medegedeeld is, worden hier alleen die artikelen genoemd, waarover debat plaats heeft. Met de verhooging van 150, voorgesteld bij art. 6 van de 2e afd. van het le hoofdst.kosten van schrjjfloonen en behoeften, zegt de heer Tak zich niet te kunnen vereenigen. Naar het hem voorkomt, is het getal ambtenaren ter griffie voldoende voor het werk dat verricht moet wor den en vermeerdering onnoodig. Buitendien is de bestemming van de som van 150 in de mem. van toel. niet juist omschreven, wijl daaruit geen schrijfloon betaald, maar wel aan een jeugdig ambtenaar eenige hoogere be looning verschaft moet worden. Het stelsel om jongens op te kweeken tot ambtenaar, die men dan later, 't zij ze geschikt zijn of niet, plaatsen moet, keurt spreker af; hij acht het veel beter bij eene vacature sollicitanten op te roepen, examen af te nemen en hem die 't best voldoet aan te stellen. Hij stelt daarom voor den post met 150 te verminderen. De voorzitter zegt dat hij ten deze moeilijk in details treden kan, doch den vorigen spreker de verzekering kan geven dat hier van het kweeken van een ongeschikt ambtenaar geen sprake is en burg. en weth. na rijp beraad dit voorstel hebben gedaan. Nadat de heer Tak heeft opgemerkt dat het hier geen persoon, maar een principe geldt, herin nert de beer J. A. van Hoek dat een paar jaar geleden bij ontslag van een ambtenaar in de vacature niet voorzien en het traktement onder de overigen verdeeld werd. Nu schijnt men het getal weder indirect te willen vermeerderen en daar is hjj tegen. Het amendement van den heer Tak, in stem ming gebracht, wordt met 10 tegen 7 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren W. A. van Hoek, Jeras, Van Leeuwen, J. A. van Hoek, Van Berlekom, Snijders en de voorsteller. Bij art. 10 van dezelfde afd.kosten van onder houd enz. van voor den huishoudelijken dienst bestemde gebouwen en vertrekken, herinnert de heer W. A. van Hoek dat hij bij de behandeling der vorige begrooting burg. en weth. heeft ge vraagd in nadere overweging te willen nemen, of voldoende voorzien wordt in de schadeloosstelling van den concierge van het raadhuis. De voorzitter zegt dat de som daarvoor in een ander art. is begrepen, doch deelt tevens mede dat burg. en weth., na onderzoek, geen aanleiding tot verhooging hebben gevonden. Bij art. 14toelage voor de uitgave van het verslag der handelingen van den gemeenteraad, vraagt de heer Jeras stemming. Hij is van oordeel dat wanneer de proeven van dat verslag 14 dagen tot vier weken na de vergadering eerst in handen der leden komen, de „handelingen" veel van hare waarde verliezen. Spreker althans acht dan 175 daarvoor te veel. De voorzitter zegt dat hij zooveel mogelijk de zaak bespoedigt en dat het hem gebleken is dat het laat verschijnen aan geen onwil of nalatig heid toe te schrijven, maar alleen een gevolg is van verschillende omstandigheden. Met algemeene stemmen, behalve die van den heer Jeras, wordt dit artikel aangenomen. De heer Snijders nam aan deze stemming geen deel. De heer Hurgronje stelt bij art. 2 van de 3e afd.wachtgeld aan gemeente-ambtenaren en be dienden, voor dit met 34- te verminderen. Spreker heeft nl. bezwaar tegen een der onder dit artikel uitgetrokken wachtgelden en wel tegen dat van K. S. Frederiks. Dit is, naar zijne meening, tot een hooger bedrag dan waarop die ambtenaar aanspraak heeft. Reeds bij een vorige gelegenheid is door den heer Hurgronje aangetoond dat het traktement van den heer Frederiks met eenige emolumenten ƒ1185 beliep en dus het wachtgeld, 2(3 der jaarwedde, 790 behoorde te bedragen. Alleen door eenige emolumenten, die de heer Frederiks van particulieren ontving, bij het trak tement te rekenen, heeft men het wachtgeld op 824 kunnen brengen. Het voorstel wordt met 13 tegen 4 stemmen verworpen. Behalve de voorsteller stemden de heeren Tak, Yan Teylingen en Sprenger voor. Art. 2 afd. 1 van hoofdst. II, jaarwedde van den beambte voor de inning der belastingen, 50 hooger voorgesteld zijnde, zegt de heer Tak in de