N° 250 125e Jaargang. 1882 Maandag 23 October. Middelburg 21 October. De voorgestelde Census verlaging. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent: Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels/11,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. MIDDËLBURGSCHE COIJRAIVT. Herziening van de kieswet is een onderwerp, dat bij onze wetgevende macht sedert 1869 aan de orde is, nadat de heer Van Kerkwijk haar twee jaren te voren, bij de behandeling der staatsbegrooting, voor 't eerst ter sprake had gebracht. In 1869 werd door den oud minis ter Heemskerk, als lid der tweede kamer, een wetsvoorstel ingediend, waardoor, met uitzon dering van de 23 grootste gemeenten, de cen sus overal tot het grondwettig minimum ver laagd zou worden. De kamer verwierp, bi) eene door Thorbecke voorgedragen motie, dat voor stel, als niet genoeg voorbereid, doch verklaarde het tevens „de overweging waardig." In 1870 diende de minister Fock een wetsontwerp in, van gelijke strekking, doch minder ingrijpend. Het ontwerp kwam niet in behandeling, door de aftreding van het ministerie. Het derde kabinet-Thorbecke hield zich met de census verlaging bezig, verzamelde statistieke gege vens, doch kwam niet tot het doen eener wets- voordraeht. De minister Geertsema vatte de taak in 1872 weder op, wijzigde zijn ontwerp in het volgende jaar, naar hetgeen hij als den wensch van de meerderheid der kamer meende te moeten beschouwen, doch zag het door deze in 1873 verwerpen. Na dien tijd heeft de aandrang tot herziening der schoolwet den census van de baan gedrongen. Zoodra had echter de minister Kappeyne die herziening niet tot stand gebracht, of het verlangen naar kiesrecht-hervorming deed zich weder hooren. De tweede kamer bekrachtigde dat verlangen hij hare bekende motie van 24 Mei 1881 een parig en de minister Pijnacker Hordijk heeft thans, voortbouwende op al deze antecedenten en gevolg gevende, in den zin die hem raad zaam voorkwam, aan die motie, andermaal een wetsontwerp tot algemeene verlaging van den census, binnen de grenzen der grondwet, inge diend. Het behoeft niet herinnerd te worden, dat over eene aangelegenheid, die zoo langen tijd de aandacht van regeering en vertegenwoordi ging bezig heeft gehouden, een overvloed van litteratuur aanwezig is. Minder moeite zou het kosten, kolommen vol daaruit te putten, dan uit de menigte van beschouwingen iets nieuws te voorschijn te brengen. Want de termen van het vraagstuk, hoe ook omringd en hij wijlen verduisterd door wolken van cijfers en betoogen, zijn weinig in aantal en eenvou dig van inhoud, en op dit oogenblik nog vol maakt dezelfde als vóór vijftien jaren. Het moge ons vergund zijn, ze zooals ze zich aan onze waarneming voordoen, in hun soberheid en ontdaan van alle bijbesehouwingen, onder de oogen onzer lezers te brengen. De grondwet stelt in art. 76 voor hen, die de leden der tweede kamer zullen kiezen, deze kenmerkenmeerderjarigheid, Nederlander schap, genot van alle burgerlijke en burger schapsrechten, en betaling, in de directe be lastingen, van eene som welke in de kieswet moet worden vastgesteld, doch naar gelang van de plaatselijke gesteldheid, zal afwisselen van 20 tot 160. Deze vaststelling is geschied hij de wet van 4 Juli 1850. De wetgever ging daarbij met, voor een eersten stap, vrij groote onbekrompen heid te werk. Het maximum van 160 stelde hij nergenshij nam voor de hoofdstad een eensus van 112 voor de gemeenten Rotter dam en Den Haag 100; voor Dordrecht 70; voor Utrecht, Delft, Schiedam en Middelburg f 60; voor Groningen, Leeuwarden, Haarlem, Zaandam, Leiden, Gorinchem 50; voor Sneek 46j voor Gouda 44; voor Zwolle, Arnhem, Purmerend, Alkmaar, Vlissingen, Goes, Zierik- zee en Den Bosch 40; voor Meppel, Bols ward Harlingen, Dokkum, Nijmegen, Vlaardingen f 36; voor Maastricht en Brielle 34, en voorts voor 467 gemeenten 32, voor 493 het laagste cijfer van 20 en nog voor enkele andere