1882. N° 237. 125e Jaargang. Zaterdag 7 October. Een kalm toeschouwer. FEUILLETON. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent: Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Middelburg 6 October. Door B. H. BUXTON. HIDDELBIIRGSCHË COURANT. Aan de predikanten der doopsgezinde broeder schap is de geschiedkundige wetenschap dit jaar bijzondere dank verschuldigd. Over de onrustigste jaren der vorige eeuw schonk dr. J. Hartog ons reeds eene uitvoerige nalezing van weinig beken de vlugschriften, dagbladen en manuscripten. (De Patriotten en Oranje van 17471787, premie-werk van het Nieuws v. d. Dag). Nu weder brengt het October-nommer van den Gids het begin eener doorwrochte verhandeling van den heer Joh. Dy- serinck, over »de vrijstelling van den eed voorde doopsgezinden," voor welke nasporing de schrifturen van verschillende doopsgezinde gemeenten, een aantal stedelijke en andere archieven en vele weinig- bekende bronnen niet minder naarstig zijn door zocht. Yan dezen arbeid, die nog slechts gedeeltelijk in druk verschenen is, een overzicht of de slotsom te geven, ligt niet in onze bedoeling. Yoor onze lezers willen wij slechts eenige aanteekeningen mededeelen uit de door den heer Dyserinck gedane ontdekkingen in het archief der doopsgezinde ge meente te Middelburg, eene van de oudsten in ons land. Het is eene eenigszins onverwachte uitkomst van deze nasporingen, dat onder de allereer ste doopsgezinden het zweren nog voor geoor loofd doorging, in strijd met hetgeen o. a. prof. Hoekstra, in zijne Beginselen en leer der oude Doops gezindengeleerd heeft: dat »over het ongeoor loofde van den eed onder de doopsgezinden nooit eenig verschil van gevoelen heeft bestaan." De heer Dyserinck heeft, behalve een getuige nis uit Zwitserland van 1525 en eenige latere stukken, in het stedelijk, archief van Middelburg, in de .geloofs-confessie" van Hans de Rijcke, ook Hans de Bies of Hans Kassier genaamd, deze ver klaring aangetroffen*): »de Christenen mogen de waarheid van bekende zaken voor de overheid, als de nood en de liefde des naasten het eischen, met zulken eed of aanroeping des naams Gods bevestigen, als Paulus gedaan heeft daar hij zegt: ik neem God tot een getuige dien ik diene." Rom 1 2, Cor. 1). Deze Hans de Rijcke zat in April 1578 op 's Gravensteen te Middelburg »om de leer der god delijke waarheid" gevangen. Hem werd nog in dezelfde maand .schut en scherm" ontzegd, met last binnen 24 uren de stad en hare jurisdictie te verlaten. Hij was de eenige niet van zijne geloofsgenoo- ten, die te Middelburg de hardheid der tijden te verduren had. Het gemoedsbezwaardat velen hunner, anders denkende dan Hans de Rijcke, Wij wijzigen hier en in volgende aanhalingen de oude spelling en woordvorm naar de hedendaagsche, dewijl het gezicht van verouderde woorden vele lezers afschrikt en daarom voor eene courant minder geschikt is. so HOOFDSTUK X. Cfelïeven. Als hij slechts verkozen had haar op dit oogen- blik in de blauwe kijkers te zien, zouden zijne dwaze vermoedens spoedig verdwenen zijnmaar hij ziet haar in het geheel niet aan. Hij kent zijn eigen zwakheid en wil nu juist zijn kracht toonen. Zjj deelt hem hare opmerkingen over hunne reisgenooten meê en hij doet zijn best om ook te lachen, over hun innigheid en hunne dwaze manier van drinken. Doch eensklaps treft hem het ongepaste van hun omgeving en het vervult hem met een soort van walging. »Met welke afschuwelijke menschen heb ik in aanraking gebracht, arm kindzegt hij, zoodra de boot stil ligt. „Goddank dat wij er hier afgaan"; hij legt haar handje op zijn arm en wandelt met haar voort. Zoodra zij in het Park van Battersea zitten, Baast elkaar, met niets dan een groene vlakte yoor zich en niemand in den omtrek, begint hij: 1 tegen den eed koesterden, zou de overheid mis- j schien wel geëerbiedigd hebben; maar er stonden toen, evenals te allen tijde, ijverige wachters op Sions muren, die al wat aan de »eere Gods" te kort werd gedaan,* zich aantrokken als hun per soonlijk rakende. Misschien waren er ook min hemelsche, zuiver wereldsche beweegredenen in 't spel. In het oudste notulenboek van den her vormden kerkeraad, dat de heer Nagtglas reeds in 1862 met vrucht gebruikt heeft om den