mem. van toel. gelezen te hebben dat die verhooging het gevolg is van de toeneming der werkzaamheden, doch niet te weten waarin deze bestaan, wijl in den laatsten tijd geen nieuwe belastingen ingevoerd zijn. De spreker is buiten dien van oordeel dat het kantoor van den gem. ontvanger voldoende van personeel voorzien en verhooging van jaarwedde daarvoor onnoodig is, ofschoon de persoon dien 't geldt een bewijs van welwillendheid van burg. en weth. alleszins waardig is. De voorzitter kan niet precies de verschillende werkzaamheden, die vermeerderd zijn, opgeven, Tyroolsche boeren en van hetgeen hij in de salons van den Oostenrijkschen adel beleefd heeft. In den loop dier drie maanden wordt er menig maal door bezoekers aan de deur geklopt. Doch Percy laat niemand toe. «Ik heb een model" is steeds een geldig excuus om vrienden of onbe kenden belet te geven. Maar de ervaring, in al dien tijd opgedaan, dat zij hier niet, onder welk voorwendsel ook, overvallen kan worden, heeft Clara nog niet geheel gerustgesteld. Telkens wanneer er geklopt wordt, schrikt zjj, krijgt een kleur en begint haar hart hevig te bonzen. Op zekeren zonnigen Februarimorgen, den eersten van het nieuwe jaar, ontstelde Clara, die twee uren gestaan had, hevig door een bijzonder harden tik op de deur van het atelier. «Dat is een mosterdjongen", zegt Percy, «alleen zoo'n kwast van een liverijknecht kan zoo op mijn deur hameren. Kijk maar niet zoo ver schrikt, juffrouw Maud; gij weet wel dat ik niemand binnen laat. Buitendien behoeft gij slechts achter dit scherm te gaan staandat is immers niet doorschijnend. Nu zal ik zijn heer schap open gaan doen." Hij verlaat het atelier met palet en penseel in de hand en Clara sluipt achter het scherm, zooals zij altijd doet tot dat zij gerustgesteld is door het sluiten der buitendeur. Zjj denkt op dit oogenblik aan lord Vestrum en zijn onbeschaamden knecht. Zij heeft zich vaak herinnerd hoeveel mylord over schilderijen doch noemt o. a. de meerdere ontvangsten van gas- en vergunningsrechten. Het artikel wordt met algemeene stemmen, behalve die van den heer Tak, aangenomen. Bij art. 2 afd. 1 van hoofdst. III, vraagt de heer J. A. van Hoek eenige inlichtingen omtrent eene som van 25, uitgetrokken voor een persoon belast met het reinhouden van den grond rond de kraan. De voorzitter deelt mede dat die persoon, be halve dat hij met het reinhouden belast is, ook wanneer er gebruik van de kraan gemaakt wordt steeds disponibel moet zijn. Bij art. 5 van de 2e afd van dit hoofdst., onder houd van wegen en voetpaden, legt de voorzitter een nota over, houdende eenige mededeeliDgen naar aanleiding van de in de zitting van den 11 Sept. jl. geuite beschuldiging dat het gemeen tebestuur het onderhoud van den Schroeweg «verwaarloosde" en «nalatig is, indien het den Schroeweg niet onderhield." Volgens den voorzitter steunde die beschuldi ging op den volkomen onjuisten grondslag, dat het beheer over de openbare wegen bij de ge meentebesturen berust. Dat die grondslag onjuist isblijkt uit de woorden van het regl. op de wegen van 6 Juli 1838. Wel zegt art. 1 daarvan, dat het beheer en (de) politie over de buurtwegen en openbare voetpaden behoort aan de plaatselijke besturen, onder toezicht van ged. staten, maar die bepaling wordt opgeheven door het laatste art. (91) van dat reglement. De bij laatstgenoemd art. bedoelde overdracht van beheer aan polderbesturen heeft ten opzichte van Walcheren plaats gehad, en het is van alge meene bekendheid dat de polderdirectie steeds het beheer en het toezicht uitgeoefend heeft. Bovendien blijkt dat uit den legger, waarop ten opzichte van den Schroeweg vermeld staat dat de ingelanden de onderhoudsplichtigen zijn en dat de centrale directie van Walcheren met het toe zicht is belast. Uit art. 11 volgt wel dat de gemeente de kosten van het buitengewoon onderhoud b e- taalt, maar geenszins dat het gemeentebestuur dat onderhoud zelf beveelt of doet u i t v o e- r e n. Dit zijn daden van beheer, in Walcheren, krachtens