gemeenten, tusschenliggende getallen. Vraagt men naar de logica van dit stelsel, het zou vrij wat nasporingen kosten haar nit de stukken van dien tijd op te delven en zij zou ons ten slotte toch onbevredigd laten. Hoe ook toegelicht door adviezen van provinci ale en gemeentebesturen en van destijds opzet telijk benoemde commissiën, de verhoudings getallen 34, 36 en 40 om enkele tot voorbeeld te nemen, zouden ons niet klaarder het verschil van kiesbevoegdheid tusschen een Brielenaar, een Viaardinger en een Vlissinger doen inzien. De waarheid is, dat bij deze eerste kieswet van Nederland, evenals bij alle vroegere of latere in andere landen, voor zoo ver ze op een census gegrond zijn, een sprong in 't donker gedaan moest worden. Dat men dien dorst te doen en niet, als later het geval zou zijn, op den rand der diepte bleef aarze len, lag daaraan dat in 1850 er eene drijvende kracht en zelfbewuste overtuiging bestond, welke aan ons twee jaren te voren tot stand gebracht staatsrecht lichaam en beweging be sloten was te geven. Wil men een algemeen kenteeken, dan geldt voor de 960 plattelandsgemeenten, die in bijna gelijke helften in twee cijfer-klassen ingedeeld werden, de onderscheiding: dat de ingezetenen der provinciën, in het Westen en Noorden des lands aan de kust gelegen, als meer gegoed be schouwd werden dan die in de landprovinciën. Van daar dat aan het wonen „inde klei" een hooger censuscijfer verknocht werd dan aan vestiging op de binnenlands gelegen zand gronden. Welke redenen kunnen er nu zijn om tot eene algemeene verlaging der cijfers van den census van 1850 over te gaan Wij hebben daarover meer dan eens ons gevoelen gezegd en kunnen het in weinig woorden herhalen. De grondwet heeft grenzen voor het kiesrecht gesteld, waarbinnen de gewone wetgever, zich regelende naar de ontwikkeling van land en volk, en niet uit het oog verliezende wat bij andere beschaafde natiën voorvalt, zich be hoort te bewegen. Stilstaan, alles bij het een maal vastgestelde laten, laat zijn plicht, om de wetgeving gelijken tred te doen houden met den nimmer onbewegelijken toestand van het volk, hem niet toe. Toegegeven, wat onbetwist baar is, dat iedere census eon willekeurige grens is, die niets dan een onzeker vermoeden van kiesbevoegdheid vaststelt, dan wordt het aantal van hen, die door deze willekeur uit gesloten worden, kleiner naarmate men den census lager en het aantal kiezers grooter maakt. Toegegeven, dat in 1850 de grenslijn zoo nauwkeurig getrokken is als de destijds aanwezige algemeene en politieke ontwikkeling veroorloofde, dan moet in 1882, hij de in dien tusschentijd plaats gegrepen verbetering in het onderwijs, in de middelen van gemeenschap en van gedachtenwisseling, de lijn lager gelegd kunnen worden, zonder gevaar van op eene laag van kiezers zonder voldoende kennis of oordeel te stuiten. Toegegeven, dat iedere toelating van nieuwe kiezers een greep is naar het onbekende, dan behoeven wij, met het voorbeeld van 1850 voor oogen, niet te vreezen na meer dan dertig jaren, nu er een nieuw geslacht, onder den invloed der constitutioneele beginselen, is opgegroeid, een tweeden stap te doen, zoo wijd als de grondwet ons veroorlooft. Het zou ons moeilijker vallen deze denk beelden te verdedigen, wanneer er onder de tegenwoordige regeling van het kiesrecht, een gunstige politieke toestand, of algemeene tevre denheid over den gang van zaken heerschte. Het tegendeel is echter waar. Wij zullen hierover thans niet uitweiden het wroeten in de wonden van ons vaderland is waarlijk niet een werk, dat wij voor ons genoegen verrich ten. Of nu verbetering het gevolg zal zijn van eene vermeerdering van het aantal kie zer®, Kiicnen wij niet voorspellen, zoo min als iemand anders eenige verbetering met zeker heid voorzeggen kan uit eenige andere her vorming. Maar wanneer het vaststaat dat de algemeene toestand ongezond en de ontevre denheid groot is, wanneer daarnevens de in richting