N° 238. 125e Jaargang. 1882. Maandag 9 October. Middelburg 7 October, Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.' Prijs per 3/m. franco 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent: Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité 6. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Bij deze courant behoort een B|JYOEGSEL. Eene aanwinst voor Middelburg. uiihim.iti imisnik courant. Reeds sedert geruimen tijd werd door het be stuur van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen de wensch gekoesterd om verschillende voorwerpen, uit de antiquiteiten-verzameling van het genootschap, en meest betrekking hebbende op het huiselijk leven van den boerenstand op Walcheren in vroeger eeuwen, in eene afzonder lijke kamer ten toon te stellen. Het bestuur wilde aldus een aantal in onbruik geraakte en meer en meer zeldzaam wordende meubelen en andere artikelen van huishoudeljjken aard, in eene daarbij passende omgeving, bij elkander brengenhet hoopte hierdoor, zoo mogelijk, aanleiding te geren tot vermeerdering der verzameling, en het geheel te maken tot eene aanschouwelijke voorstelling van de huiselijke omgeving onzer voorvaderen. In het jongste voorjaar werden de heeren dr J. C. de Man en F. Nagtglas in commissie be noemd om dit denkbeeld ten uitvoer te brengen. Door medewerking en geschenken van verschil lende zijden gesteund, is de taak dezer commissie thans in zoo verre volbracht, dat nog slechts de belangstelling van het publiek en de hulp van andere bezitters van voor deze verzameling ge schikte voorwerpen noodig zijn, om het plan in zijn geheelen omvang te doen slagen. Onder leiding der commissie is een vertrek in het gebouw van het Genootschap door den heer C. L. van Sorge betimmerd en ingericht in den trant van het ten toon gestelde. Een gebeeld houwde houten schoorsteenmantel, uit het begin der 17e eeuw, afkomstig uit het huis op de Pottenmarkt, K 412 alhier, valt bij het binnen treden, in 't midden van den muur ter rechterzijde van de deur, het meest in het oog. Boven dien mantel is de schoorsteen samengesteld uit blauwe tegels, z. g. n. »blauw speelgoed," in 't midden waarvan 25 gekleurde tegels, te zamen eene voorstelling van den landbouw, met een berijmd onderschrift, te zien geven. Aan weerszijden van dat middelstuk zijn zes dergelijke tegels ingemet seld, vertoonende de beeltenissen, te paard, van de prinsen Frederik Hendrik en Willem Friso van Oranje. Onder den mantel zjjn eenige schoor- steen-benoodigdheden geplaatst: een liggende en een gegoten ijzeren plaat, waarop een bijbelsch tafereel is afgebeeldeen tang, waarvan de eene arm tevens tot blaaspijp dienttwee hangijzers een ijzeren haak voor tangen; een ijzeren blaas pijp, uit den loop van een geweer gemaakt; als mede een gebeeldhouwde stoof. Aan den tegenoverstaanden muur is een groote eikenhouten kamerkastmet zeer kunstig en smaakvol lofwerk versierd, de tegenhanger van den schoorsteenmantel. Een reusachtige, in hout gevatte zandlooper, uit een der afgebroken Middel- burgsche kerken afkomstig, is als sieraad op dit meubel geplaatst. Duidt dit instrument den duur der preeken aan, door welke de spreekwoordelijk geworden vroomheid onzer voorouders onderhouden werd, dan is hun geduld grooter geweest dan dat van de vroomsten onder ons hedendaagsch, snel levend geslacht; want hij heeft 2£ uur noodig om leeg te loopen. Eenige onderwetsehe boerinnen-kleedingstukken zijn in de bast gelegd. Vier stoelen met onmatig hooge, rechte ruggen en matten zittingen, aan den wand geschaard, roepen, meer