art. 91 aan de dijksdistricten opgedragen. Het gemeentebestuur heeft dus met den Schroeweg niets te maken gehad. Krachtens het nieuw regle ment echter is het-beheer aan de gemeentebesturen opgedragen. Na afloop van de eerstdaags te hou den schouwing der wegen, zullen burg. en weth. zoo noodig voorstellen tot wegsverbetering aan den raad overleggen. De voorzitter stelt voor deze nota voor kennis geving aan te nemen. De heer Snijders zegt daarin niet te kunnen berusten. Hij is van oordeel dat uit eene behoor lijke lezing van het oude reglement blijkt dat het onderhoud van den Schroeweg bij het gemeente bestuur behoort. Deze meening wordt door spreker in 't breede ontleend aan de bewoordingen van de artt. 11, 21 en 91 van het oud-reglement. Op grond van een en ander gelooft hij dan ook dat het gemeentebestuur ten deze is te kort ge komen. De politie werd misschien in naam uit geoefend door het polderbestuur, maar zoover het spreker bekend is, is er nooit toezicht gehouden of iets tot verbetering van den Schroeweg gedaan. Informatiën, door hem bij het polderbestuur in gewonnen, hebben hem in de overtuiging bevestigd dat ook bij dat bestuur de meening bestaat dat het buitengewoon onderhoud geheel komt ten laste der gemeente. De voorzitter repliceert. Hij merkt op dat de spreker van zoo even zich niet over den toestand der wegen in het algemeen beklaagd heeft en zal geheel daarlaten of de parlementaire vorm door hem gehandhaafd is, toen hij in de vorige verga dering het gemeentebestuur van nalatigheid en verwaarloozing heeft beticht. De voorzitter zegt verder dat toen hij het verslag der vorige zitting las, hij niet wist of hij het raadslid, den grond eigenaar Snijders, zijne belangen hoorde verdedi gen,dan wel den grondeigenaar Snijders, van zijne plaats als raadslid, het bestuur den mantel uitve gen. Voorts blijft hij bij zijne meening dat het bestuur niets met het beheer van dien weg te maken had. Bovendien had men, wanneer twij fel bestond, zich bij ged. staten kunnen beklagen. De heer Jeras zegt dat hij, na de harde woor den door den voorzitter gesproken, ook wil herin neren dat hij hetzelfde gezegd heeft als de heer Snijders, nl. dat de Schroeweg verschrikkelijk ver waarloosd wordt en de zorg daarvoor bij het gemeentebestuur behoort. Hij kan bij ervaring spreken, want het is hem herhaaldelijk gebleken dat de weg onberijd- en onbegaanbaar was. Nog wordt over de quaestie zelve, of het ge meentebestuur met het onderhoud en beheer be last is, gediscussieerd tusschen den voorzitter en en schilders sprak, wier beschermer hij zich noemde en hoewel zij dien hatelijken naam zelfs niet voor Percy heeft willen uitspreken, vervolgt haar steeds het denkbeeld dat hij een van de bezoekers der Baskerville-ateliers is. Zij staat in den versten hoek van net atelier en luistert. Tot nu toe heeft zij zich nooit be hoeven te verbergenmaar van daag »Zoudt gij mij niet willen binnenlaten?" zegt een heldere sopraanstem, die tot in Clara's schuilhoek doordringt. De eigenares van die stem, die een lange zijden sleep draagt, gaat de voorkamer door en staat reeds in het atelier. «Wat een idee, mij een praatje van een half uur te weigeren, omdat gij een model wacht Alsof ik bang ware voor een modelIk ken dat volkje best, mijn vriend, groot en klein, dik en dun; aartsvaders met lange baarden, ineen gedoken oude vrouwtjes, slanke jonge vrouwen met mooie oogen. O, zoo een als deze bijvoor beeld:" De zijden sleep nadert den ezel. Clara ver neemt elk geluid en haar hart klopt hard en snel. «Beste lady Annette," zegt Percy op niet zeer vriendelijken toon »ik wenschte waarlijk dat gij er niet op aangedrongen hadt om van morgen binnen te komen. Niemand heeft mijn groote schilderij voor dit jaar gezien en ik wilde het onderwerp aan niemand bekend maken, voordat het op de ten toonstelling hangt." »0, dat is heerljjk! bepaald heerlijklach de heer Snijders, bij welke gelegenheid laatstge noemde zegt zeer gevoelig te zijn voor het gespro kene door den