van het kiesrecht gebreken heefi, die binnen de grenzen der grondwet weggenomen kunnen worden, dan is ons oordeel dat daar mede niet mag geaarzeld worden. In het licht van deze algemeene beschou wingen, over de bijzonderheden zal nog gelegenheid genoeg voorkomen om onze ge dachten te uiten, geeft het wetsontwerp van den heer Pynacker Hordijk ons iets, maar niet genoeg. Het vereenvoudigt de stalenkaart van 1850 een weinig, zoodat er nu slechts vijf census-klassen zullen bestaan60 voor de drie grootste steden 40 voor 10 kleinere, waaronder Middelburg 30 voor 17 andere onder welke wij Goes, Vlissingen en Zierikzee aantreffen; 24 voor 10 der overblijvende gemeenten, op welke onder eene vroegere orde van zaken de benaming „stad" toepasselijk was, en voor de groote meerderheid der dorpen in de zee-provincienƒ20 eindelijk voor het weinige wat daar overschiet en voor het plat teland in het Oosten en Zuiden des lands. De vermeerdering bedraagt voor het geheele kie- zersliehaam ruim 22000. Na alles wat voorafgaat en na hetgeen wij vroeger over dit onderwerp in 't midden ge bracht hebben, behoeven wij niet te herhalen dat de minister, door een grooter stap te doen, beter aan onze wenschen zou hebben voldaan. De vermeerdering heeft inderdaad niet véél te beduiden. Zijn stap is echter in onze richting en wij kunnen, van ons standpunt, geen rede lijke gronden aanvoeren om dien te bestrijden. Daarom zal aanneming van het wetsontwerp ons aangenaam, verbetering ervan, in den zin van verder gaande uitbreiding van het kiezers lichaam, nog meer met onze wenschen in over stemming zijn. Het verschrikkelijk ongeluk, dat te Kampen gebeurd is, doet bijna in ernst vragen of het niet noodig is, voor het verkoopen en bezitten van vuurwapenen en ammunitie soortgelijke wet telijke bepalingen vast te stellen, als den omloop van vergiften beperken. Men kan in de N. R. Ct. de toedracht der zaak uitvoerig lezen. Een 21jarig leerling uit de hoogste klasse van het gymnasium bezit een revolver en scherpe patronen. Hij laadt het vuur wapen en laat het open en bloot op een boeken plank in zijn kamerliggen. Een dienstmeisje van 16 jaren, bezig de kamer te „doen," bang voor het pistool, laat op die plank voorzichtig het stof onaangeroerd. Een winkeljuffrouw beneden lacht haar uit om haar angst, wil haar dien afleeren, neemt den revolver weg, laat hem vallen, raapt hem onhandig weder ophet schot gaat af en het 16jarige kind ligt ontzield ter aarde! Wat doet zoo'n jongen met een pistool? Wat heeft hij het te laden Zijn wij in Amerika, onder de goudzoekers in Australië, of wordt Kampen, als de Abruzzen en de bergen van den Pelopon nesus, door struikroovers onveilig gemaakt Is niet de zorgeloosheid, waarmede hij het laat zwerven, het duidelijkst bewijs dat zulk gevaar lijk tuig hem niet is toevertrouwd Altemaal vragen, die men met meer of minder verontwaar diging doen kan, doch die het leven niet kunnen teruggeven aan het ongelukkige slachtoffer, noch den schier doodelijken schrik zullen wegnemen van de onwillekeurige moordenares, evenmin als zij de wroeging kunnen verlichten van hem, wien de verantwoordelijkheid voor zjjne achteloosheid zijn leven lang drukt. Een zeer talrijk publiek gaf gisteren avond van zijne belangstelling blijk door het brengen van een bezoek aan de door den heer P. Polet, directeur van de gasfabriek alhier, ingerichte be knopte tentoonstelling van gas-verwarming en gas-kooktoestellen. Na de bezoekers in de gelegenheid gesteld te hebben de tentoongestelde 30 verschillende toe" stellen oppervlakkig te bezichtigen, zette de heer Polet in eene korte toespraak het doel, dat met deze tentoonstelling beoogd wordtpractische aanwending van gas tot verwarming, uiteen. Hij toonde aan dat zoowel tot verwarming der kamers, als voor het gebruik in keukens en in strijk- en badkamers het gas met goed gevolg kan worden aangewenddat de behandeling van gas-kachels en fornuizen eenvoudiger is, de