strijd tegen de doopsgezinden te beschrijven, vindt men op 31 Maart 1574 eene klacht over de groote menigte wederdoopers (elders ook rebaptiseerders, rebaptisanten en baptisateurs genoemd), die dage lijks openlijk in de stad kwamen en nering deden, zonder eenige gilden te gehoorzamen of den prins en de stad te zweren, welke menig eenvoudig mensch verleiden." De kerkeraad besloot daarom (»uit compassie met hunne zielen en uit vrees dat het op zijn Munster's mocht toegaan") »bij requaest de magistraat te waarschuwen en bidden, dat zij den behoorlijken eed van alle inwoners der stad afeischenwelk requaest Gelein Jz. d'Hoome maken zal en met een ouderling ter eerste gele genheid aanbieden." Dit verzoek had tot gevolg dat de doopsgezinden van burgemeester, raden en schepenen last ont vingen den eed af te leggen, of anders hun win kels te sluiten. De vervolgden maakten in 1577 van de aanwezigheid van prins Willem I te Mid delburg gebruik om diens tusschenkomst in te roepen. Van dezen beschermer der gewetensvrij heid ging daarop, na ingewonnen advies van den gouverneur en de raden van Zeeland, eene aan schrijving uit, behelzende „dat de supplianten hij den magistraat der stad zullen mogen volstaan met hun Ja in plaats van een eed, mits dat de overtreders van dien als eedbrekers en meineedigen zullen gestraft worden, hevelende Zijne Excellentie den magistraat van Middelburg en alle anderen, die zulks aangaan moge, de supplianten aangaande den eed en anderszins tegen hun consciëntie verder niet te bezwaren, maar hun winkels open te laten en nering genieten gelijk zij te voren gedaan hebben". (Deze brief, geteekend Guille de Nassau en op perkament geschrevenbevindt zich in 't archief der doopsgezinde gemeente te Middelburg; eene zeer oude copie ervan berust bij dezelfde gemeente te Vlissingen). De calvinistische predikanten, met Caspar Hei- danus en Jan Taffin aan 't hoofd, hielden zich echter niet voor geslagen. Zij besloten bij den prins zeiven hunne zaak te doen bepleiten en vaardigden daartoe niemand minder dan Marnix van St. Aldegonde naar Antwerpen af. Met welk gevolg, blijkt het best uit hetgeen Marnix uit Dordrecht aan Heidanus schreef: „Men moest hierop, had de prins geantwoord, niet verder aan dringen, tenzij wij meteen voor billjjk wilden bekennen dat ons de Papisten tot een godsdienst dwongen, die tegen ons geweten streed. In het kort, zoo besloot Marnix, ik zie voor ons nauwelijks iets in dit stuk te verrichten". Nu van den prins zoo min door vrienden-toe- »Nu moet gij mij eens alles van die logé vertellen, Suzie Hij heeft zijn hoed in de oogen gezet omdat de zon hem hinderde en ziet haar onder den rand doordringend aan. »Gij zeidet immers dat zij bij u inwoonde. Hoe komt het dan dat ik vroeger nooit van haar iets gehoord heb Suzie zwijgt. Mijn vermoeden is gegrond, denkt hij en hij blijft met zijn rotting op zijn laars tikken, totdat hij weer begint te vragen „Is die logé al lang bij u „Neen, niet lang", antwoordt zij en op een punt over het grasveld heenwijzende, vraagt zij .Zijn die mannen daarginds aan het criquet spelen .Hoogstwaarschijnlijk", zegt hij, .maar be kommer u nu niet om andere menschen, Suzie ik stel heel veel belang in die logé van u en ik wil heel graag alles van haar weten, alles. Be grijpt ge Hij spreekt met klem, met nadruk. »Het spijt mjj zoo, mijn beste lord", zegt Suzie, wie de tranen van verlegenheid in de oogen komen, .het spijt mij vreeselijk, maar ik mag u niets van haar vertellen, heusch ik heb haar plechtig beloofd dat ik niemand een woord over haar zou zeggen. Ik voel dat ik al verkeerd heb gedaan met over haar te spreken. Wat ik u bidden ma.g vraag niet verder, het is zoo moeilijk om u niet te antwoorden en gij zoudt toch niet willen dat ik mijn belofte verbrak, zelfs niet om uwentwil, niet waar?" spraak als op andere wijze eenige gewetensdwang te krijgen was, besloot de magistraat eenvoudig zijne hevelen onuitgevoerd te laten. In April 1578 klaagden de doopsgezinden weder over de .zware molestatie" die zij te Middelburg leden, terwijl hun geloofsgenooten in Arnemuiden, Vlissingen en elders zonder zwarigheid als poorters werden toe gelaten. In Juni van hetzelfde jaar, nadat deze klacht zonder gevolg was