voorzitter, als zoude hij zijne par ticuliere belangen in den raad behandelen, eene beschuldiging die hem thans voor het eerst in een loopbaan van 15 jaren wordt aangewreven. De voorzitter herinnert dat hij gezegd heeft dat de lezing van het verslag dien indruk maakte en zegt dat alleen de eer van den raad en het dag. bestuur hem tot antwoorden genoopt heeft, wijl hij, wanneer het hem alleen gegolden had, dat niet zou gedaan hebben, en het gesprokene be schouwd zou hebben als een van die personeele aanvallen, waarop hij nooit antwoordt. Art. 5 wordt daarna aangenomen. Bij art. 7 dierzelfde afdeelingonderhoud van fonteinen, wandelplaatsen enz., zegt de heerNagt- glas dat, hoewel hij geen bezwaar heeft tegen het intrekken der kleine verhooging die eerst was voorgesteld, hij het toch jammer vindt de uitgaven voor de wandelingen te verminderen. Die ver hooging zou misschien medegewerkt hebben om den ijver in het nette onderhoud der wandelingen te vermeerderen. Waren onze wandelingen, zegt spreker, vroeger overal bekend wegens keurig onderhoud, ik geloof niet dat die lof nu nog zal worden gegeven. In het verslag van de comm. van fin. wordt aangegeven om den nu bebouwden grond aan het Molenwater, na expiratie van den pachttijd, voor wandeling aan te leggen. Met het oog op de inkomsten, uit den grond voortvloeiende, ziet spreker daar nog al bezwaar inliever zou hij daarom in bedenking geven om zoo spoedig mogelijk het deel tusschen de Noordbrug en den eersten o'vergangsweg te beplanten en te begrin- den. Dit zou zeker het uiterlijk aanzien op die veel bezochte plaats veel verbeteren en een scherm wezen om het niet zeer uitlokkend gezicht op aardappelvelden en beetwortel-akkers te bedekken. De heer Dronkers kan niet toegeven dat de wandelingen slechter onderhouden wordendat zij er minder gunstig uitzien is voor een groot deel een gevolg van het weder. Op de verhooging van de jaarwedde van den tuinman is men vooral daarom teruggekomen, omdat die een paar jaren geleden verhoogd is. Wat betreft de beplanting van het Molenwater, die zou eene groote uitgaaf, p. m. 2000, vorderen; daarom zullen burg. en weth. bij het einde der pacht overwegen of den pachter ook de verplichting kan worden opgelegd, het land tot weiland aan te leggen. De heer Tak zegt dat de opmerking van de fin. comm. omtrent de noodige verbetering alleszins juist is. Ieder toch, die de vroegere Noordbin- nenbrug passeert zai toegeven dat de toestand daar onhoudbaar is. Met genoegen heeft spreker daarom gehoord dat verbetering te wachten is. Minder ingenomen is hij echter met het denkbeeld van het terrein tot weiland te maken, waarvan het gevolg zou zijn dat men binnen de bebouwde kom der gemeente koeien en ander gedieite zal kunnen zien grazen. En nu moge er al bezwaar bestaan om de 2 hectaren geheel in een fraai plantsoen te herscheppen, in de verbetering door het aanleggen van weiland ziet spreker ook niet veel heil, terwijl de opbrengst van het terrein, 255 'sjaars, niet zoo groot is, dat er des noods niet overheen te stappen zou zijn. Nadat de heer Dronkers erop gewezen heeft dat geene zekerheid bestaat dat op het bedoelde terrein beplantingen zouden groeien, uithoofde van het zout, herinnert de voorzitter dat wanneer de grond weiland werd, die ook dienen kon voor troepen- manoeuvres. Bovendien acht hij weiland niet zoo onsierlijk, terwijl in het pachtcontract de voorwaarde kon opgenomen worden, dat het vee alleen in het najaar op de weide zou mogen komen. Het artikel wordt vervolgens aangenomen. Bij de afd. III van dit hoofdstuk, aanleg of vernieuwing, zegt de heer J. A. van Hoek bij de vorige begrooting de vraag gedaan te hebben of het ook niet mogelijk zijn zou de Loskaai te be planten, waaromtrent hem een onderzoek toege zegd is. i De heer Dronkers deelt mede dat het terrein aldaar met 1 Jan. a. uit de pacht is en bij de nieuwe verpachting ook andere conditiën gesteld zullen worden. Met het oog op de exercitiën der infanterie, die er plaats hebben, is beplanting