BUITENLAND.
Staten-generaal.
Adres van den luitenant-generaal
K. van der Heijden.
De Salon van Antwerpen.
Water en Melk.
Het verslag der commissie uit de tweede kamer
naar aanleiding der nota van inlichtingen van de
regeering op bovengenoemd adres, is een stuk van
38 bladzijden. De commissie vangt haar arbeid
aan met een ontleding van de memorie van den
adressant en van de nota van inlichtingen, om
daarna de hoofdpunten, waarop het in deze aan
komt, aan te wijzen en te bespreken. Zij heeft
gemeend zoowel de handelwijze van den gouv.-gen.
Van Lansberge als het zoogenaamd «incident Dei-
Kinderen" buiten opzettelijke bespreking te mogen
laten en de aandacht der kamer allereerst te
moeten bepalen tot de vraag of adressant reden
beeft om zich te beklagen over de houding dooi
den minister van koloniën, den heer Van Goltstein,
tegenover hem aangenomen in de zitting van 18
Nov. jl. Na herinnerd te hebben aan de
woorden des ministers op 18 Nov. gesproken,
komt de commissie tot de conclusie, dat de
bewering van adressant, dat de minister niet
geschroomd heeft hem te stellen onder verdenking
van daden, die hem in de achting van eiken
weidenkenden burger diep moesten doen dalen,
juist is te achten, ofschoon de commissie zich
haast reeds terstond erbij te voegen dat zij geens
zins aanneemt, dat de minister de bedoeling heeft
gehad adressant te grieven, of te doen dalen in
de achting van anderen.
Ten tweede stelt de commissie de vraag, of niet
de minister in de omstandigheden, waarin hij zich
op 18 Nov. bevond, verplicht was zich zonder
eenige terughouding in het openbaar over den
adressant uit te laten Zij beantwoordt die vraag
toestemmend indien al de omstandigheden dooi
den minister aangevoerd, waar zijn. Of dit werkelijk
het geval is wordt verder in 't verslag nagegaan.
Tot handhaving van den goeden naam van
hooge staatsambtenaren heeft de minister het noo-
dig geacht den inhoud mede te deelen van het
verslag, door den proc.-gen. bij het hoog gerechts
hof van Indië bij het einde der instructie tegen
den kapitein Kaufmann aan den gouv.gen. uit
gebracht. De commissie ontkent het recht des
ministers om dit te doen niet, mits het verslag
een volledig overzicht van de instructie, of
althans den indruk, dien de instructie op een
onpartijdigen beoordeelaar maken moet, juist
teruggeve. De commissie nu is nauwkeurig nage
gaan in hoever het door den minister voorgelezen
verslag aan de gestelde eischen van volledigheid
of onpartigkeid voldoet en komt, na zeer ampele
ontleding, gevolgd door een reeks van overwegingen,
tot de slotsom dat het verslag geenszins een
juist overzicht geeft van wat de instructie aan het
licht bracht en dat de proc.-gen. zijn verslag niet
had behooren te eindigen met de verklaring dat
hij niet volkomen zeker was succes te zullen
verkrijgen, maar liever met de verklaring dat hij
volkomen zeker was dit niet te zullen verkrijgen.
De minister heeft tot twee maal toe mede
gedeeld dat adressant betrokken was in een straf
vervolging betreffende de zaak-Cenin. Na uiteen
zetting dezer geschiedenis komt de commissie in
hoofdzaak tot hetzelfde gevoelen als de raad van
Indië, dat adressant zich te dien aanzien niet aan
knevelarij heeft schuldig gemaakt.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat er een
belangrijk verschil bestaat tusschen de beweringen
van den procureur-generaal en de ten processe
geconstateerde feiten. De vraag dringt zich dus
op, waarom de regeering van dit verschil geen
melding heeft gemaakt De commissie wil er
niet aan twijfelen dat de minister zich op 18 Nov.
niet van dat verschil bewust was, doch zij kan
niet ontveinzen dat de minister, die meer dan eens
zich verplicht geacht heeft 's lands ambtenaren
krachtig tegen verdachtmaking te beschermen, in
dat geval niet voorzichtig gehandeld heeft. Hij
wist toch dat het verslag waarop hij zich beriep,
afkomstig was van een ambtenaar, die van den
beginne af aan zich zeer ongunstig over het be
stuur van generaal Yan der Heijden en den onder
hem staanden kapitein Kaufmann had uitgelaten,
zoozeer zelfs, dat hij het ontslag van laatstge
noemden had aangevraagd zonder dezen te hooren
op wat tegen hem ingebracht was, en diens her
benoeming na het zoo gunstige verslag-Stibbe had
weten te voorkomen.