kosten minder zijn, terwijl de zindelijkheid grooter is dan van andere vuren. Bij het koken en braden van spijzen wordt eene gelijkmatige warmte verkregen, waardoor de smakelijkheid niet weinig wordt verhoogd. Daarna wees de heer Polet erop dat de hygië nische bezwaren, vroeger tegen het gebruik van gas aangevoerd, dank zij de vorderingen der weten schap, niet meer bestaan. Met de hoop uit te spreken dat deze tentoon stelling het hare zal toebrengen om de gasver- bruikers eenigszins meer van nabij de voordeelen en gemakken te doen kennen, die uit bet aan wenden van gas tot verwarming voortvloeien, sloot de heer Polet zijn toespraak en noodigde hij de aanwezigen uit de tentoongestelde toestellen, voor het meerendeel in werking, te bezichtigen. Een ijverige keukenprinses toonde op een groot gasfornuis de bereiding van verschillende spijzen; een niet minder wakkere strijkster gaf het bewijs dat om fraai glimmend te strijken een gloeiend heete kachel niet meer noodig, maar een zeer klein gastoestelletje voldoende is. Iets verder werd water gekookt of een bad verwarmd, terwijl op eene andere plaats gashaarden een vriendelijk schijnsel wierpen. Een der fraaiste stukken van de tentoonstelling was zeker de gas-kachel met circuleerbuis van de kunstboterfabriek alhier. Naar de opgaven die gedaan werden van de hoeveelheden gas, noodig om de onderscheidene toestellen te branden, behoeven de kosten daarvan niet af te schrikken, terwijl ook de prijzen dei- toestellen dit niet zullen doen. Een en ander geeft dus recht tot de verwach ting dat de moeite, die de heer Polet en de heeren Staal [en Stokvis en zonen zich hebben gegeven, blijken zal niet te vergeefs te zijn geweest. Door ingelanden van den calamiteusen Borssele- polder is, ter vervanging van wijlen den heer C. Po ver, benoemd tot vertegenwoordiger in den dijkraad voor de waterkeering van het calamiteuse water schap Ellewoutsdijk en dezen polder de heer 0. M. Nijster. De wijzigingen die in de met 1 Nov. aanvan gende winterdienstregeling op de lijn Vlissingen Roozendaal gebracht zijn, bepalen zich ertoe dat de locaal treinen tusschen Middelburg en Vlissingen des avonds te 10 u. en 10 u. 20 m. vervallen. Tot gemeente-geneesheer te Schore is benoemd de heer H. K. Persant Snoep, te Kapelle. De heer Van Bergen Yzendoorn heeft aan de liberale kiesvereeniging te Oudewater geschreven, dat hij de hem aangeboden candidatuur van bet lidmaatschap der tweede kamer voor het district Gouda niet aanneemt. In zijne plaats komt nu in aanmerking de heer Fortuyn Drooglever, of wel de heer Bool. Aan een brief van den heer B. J. G. Volck, bevattende mededeelingen omtrent de reis der naar Dicksonbaven bestemde expeditie, ontleenen wij het volgende. Nadat de Varna en de Louise vruchteloos ge tracht hebben door Matotschkin Scharr, de zeeëngte die het eiland Nova Zembla in tweeën scheidt, de Karische Zee te bereiken, zijn zij den 6e* Aug. jl. die straat weder uitgestoomd. De koers was om de Zuid, teneinde nu langs de Zuidkust van het eiland en langs Vaigatz in de Karische Zee te komen. Den 7en Aug. gaf het middagbestek 69° 44' NBr. en 52° 7' OL. Voort durend door ijs en ondoordringbaren mist opge houden, bereikte men op den middag van den 14ea Aug. een lengte van 55° en was het weder helder; geen wonder, dat dan ook volle kracht in NO.-lijke richting langs den ijsrand verder werd gestoomd. Op den voormiddag van den 15en liep men Vaigatz in 't zicht en bereikte om 12 uren een breedte van 69° 53' en een lengte van 58° 6'. De hoop om op dien dag de Karastraat in te komen werd niet verwezenlijkt, daar het dichte ijs de schepen het doorgaan belette. Van 15 tot 30 Augustus trachtten de schepen door de Karische Poort of Jugor Scharr de Kara Zee te bereiken, doch te vergeefs, daar zij aan de Westzijde geheel dicht lag. In Straat Kara drong men nog het verst, nameljjk tot Rendier-eiland^

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1