moeilijk. Bovendien geldt ook hier wat omtrent beplanting van het Molenwater gezegd is: de kosten. De Loskaai, 3 heet. groot, zou ongeveer 3000 eischen. De heer Yan Hoek zegt geene uitgaven te wil len, maar eene geldbelegging en acht dit mogelijk door beplanting met olmenboomen. De heer Dronkers betwijfelt dat dit eene geld belegging zijn zou en is niet voornemens een voorstel daartoe in het dag. best. te doen. Thans tot de behandeling van de artikelen over gaande, vraagt de heer Van Berlekom bij art. 1 voortzetting der herstelling van het raadhuis, of de 1000 'sjaars alleen voor uitwendige ver fraaiing worden uitgetrokken en of daaruit ook lady Annette. «Ik dacht niet aan iets zoo roman tisch toen ik Jonhnson te hulp kwam. Ik had hem eenvoudig gezegd dat ik mij geen belet liet geven en dat ik, als gij op het atelier waart, bin nen wilde gaan en toch hebt gij «Hem verzocht naar het rijtuig terug te gaan en mevrouw uit naam van mijnheer Hetheringham te zeggen, dat hij het veel te druk had om bezoe ken af te wachten en dat was de waarheid." Clara die in haar hoekje staat te beven begrijpt best dat Percy die verklaring voor haar geeft. Hij wil dat zij weten zal, dat dit onwelkome be zoek niet door hem is uitgelokt. Al wat zij kan doen voor het oogenblik is kalm afwachten. Die onbeschroomde dame zal zeker na verloop van een uur wel weer vertrekken. »Ja" hervat deze op verwijtenden toon, «het denkbeeld dat gij probeert mij weg te zenden, terwijl ik zoo edelmoedig uw onvergeeflijk weg blijven van al mijne recepties over het hoofd heb gezien en op dit onmogelijk uur met opzet hier kom om u aan te treffen, aan het werk en alleen." »Ik weet dat ik al mijne maatschappelijke plichten in den laatsten tijd schandelijk verzuimd heb" zegt Percy op gedwongen toon. «Ik heb mij inderdaad dezen winter veel meer met mijn werk bezig gehouden dan vroeger met een «En met dit model om u gezelschap te houden" valt zij hem, op den ezel wijzende, in de rede: «uw toewijding aan de kunst verbaast mij niet joo erg als sommigen onzer vrienden. Omijn- niet verbetering van den gang, beneden in het raadhuis, die dringend noodig is, bestreden wor den kan. De heer Dronkers antwoordt dat de 1000 alleen voor uitwendige restauratie bestemd is. De verbouwing van elk raam kost ongeveer 400, zoodat uit dezen post jaarlijks twee of drie ramen gemaakt kunnen worden. Voor de herstelling van den gang, die ongeveer 1100 eischen zal, is vroeger een post op de begrooting gebracht, die er echter toen, op advies der comm. van fabricage, afgenomen is. Bij art. 2aandeel in de kosten van restaura tie van den stadhuistoren, vraagt do heer Luteijn eene inlichting. Eerst opmerkende dat de voor zitter in zijne onlangs uitgekomen brochure dezen post van uitgaaf tegen dien van ontvangst voor vergunningsrecht buiten bespreking laat, vraagt hij of de gemeente tot geen verdere uitgave dan van 10.000 voor restauratie van den toren ver plicht is. De voorzitter geeft de verzekering dat niet meer dan 10.000 moet bijgedragen worden, waarvan nu de eerste 3000 op de begrooting gebracht zijn. Wanneer deze post van de begrooting af is, zal ook het vergunningsrecht belangrijk vermin derd zijn. In 1884 zal van dit recht, thans 4000 bedragende, waarschijnlijk 1800 afgaan, wijl 62 personen, die 25 en 5 die 50 betalen en thans den kleinhandel in sterken drank drijven als bijzaak, op dat tijdstip vermoedelijk hun hoofd nering zullen behouden. Bij art. 5, verbetering van afvoer van vuil in de gemeente, voor memorie uitgetrokken, deelt de voorzitter mede dat aan het einde der verga dering aan de leden een rapport en voorstel van burg. en weth. betreffende de verbetering van den toestand der Heerengracht zal worden rondgedeeld. Hoofdstuk V geeft den heer J. A. van Hoek aanleiding om op te merken dat in de vergade ring van 9 Juni 1882 de algemeene politie-v»r- ordening is vastgesteld. Hij vertrouwt dat burg. en weth. de bepaling van art. 167 der ge meentewet zullen nageleefd en ged. staten die