Door den minister waren nieuwe feiten aange
voerd, ten betooge niet alleen dat de gouverneur-
generaal goede redenen had om den generaal van
grof wanbestuur te verdenken, maar ook dat de
generaal ongeschikt was tot het uitoefenen van het
civiel bestuur. Na de beteekenis van de ter sprake
gebrachte feiten te hebben nagegaan, komt de
commissie tot het oordeel, dat zij niet aantoonen
wat de minister daarmede bewijzen wil. De
feiten, waarop de minister zich beroept ten bewijze
dat de gouverneur-generaal in November 1880
ten minste. In Napels gebeurt het wel eens dat
zich een vrijer voor een Trovatella aanmeldt
maar dat Vondelingshuis geeft ook een bruidschat.
Doch wij zijn arm, vriend, wij bestaan van aal
moezen en kunnen dus geen bruidschat geven."
»Dat verlang ik ook nietviel Benetto
baar in de rede.
„Nu, neem mij niet kwalijk," zei de oude
vrouw vergoelijkend. «Maar ik zou ook waarlijk
niet weten wie ik u als bruid zou kunnen geven.
Verleden week zijn er pas twee van de meisjes
als dienstboden verhuurd de eene zou u misschien
gepast hebbennu zijn er niets meer dan kinde
ren en gij zult nog een paar jaren moeten wach
ten tot dat die groot zijn."
»Dat kan ik niet
«Ja, wat wilt gij dan? Gij moet maar naar
een ander klooster gaan."
«Gaat niet, ik heb mijn gelofte bepaald
voor dit klooster gedaan."
„Hmwacht even, Anita is er nog wel
maar die wil niet van trouwen weten, die verlaat
de kinderen niet ter wille van een vrijer en zij
laten haar ook niet gaan. Zij is ook al over de
achttien jaren en de tijd om haar het huis uit
te doen is voorbij. Wij kunnen haar niet missen
en zij moet bij ons blijven."
«Eerwaarde, mag ik dat meisje zien drong
Benetto aan.
«Als gij dat wilt, jongmensch, waaromniet?
Wees evenwel op uw hoede met haar; klooster
rozen steken. Maar goed, men kan het u niet
duchtige gronden had om te betwijfelen of de
positie van generaal Van der Heijden als gouver
neur van Atjeh langer houdbaar was, worden
door de commissie volkomen onbewezen genoemd.
Voorts betreurt de comm. het, dat de minister in een
officieel stuk, dat het bewijs zou moeten bevatten
dat adressant zich ten onrechte gegriefd en be-
leedigd achtte, nieuwe, onbewezen beschuldigingen
van ondergeschikte ambtenaren tegen hunne su
perieuren heeft gepubliceerd, beschuldigingen, die
hij weerlegt noch onderzoekt, ja zelfs niet ondui
delijk als in hoofdzaak vaststaande, aanneemt.
Eindelijk komt de commissie, na onderzoek, tot
de conclusie dat de verdenking van adressant, dat
men hem zou gezocht hebben ten einde hem
uit Atjeh te verwijderen, ongegrond is.
De conclusie van het rapport der heeren Hey-
denrijck, Rutgers, De Vos van Steenwijk, W. K.
van Dedem en De Savornin Lohman, luidt
„1° den minister dank te zeggen voor de ver
strekte inlichtingen;
„2° zich onthoudende van het vellen van een
oordeel aangaande de geschiktheid van den luite
nant-generaal Van der Heijden voor het voeren
van civiel bestuur, of aangaande het hem verleende
ontslag
„voorts niet aannemende, dat de minister de
bedoeling gehad heeft om den adressant te grie
ven of in de schatting van anderen te doen dalen
„doch haar leedwezen te kennen gevende over
de voorlezing van het verslag eener strafzaak,
zonder gelijktijdige mededeeling van betgeen ten
voordeele van den luitenant-generaal was aan het
licht gekomenalsmede over de openlijke mede
deeling van geheime klachten van ambtenaren
tegen hun superieur, zonder dezen daarop te hooren
„als haar gevoelen uit te sprekendat de ver
kregen inlichtingen in de overgelegde stukken
niets aan het licht gebracht hebben, dat recht
geeft, hetzij tot een beschuldiging van wreedheid
tegen het Atjehsche legerbestuur, hetzij tot het
in verdenking brengen van adressants eer en
goeden naam."
