het van hoog belang is de vaar- en stroomgeulen, waar ze zooals hier goed zijn, te verzekeren door het vastleggen van den inscharenden oever. Daarvoor is hier alleen noodig het behoud van de strekking des oevers voor den polder, dat bereikt wordt met de uitvoering van het tweede der zooeven genoem de plannen. Behoud van den polder zelf is voor het algemeen rivierbelang niet noodigdoch wat werkelijk wel noodig is, kan zonder calamiteus verklaring niet worden tot stand gebracht. Ook de andere vereischten, door de toelichting der wet genoemd, zijn aanwezig. De te besteden sommen zullen niet strekken tot behoud van dijken en oevervakken, waarvan opoffering in het belang van anderen gewenscht is; van verwaarloozing der zeewering is geen sprake, en door de calami teusverklaring wordt »geene gewaagde bedijking met eene tegemoetkoming uit 's lands schatkist beloond en daardoor voor het vervolg aangemoe digd." Het gewaagde der bedijking in 1853, vroeger breed uitgemeten, wordt door den provin cialen hoofdingenieur niet bewezen geacht. Het advies komt op deze gronden tot de slot som dat alle vereischten aanwezig zijn om de calamiteus-verklaring uit te spreken, en dat deze daarenboven zoodanig in het belang is van de algemeene gesteldheid van den loop der Ooster schelde en van aangrenzende polders, dat daardoor geheel moet worden tenietgedaan de bedenking die tegen de calamiteusverklaring zou kunnen rijzen, in verband met het gewaagde dat in de onderneming tot bedijking heeft kunnen liggen. Aan dit advies sluiten gedeputeerde staten in hun verslag zich aan, tengevolge waarvan zij voorstellen den Leendert Abraham-polder calami- teus te verklaren en aan te nemen een bijzonder reglement voor het bestuur van den ealamiteuzen polder, volgens de bepalingen van het provinciaal reglement. GEDEUKT DIJ DE GEBROEDERS AIiRA.UA.lIS TE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 6