verordening in afschrift medegedeeld hebben. Ingevolge het bepaalde bij genoemd artikel moest van ged. staten 14 dagen later bericht van ont vangst zijn ingekomen, wat echter tot heden niet het geval is geweest. Op grond dat het in wer king treden der verordening zeer gewenscht is, zou spreker burg. en weth. willen verzoeken aan de ged. staten bedoeld bericht te vragen. De voorzitter antwoordt dat hieraan moeilijk kan voldaan worden, wijl dat bericht de goedkeu ring der verordening in zich sluit en deze, zoolang ged. staten de verordening niet hebben onderzocht niet is te geven. Nadat de heer Van Hoek nog opgemerkt heeft dat art. 167 imperatief is, trekt hij zijn voorstel in, meenende dat door de openbare bespreking dezer zaak het doel wel bereikt worden zal. Op art. 2 van de eerste afdeeling van dit hoofd stuk, jaarwedden van den inspecteur en de agenten van politie, stelt de heer J. A. van Hoek eene verhooging van 1500 voor. Tot toelichting van zijn voorstel zegt de heer Van Hoek, dat toen hij twee jaren geleden voor stelde tot reorganisatie der politie over te gaan, 1 dit geen gunstig onthaal vond. Hij is nog van dezelfde meening als toen, dat om de zaak radi caal te verbeteren men den toen aangewezen weg op moet. Er is echter thans reden om met een meer bescheiden voorstel aan te komen. Het amendement van spreker strekt om den burge meester als hoofd der politie de gelegenheid te geven 3 agenten aan te stellen, ieder op eene jaarwedde van 500. Behalve dat het politie personeel daardoor versterkt zou worden, zou men ook eenigszins komen tot een wenschelijk rangs- verschil in de agenten en ze in twee klassen kunnen verdeelen. Bij de behandeling van de verordeningen tegen welke overtreding straf bedreigd is, heeft de raad eene verordening aangenomen omtrent de publieke huizen en vrouwen waarop, zooals algemeen erkend werd, meer toezicht vanwege de overheid noodig is. Wil men dat meerdere toezicht, dan zijn ook meer personen noodig en de voorzitter zal zeker de overtuiging van den spreker deelen, dat met het tegenwoordig aantal agenten onmogelijk aan be doelde verordening de hand te houden is. De voorzitter verklaart dit amendement warm te steunen. Behalve de nieuwe verordening zijn er nog meer zaken, waardoor meer diensten van politie noodig zijn. De middelen van vervoer zijn toegenomen en een daarvan, de bekende tram, eischt een voortdurend politietoezicht. Bovendien is er in deze gemeente, waar over groote uitge strektheid gesurveilleerd worden moet, te weinig politie-personeel. Ten slotte zegt de voorzitter dat de uitvoering der prostitutie-verordening, zal ze iets beteekenen, een grooter personeel eischt. Ook de heer W. A. van Hoek ondersteunt het voorstel, maar hij zou wel willen vragen of het niet wenschelijk is het verschil in bezoldiging tus schen de agenten le en 2e kl. iets grooter te doen zijn. Spreker gelooft dit en meent dat men daarom 2000 behoorde uit te trekken. De voorzitter zou de jaarwedde van de agenten le kl. op 550 willen stellen, waardoor een ver schil van 75 ontstaan zou. Daardoor zou 1650 benoodigd zijn. Dit denkbeeld neemt de heer J. A. van Hoek over en met algemeene stemmen wordt het aldus gewijzigde amendement aangenomen. Bij art. 6: kleeding en wapening der dienaars van politie, stelt de heer J. A. van Hoek, met het oog op het zooeven genomen besluit, eene vermeerdering van 225 voor. Ook dit wordt goedgevonden. Wordt vervolgd,) heer Percy, wat zou uw goede moeder zeggen als zij deze schilderij zag, ter wille waarvan haar zoon zijn oudste en beste vrienden verwaarloost?" Percy is niet op zijn gemak; nog nooit te voren heeft hij lady Annette zoo laf en beuzelachtig gevonden. «Ik hoop en vertrouw dat mijn lieve moeder blij zou zijn, dat ik eindelijk met volharding aan het werk ben en de wereld wil toonen dat ik toch wel iets kan, al ben ik dan ook lang lui ge- geweest." (Wordt vervolgd.) GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS XE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 6