stijf dan bevallig, de forsche ge stalten voor onzen geest, wier gewicht ze voor maals heeft doen kraken. Daarentegen doet een miniatuur-stoeltje, dat in gouden krul-letters op den rug het opschriftLeunis HuighenDoemburch a° 1625 vertoont, voor onze verbeelding een voor vadertje verrijzen, dat hoezeer het nu meer dan 2| eeuw tellen zou, nog niets van zijn kinderlijke naïeveteit verloren heeft. Zoo is het ook met een daarnevens staande, kakelbont beschilderde tafelstoel op rollen, die een vroeger tijdperk in het leven van den kleinen Leunis vertegenwoor digt, terwijl de daarboven hangende houten boe- kentasch, voorvader onzer lederen tasschen, doch bestemd ze alle te overleven, den kleuter op weg naar de dorpsschool doet aanschouwen. Midden in 't vertrek staat een eikenhouten tafel op massieve pooten met bijgewerkt blad, in bruik leen afgestaan door het provinciaal bestuur vau Zeeland en uit zijne griffie afkomstig. Eenige ppuisterjjen liggen daarop gerangschikt, die het hart van een verzamelaar zouden doen opspringen van vreugdeeen koperen tabaksdoos, met een gezicht op Middelburg erop gegraveerd; een paar kandelaarseen pijpenkastje met koperen beslag en naamletters; een vuurslag, dat als een pistool wordt afgetrokkentwee snuiters, waarvan een het eerwaardig jaartal 1596 vertoont. Wie geeft ons eene juiste zielkundige verklaring, waarom de lieden uit den voortijd, overal, op de nietigste voor werpen zoowel als op hun grootste gebouwen, hun naam en jaartal vereeuwigden? Waren zij hoog moediger dan het thans levend geslacht en hadden zij 't besef dat het de moeite waard was, de her innering aan hun tijd en werk voor volgende eeuwen te bewaren Of is bij ons het gevoel van den band, die ons met de nakomelingschap verbindt, te zeer verzwakt Een folio-statenbijbel in juchtleer met koperen beslag en sloten, uitgave van de Erven Elzevier, van het jaar 1696, staat op een klein tafeltje te pronk, vergezeld van een psalmboekje, naar de berijming van. Petrus Dathenus, van 1627, en een gewerkt houten kistje met het jaartal 1748. Eene Ordre van de predikanten, zoo van de Duitse als France gemeynte," van den llen Maart 1719, op welken voormiddag zoowel d" Smytegelt als d" Tuinman eerwaardiger gedachtenissen, preekten, hangt aan den muur boven den bijbel. „Vertrouw op God ea houd uw kruit droog," waren onze voorouders gewoon te zeggendaarom staat in een hoek der kamer een blank gepoetst vuursteen geweer, met een flinken sabel erbij, om kwaad volk van het erf te kunnen weren. Nog zien wij in een anderen hoek een instrument, dat in ons vochtig klimaat goede diensten moet gedaan heb ben een kunstig bewerkte, koperen beddepan. Dit is het eenige voorwerp der verzameling, dat aan het nachtelijk leven van den ouden tijd her innert. Laten wij nu onze oogen langs de witte muren gaan, dan vinden wij nog veel dat de aandacht waard is. Mirakelen van geduld, zooals een knipwerk van 1727, voorstellende onderscheiden wapenschil den twee groote teekeningen in letterschrift, Salomo's tempel en Israels tabernakeleen teeken lap van 1737een stoplap van 1785een gebor duurd mans- en dito vrouwenportret uit de 18e eeuwteekeningen van de Oostkerk en den Abdijtoren; een gezicht op de markt te Middel burg gebeeldhouwde slijpplankeneen dito thee blad een gebeeldhouwd rek met blauwe borden, waarvan het opschrift vermaant het bidden niet te verzuimen; een scheerbekken uit den »keezen- tijd", met de portretten van Willem V en prinses Willemijn"een lepelrekeen barometereen weerglas van eigenaardig fatsoen, voormaals in