gebleven, wendden zij zich andermaal tot den prins, te Antwerpen, die onmiddellijk daarop zoowel den gouverneur, de raden en staten van Zeeland, als den weerbarstigen magistraat, onder herinnering aan zijn besluit van 1577, aanschreef: »de voorz. doopsgezinden niet meer te molesteeren of beletten hun koophandel en handwerk te doen, om voor vrouw en kinderen den kost te winnen, latende zij hun winkels openen en werken, zoo als zij voortijds gedaan hebben." Ernstig en nadrukkelijk voegde de prins daarbij dit protest: .Ulieden verklaren wij openlijk, dat ulieden niet vrijstaat in 't particulier u te hekom meren met iemands consciëntie." Dit hielp. Den 3en Juni 1578 besloot de magis traat: »tot admissie van 33 personen (anabaptisten) als poorters en burgers binnen Middelburg, onder belofte van zekere artikelen in plaats van eede, mitsgaders om over de wacht te mogen compo- seeren" men weet dat de doopsgezinden ook geen wapenen mochten dragen „voor zoo verre zij met hun jawoord beloven willen te onderhouden alle artikelen in den burgerlijken eed begrepen." De ingevolge dit besluit van de doopsgezinden gevorderde verklaring luidde aldus»Dat helove ik met mijn japoorter te wezen dezer stad Mid delburg, en dat ik Zijne Kath. Maj. van Spanje als graaf van Zeeland onder het gouvernement van mijnheer den prins van Oranje gehouw en getrouw zal wezen. En ook Zijne prinselijke Exc. bij te staan en hulp te bewijzen in zoodanige ge vallen met schatting, waken voor brand, voor ongeval, met arbeiden, graven en wallen tot staats- bescherraing enz., naar mijn vermogen, zonder feitelijk met wapenen den Spanjaards of anderen vijanden weerstand te bieden." Klinkt in dit stuk het in éen adem noemen van „Zijn katholieke Majesteit van Spanje" en van de Spanjaards als .vijanden 1 ons als een na galm dier troebele tijden in de ooren, het kan geen verwondering haren dat juist die vrijstelling der doopsgezinden van het dragen der wapenen, nu het bezwaar van den eed voor hen overwonnen was, in dat tijdperk van aanhoudenden strijd, telkens opnieuw aanleiding tot moeilijkheden gaf. Vruchteloos deden de staten van Zeeland hun best om beide partijen „te accordeeren." Aan den eenen kant maakte het verschil van gevoelen onder de doopsgezinden zelve aangaande den eed, dat ons uit de geloofsconfessie van Hans de Rijcke gebleken is, hunne zaak zwak. Aan den anderen kant werden zij benadeeld door hun verwantschap, althans in naam, tot de wederdoopers, tegen wie de magistraat van Middelburg in 1581 een heftig placcaat liet uitgaan„want, luidde het, hunne ongeregeldheden zjjn zoo gruwelijk De tranen biggelen haar nu langs de wangen en hij keert zich ongeduldig af omdat zij smeekend haar hand op zijn arm legt. .Ach, wees niet boos op mij, mijn goede, beste lord" stamelt zij. »Ik vind het heusch akelig dat ik u niet de heele waarheid kan zeggen maar het is mij verboden." »Door wien?" zegt hij gejaagd. .Door allebei. Grootmoeder en zij onze logé Spaar u zei ven een herhaling van die leugen", valt hij haar ruw in de rede »ik weet evengoed als gij dat het een hij is en geen zij. Gij zijt heel slim, juffrouw Delane, maar niet slim genoeg om mij te misleiden. Ik zal u niet langer lastig vallen. Ga maar naar uw grootmoeder en naar hem en vergeef mij dat ik u zoolang heb opge houden." Dit zeggende staat hij op en stapt in een tegenovergestelde richting voort. Suzie ziet hem na en als hij uit het gezicht is» blijft zij onbewegelijk op haar stoel zitten, totdat zij aan het ondergaan der zon merkt hoe laat het is en met schrik bedenkt hoe ver zij van den schouwburg af is. Zij spoedt zich naar de aanleg plaats, ziet dat zij gelukkig eenig klein geld bij zich heeft (waar zij heel blij om is) neemt een plaats en vaart naar de city terug. Binnen een uur tijds staat zij op het tooneel in haar nether- derinnepakje, met een glimlach op het gelaat, dien zij aandoet evenals haar kleedje om het publiek en haar meester te gelieven, die weinig medelijden en enorm en nemen dagelijks zeer toe, zoodanig dat eens te duchten is voor een Munster's of Am sterdam's spel." In 1591 is hun echter weder vrijstelling van den eed geschonken bij art. 1 van een politie- plakkaat, luidende .Wederdoopers zullen doen