Twee leden der commissie, hoewel instemmende
met bovenstaande conclusie, hebben echter in het
rapport eenige beschouwingen doen opnemen, welke
van die der meerderheid op eenige punten afwijken.
(Door onzen Brusselschen medewerker.)
Achttienhonderd kunstwerken Wat bestemd
is voor genot wordt inspanning, en de onzalige
zucht om de tentoonstellingen telkens grooter
van omvang te maken doet den vermoeiden ver
slaggever dikwerf een zucht, zooniet erger, slaken,
als hij met pijnlijke oogen en wankelende beenen
den doolhof van elk jaar vermeerderende lokalen
verlaat. Het is een bedenkelijk verschijnsel dat
de commissies welke deze tentoonstellingen regelen,
in veelheid van aantal een deel van het succes
zoekenzij vervallen daarbij in het aannemen
van allerlei werk van twijfelachtige waarde en
maken zich door de aanneming der stukken populair
bij een aantal prulschilders, welker toorn spoedig
op hunne hoofden neerdaalt, als de croütes tegen
den zolder hangen.
Een moeilijk ding, dat plaatsen van schilde
rijen er behoort een angstvallige en vaderlijke
zorg toe om te bewerken dat wat het beste is,
de beste plaats erlangt, en dat de eigenaardig
heden der stukken geen kwaden invloed uitoefenen
op den indruk door hunne buren gemaakt. Het
succes van een stuk in den aanvang van eene
tentoonstelling wordt bijna geheel beheerscht dooi
de plaatsing, 't Is waar dat zulk een succes voor
wijziging voor zeer spoedige wijziging dikwerf
vatbaar is.
In het algemeen kan men als regel aannemen
dat een kunstenaar het meest wordt getroffen
door de eigenschappen die lijnrecht tegenover de
zijne staan. Zoo hebben b. v. de stukken van
Bokelmann, Vautier en Gussow, die veeleer
schrijven dan schilderen met hun penseel, een
levendigen indruk gemaakt op de Antwerpenaars,
die geen schrandere opmerkers, geen scherpzinnige
ontleders zijn van het karakter, en vooral niet
de gave bezitten om eene beredeneerde compositie
te maken, waarin wordt rekenschap gehouden
met de minste bijzonderheid, met het kleinste
wat maar dienen kan om de actie leven bij te
zetten.
kwalijk nemen, daar het ter eere der Allerheilig
ste geschiedt. Meen echter niet, dat het u iets
zal baten
Dit zeggende kwam zij achter het traliehek uit
en noodigde Benetto uit om haar te volgen. De
zware luide stappen van het kleine vrouwtje
klonken hard door de gewelfde gangen en de
rozenkrans van grove kralen rammelde aan haar
zijde.
«Hier ergens in den fuin zult gij haar vin
den," zei zij, en wees met de hand naar een
groene wildernis, die zich tusschen de kruisgangen
uitstrekte. «Gij moet zelf maar zien hoe gij met
haar klaar komt. Zulke dingen doet men het
best alleen af; tot wederzien.s
En weg was zij, met grooten spoed.
Daar stond Benetto voor het weelderige groen,
als voor een gordijn. Te midden van het getjilp
der musschen vernam hij eenige kinderstemmen,
maar de kinderen zelf kon liij niet ontdekken.
Doch daar klonk aan de andere zjjde van den
zuilengang, die den kruisgang naar den kant der
helling doorsneedj, een veelstemmig gejubel.
Benetto baande zich een weg door de struiken en
deed al de musschen verschrikt opvliegen. Eens
klaps stond hij verblind door het schelle licht
dat zijn oog trof. Boven tusschen de donkere
zuilen door, trokken helderwitte wolken voorbij
en daaronder, door schuine zonnestralen beschenen,
blonk de zee als een vurige spiegel. Eerst na
eenige oogenblikken werd hij de breede trap ge
waar, die van den kloosterhof naar een lageren
Die Duitsckers zijn nauwkeurig als hunne letter
kundigen in het weergeven hunner indrukken.
Bokelmann is een FreytagVautier doet aan
Bertkold Auerback denken, en misschien overdrijf
ik niet als ik groote verwantschap in de behan
deling zie tusschen Gussow en Fritz Reuter.
Deze drie maken eene gunstige uitzondering in
vergelijking met hunne te talrijk vertegenwoor
digde landgenooten. Bij al hunne nauwkeurigheid
staat het werkelijk schilderen dezer Duitschers niet
hoog. Hét is gekleurd veeleer dan geschilderd.