Zuid-Beveland veel in zwang. Een fraai spinne wiel verlevendigt de herinnering aan eene meer ouderwetsche dan, zoo wij ons niet vergissen, specifiek-Zeeuwsche bezigheid onzer overgroot moeders. Een glazen hoekkast aan den muur van den grooten schoorsteenmantel bevat een aantal voor werpen van huiselijk gebruik en snuisterijen, waarvan de beschrijving ons te ver zou voere*. Men vindt hier van allesvan de porseleinen »lollepot", waarin de vrouwen toen nog kou- welijker dan thans, nu zij de stinkende stoven harer overgrootmoeders nog niet vaarwel kunnen zeggen, haar handen aan een kooltje vuur warmden, tot een miniatuur-wiegje toe, dat op eene étagère dienst zou kunnen doen. Bij 't zien van al deze aardige voorwerpjes, die onbeschermd, achter open glazendeuren, daar liggen, bekruipt ons, evenals zoo straks hij het opnemen van den driehonderdjarigen snuiter, een heimelijke angst. Het menschdom isen gros genomenweinig bescheiden, en verzamelaars hebben, even als boeken liefhebbers, eigenaardige, om niet te zeggen twij felachtige, begrippen omtrent het mijn en dijn. Wat zou het bestuur van het Genootschap zeggen als een lompe hand de „lollepot" eens aan gruizels liet vallen, of de aardige pistool-vuurslag, na het bezoek van den een of andere „royalen" Engelsch- man, wiens ruime fooi den begeleider uiterst aange naam gestemd had, eens op onverklaarbare wijze verdwenen was Men legt, in sommige openbare boekerijen, de kostbare boeken wel aan ijzeren kettingen. Zou eene soortgelijke voorzorg ook hier niet tot demping van den put kunnen dienen, alvorens men den dood van een kalfje te betreu ren had? Men zal, na onze beschrijving, zich een denk beeld kunnen vormen van de „Walchersche kamer" van het Zeeuwsch Genootschap en zich, hopen wij, tot een bezoek opgewekt voelen. Eene Wal chersche" kamer, in den waren zin van het woord, is zij niet, evenmin als een „boeren-vertrek" zoo als oorspronkeljjk het denkbeeld was; terwjjl de eenheid van tijd in 't geheel niet in het oog ge houden is kunnen worden. Dat alles te ver eenigen behoort vermoedelijk tot de onmogelijk heden. Zoo als zij is, levert de verzameling ech- "ier een zeer bezienswaardig geheel op, dat in onze in zooveel opzichten aan den voortijd herinnerende stad, eigenaardig op zijne plaats is. Met medewerking van anderen kan zij in rijkdom en volledigheid nog veel winnen. Me nig oud voorwerp is in handen van den tegen- woordigen bezitter, buiten verband tot zijne omge ving, van weinig waarde. In eene tentoonstelling als deze opgenomen, bekomt het dadelijk betee- kenis. Mocht deze overweging velen tot het ver rijken der „Walchersche kamer" bewegen, dan zou zij de kern eener tentoonstelling kunnen worden, eenig in haar soort en zeer belangwekkend. Bij het verlaten van het vertrek verzuime men niet een oog te slaan op de deur. Even als het antieke raam ter linkerzijde, het werk onzer hedendaagsche nijverheid, getuigt zij gunstig voor de kunstvaardigheid en den smaak, waarmede de betimmering en inrichting zijn bewerkstelligd. De commissie en de heer Van Sorge kunnen met voldoening hun volbrachte taak overzien. Aan het bureau vau politie alhier is als gevon den gedeponeerd: Twee kinderparapluieseen bloedkoralen halskettinkje met gouden slootje; een zilveren sigarenpijpeen koralen beursje, met zilveren beslag, waarin eenig geld. Door burg. en weth. van Middelburg is aan den heer J. van den Houte Willems, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als brandmeester. Wij vestigen de aandacht van belanghebbenden op de in dit nommer voorkomende