den behoorlijken burgerlijken eed van getrouwheid als andere ingezetenen, in 't doen van welken zij zullen mogen volstaan met hun jawoord, overeen komstig hetgeen hun eertijds alhier is toegestaan." Maar in 1593 moesten twee houtzagers en hout- verkoopers, Mayliaert de Porter en Joos Leonissen, uit naam hunner geloofsgenooten, alweder bij prins Maurits klagen over burgemeester en raden van Middelburg. De prins schreef daarop den 3en Maart den magistraat.wel ernstiglijk te ver zoeken zich te willen gedragen in alle orde (stillicheyt) en vriendschap, naar den inhoud der resolutiën van de heeren staten van Holland en Zeeland aangaande de mennonieten genomen, en naar de akte, hun bij wijlen zijn heer en vader den prins van Oranje, lofzaliger gedachtenis, verleend." Dit is de laatste maal, dat Oranje tot bescher ming der doopsgezinden in Zeeland in de bres is moeten springen;- althans het verhaal van den heer Dyserinck loopt niet verder. Vraagt men naar de reden dier bijzondere voorspraak, dan mag zeker, naast het beginsel van gewetens vrijheid, dat Willem I, grooter in dat opzicht dan al zijne tijdgenooten, het eerst in volle zuiver heid aan de wereld deed hooren, ook de dank baarheid genoemd worden welke hij hun verschuldigd was. Toen hij in 1572 te Dillenburg in den grootsten nood verkeu-de, waren het de doopsgezinden die de zwaarste geldelijke offers voor hem brachten. Zoo geschiedde het bjj iedere gelegenheid dat het land in nood verkeerde, waarom dan ook de staten-generaal in 1673 niet nalieten te verklaren »dat de gehecht heid en liefde, die de Mennoos-gezinden werkelijk en metterdaad betoonden voor de veiligheid en het behoud van den lande, roemwaardig en hun zeer welgevallig was." Hadden zij dus het zwaard niet noodig om hun offervaardigheid voor 's lands welzijn te doen blijken, ook de eed kon kun, die zoo overtuigend hunne trouw aan den dag legden zonder gevaar kwijt gescholden worden. Het is daarom dat hunne geschiedenis eene zoo belangrijke bijdrage tot de .quaestie van den eed" bevat. Die belangrijk heid in het licht te stellen, was zeker niemand beter toevertrouwd dan een zoo nauwgezet ge- schiedvorscher en ijverig doopsgezinde als de keer Dyserinck is. ZIerikzee, 5 Oct. In de vergadering van aandeelhouders der Zierikzeesche Stoombootmaat schappij, gisteren alhier gehouden, is behandeld een voorloopig voorstel om het maatschappelijk kapitaal te vergrooten, teneinde, eene nieuwe boot in plaats van de tegenwoordige aan te koopen. Nadat dit voorstel was toegelicht door den voor zitter, m' G. J. Fokker en den directeur, denbeer P. C. Olivier, en daarover langdurige discussie had plaats gehad, werd aan de tegenwoordig zijnde aandeelhouders eene ljjst tot deelneming in het zouden toonen met een meisje dat zelfs geen moeite deed om er op het tooneel zoo lief mogelijk uit te zien. Maar hare pogingen om luchthartig te schijnen, gelukken van avond niet best en mijnheer Hos, er opmerkzaam op gemaakt zijnde dat juffrouw Delane zich airs begint te geven, dient haar thans eene vermaning toe, die veel van een dreigement heeft. .Ach vergeef mij deze keer, mijnheer Hos", smeekt Suzie, »ik ben van avond niet heel wel ik zal nooit meer zoo onoplettend zijn." .Gij pruilt, mijn kind," antwoordt hij op zachter toon, .gij zijt gekwelt door dien deftigen, saaien lord en gij zijt een gansje en niet bij de hand genoeg om hem met gelijke munt te betalen. Er zijn allerlei manieren waarop een meisje van zich kan afspreken en toch haar minnaar behouden luister naar mijne woorden. Wees niet al te ge dwee voor dien jongen fat. Als hij weer den dwingeland wil spelen laat dan ook eens de tan den zien. Gij moet u niet laten trappen daar zijt gij veel te mooi voor. Yan morgen nog, bij de eerste voorstelling, verzocht sir Danby Brough verlof om nu kijk maar niet zoo verschrikt, er' is geen kwaad bij, maar éen ding moet vast staan tusscken ons, miss Vivia, geen gepruil meer, hoort gij Tranen zijn de pest voor vrouwengezichten en ook voor haar humeur. Gij werkt tegenwoordig zeer goed en ik heb veel voldoening van u ik heb zelfs plan om uw salaris een weinig te ver- hoogen. Ja, ik dacht wel dat dat vooruitzickjj

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1