advertentie betreffende de inzendingen op de tentoonstelling der Werkmansvereeniging, en meenen de werklieden in onze omgeving te mogen aansporen deze gelegenheid om van hunne bekwaamheid te doen blijken niet voorbij te laten gaan. De bevolking der provincie Zeeland, die op 1 Januari 1881 uit 188626 personen, 92572 mannen en 96054 vrouwen, bestond, vermeerderde in den loop van het jaar, door geboorte en vestiging, met 9366 mannen en 8827 vrouwen, doch ver minderde, door overlijden en vertrek, met 8913 mannen en 8600 vrouwen. De geheele vermeer dering bedroeg dus 453 mannen en 227 vrouwen, zoodat de bevolking op 31 December 1881 uit 93025 mannen en 96281 vrouwen, samen 189306 personen bestond. De commissie van rapporteurs betreffende het voorstel van den heer Van Eek, tot wijziging van het reglement van orde der tweede kamer, bestaat uit de heeren De Vos, Cremers, Van Houten, Tak en De Beaufort. Het onderzoek in de afdeelingen over de Indi sche begrooting, het voorstel-Van Eek en de leeningwet is thans afgeloopen. Aanstaanden Dinsdag zal een begin worden gemaakt met het onderzoek van de staatsbegrooting. Tot rapporteurs over de leeningwet zijn be noemd de heeren Schimmelpenninck, Borgesius, Gleichman, Oorver Hooft en De Bruyn Kops. Door ingelanden van den Mairepolder is benoemd tot plaatsvervangend dijkgraaf de heer J. Koeman, te Rilland-Bath. De St. Ct. bevat een kon. besluit bepalende de onteigening van perceelen ten behoeve van den spoorweg van Hoorn naar Enkhuizen. De audiëntie van den minister van justitie zal op Dinsdag 10 October, niet plaats hebben. Blijkens van den gouv.-gen. van Ned-Indie ont vangen bericht, werd de gouvernements-koffieoogst op Java voor het loopende jaar onder ultimo Sep tember jl. geschat op 1.030.000 pikols, waarvan 780.000 pikols in de pakhuizen waren afgeleverd. Het Leidsch Dgbl. beweert dat de werkstaking in de katoendrukkerij der firma De Heyder en c°. (Driessen) vermoedelijk als geëindigd kan worden beschouwd. De vrouwen en meisjes hebben het werk hervat en ook, op 4 of 6 na, verklaren de drukkers zich bereid weder te beginnen. De heeren mr. R. van Bonefal Faure, m*. J. T. Buys, D. Hartevelt en H. van der Hoeven te Leiden hebden uit eigen beweging een onderzoek ingesteld naar deze werkstaking. Den uitslag dee- len zjj in het volgend stuk, in het L. DU. ge plaatst, mede. De werkstaking in de fabriek van de heeren De Heyder c°. trekt in toenemende mate de aan dacht en maakt op het publiek een pijnlijiren indruk. De werklieden beweren dat zij door hun patroons zijn misleid, omdat deze hun een minder loon zouden hebben uitgekeerd dan waarop zij recht hadden te rekenen. Wij hadden wel gewild, dat, zoodra die besehuldiging in hun naam open lijk door den heer B. H. Heldt werd uitgesproken en wel in een opstel, aan welks gematigdheid wij gaarne hulde doen, de fabrikanten hun verklaring aan het tegen hen medegedeelde hadden overgesteld. Wij hebben de redenen, welke hen daarvan te rughielden, niet te beoordeelen, maar betreuren het resultaat, waartoe hun stilzwijgen aanleiding geven moest. Dit stilzwijgen toch werd als erken ning van ongelijk aangemerkt en op grond daar van komt men nu een beroep doen op het publiek, opdat het de slachtoffers van geleden onrecht door geldelijke bijdragen steune. Naar onze opvatting is deze toestand onhoud baar. Als de werkman openlijk bij het publiek komt klagen over geleden onrecht, kan dat pu bliek die klacht niet onverschillig terzijde leggen, als een zaak zonder beteekenis. Het kan niet blijven staan voor het treurige dilemma van of onwaardigen te steunen, öf aan slachtoffers van onrecht hulp te weigeren. Door deze overwegingen geleidhebben wij gemeend de heeren De Heyder en c°. te mogen verzoeken ons op de hoogte te brengen van de zaak. Zij voldeden aan dat verzoek dadelijk en deelden in hoofdzaak het volgende mede Het drukken van dekenspreien een werk tegenwoordig van zeer luttele beteekenis werd vóór Nov. 1881 betaald met cent voor de klein ste en 8| voor de grootere soort. In Nov. 1881 aanvaardden de heeren De Heyder c°. een eenigszins belangrijke bestelling op die spreien, namelijk de levering van 8 kisten, een hoeveelheid, welke voor enkele arbeiders gedurende eenige maanden geregeld werk opleverde. De bedongen prijzen waren echter zeer laag, zoodat zij zich verplicht zagen het tariefloon met een cent te verminderen en het dus terug te brengen tot 6 j cent voor de kleinste en 7j voor de grootere soort. Dit tarief is voor alle werklieden zonder uitzon dering van den eersten tot den laatsten dag, aan den genoemden arbeid besteed, van toepassing geweest. In het opstel van den heer Heldt wordt dit feit tot zekere hoogte erkend, maar voorge steld als een verlaging van loon, in de maand Februari ten nadeele van éen enkelen arbeider om persoonlijke redenen ingevoerd en dus niet geldende voor de anderen. Dit feit nu loochenen de fabrikantende verlaging is volgens hen niet voor éen ingevoerd, maar voor allen, niet alleen in Februari, maar gedurende al den tijd, welken men met de hier bedoelde bestelling bezig was. Sedert werden dezelfde spreien niet meer ver vaardigd, als nu onlangs in September, toen de heeren De Heyder Co. nog eens een zeer onbe duidende levering aanvaardden, van anderhalve kist, welke aan een viertal arbeiders hoogstens gedurende een paar weken werk konde geven. De uitvoering van dit werk werd opgedragen zonder eenige bepaling betreffende het loon. Voor welk loon moesten de arbeiders nu meenen dat zij werkten De heer Heldt verzekert, dat zij den 18e* aan het werk gingen in het vaste vertrouwen dat hun f 7,50 voor de kleinste soort zou worden uitge keerd, maar de fabrikanten noemen dit ondenkbaar, omdat sedert November 1881 geen ander tarief had gegolden dan het lagere. Daarenboven, de arbeid aan de nieuwe bestelling begon in de eerste week van September en reeds op den 13e» dier maand hadden de fabrikanten uitbetaald naar het lagere tarief, namelijk 7,50 voor de grootste soort, een loon dus gelijkstaande met 6,50 voor de kleine. Het was dus niet mogelijk, dat de arbeiders den 18eI1 aan het werk gingen in het geloof dat een hooger tarief zou worden toegepast. De conclusie van de fabrikanten is alzoo deze »dat er sedert November 1881 van loonverlaging voor dekenspreien zelfs geen sprake is geweest en dat niets hoegenaamd den arbeiders aanleiding kan hebben gegeven om te vermoeden, dat in September 11. naar een ander loon zou worden gewerkt dan dat, 't welk tien maanden vroeger was ingevoerd." Ziedaar de verklaring van bet gebeurde zooals wij die uit den mond van de fabrikanten hebben opgeteekend. Gelukkig betreft het hier een geschil, waarbij men zich niet heeft te verlaten op de ge loofwaardigheid van de eene of andere partijomdat de juistheid van beider bewering, naar wij meenen, met mathematische juistheid kan worden bepaald. Immers, wat de arbeiders als loon ontvangen, staat aan- en afgeteekend op de boekjes, welke nu öf bij hen zeiven, öf bij de fabrikanten berusten, Ettelijke van die boekjes liggen op dit oogenbli^

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1