Zie b. v. dat stuk waarop Kaulbach zijn eigen
familie heeft voorgestelddat vleesch van die
vrouw en die meisjes herinnert aan de leliën en
rozen, door de romantieken op vrouwen wangen
geplaatst. Niets flinks of stevigs in die kleur,
'tls geklopte room.
Twee schilders over welke ik u reeds bij vorige
gelegenheden sprak, Lalaing en Meyers,
toonen op deze tentoonstelling voorgoed, dat zij
ware kunstenaars zijn. De eerste heeft er een
paar zeer goede portretten. Zijn Pastoor is uit
nemend opgevat't is een katholiek priester, van
't hoofd tot de voeten. Houding, kleeding, uit
drukking, kleur, j a zelfs handen en voeten dragen
het onuitwischbaar kenmerk van den priester.
Het is onverbloemde waarheid, het leven zooals
het is. Zijn ander portret, een onachtzaam ge
kleed jongmensch van rang, heeft dezelfde eigen
schappen.
Het zou onbillijk wezen, om niet te erkennen
dat Ooms talent en goede school toont in zijn
portret ten voeten uit; om niet de aandacht te
vestigen op het wat gepoederde portret van Latonr;
om niet Maeterlinck te prijzen voor zijn bevallig
vrouwenbeeld, en Bourson, Lambricks, Delfosse en
Herbo stilzwijgend voorbij te gaan; maar La
laing blinkt tocli boven allen uit. Hij doet ons
vergeten dat het eene schilderij is, die wij voor
ons hebben.
Zoo ook Meyers met zijn Vlaamsch Landschap.
Voor een leeken-oog is het verwonderlijk dat hij
die enkele hutten met rieten daken en gewitte
muren voor zijn onderwerp heeft gekozen. Zij
steken tegen een helderen, bijna witten hemel af,
en op den voorgrond zien wij den weg die erheen
leidt met een beetje mager, rossig gras aan de
kanten. Tien tegen een dat gij het plekje niet
zoudt opmerken, als gij erlangs wandeldet. En
toch schittert dit stukje op de tentoonstelling
door zijn heerlijk lichteffekt. Het is alsof
een venster openstaatwaardoor men in het vrije
veld ziet. Wat zit daar een studie in, wat moet
de kunstenaar gestreden hebben met de natuur
om zoo, de eene heldere tint op de andere, zonder
loopjes of de gewone, banale tegenstellingen,
een zoo sterken indruk van waarheid te geven
Wel bereikt Meyers niet de altijd verwonderlijke
nauwkeurigheid van Lamorinière, wiens bijna
photographisck oog en fijn geoefende hand uit
komen in zijn Kalmptkouter Poel en zijn Stilstaand
water bij Putte, goede stukken, maar wat droog
van behandelingwel bereikt hij niet de bedwel
mende poezie van Heymans' Avond of den stren
gen stijl van Baron's Herfstgezichten, noch kan hij
in handigheid zich met Van Luppen meten
maar toch heeft Meyers zijne plaats voorgoed
verworven. En die plaats is op den eersten rang.
Parijs heeft, evenals eiken zomer sedert de
bevolking in grooter mate toenam dan de aanvoer
van water, gebrek aan deze eerste levensbehoefte,
vooral in eene stad van zulken omvang onmisbaar.
Men lijdt er wel geen dorst, maar de heer Alphand,
directeur van openbare werken, heeft zijne stad-
genooten uitgenoodigd om zuinig te wezen met
liet water, en de besproeiing der straten is gestaakt.
Deze toestand is onhoudbaar voor eene groote
stad en kan, bij langdurige droogte, de grootste
gevaren voor de gezondheid medebrengen. Ver
leden jaar is het zoover gekomen dat des nachts
de reservoirs nagenoeg ledig waren en er dus geen
drukking in de pijpen was. Op zulk een oogen-
blik zou men een grooten brand niet meester
hebben kunnen worden.
tuin voerde. Op die trap bewogen zich allerlei
levende wezens in zulk een bont gewemel, dat
zijn verwonderde blik eerst van lieverlede iets
begon te onderscheiden. Er waren kinderen die
-over ruige geitjes klouterden, of aan hunne halzen
hingen, of zich door die geduldige dieren lieten
voorttrekkenandere kinderen die achter konijn
tjes aan huppeldenweer andere die met kir
rende duifjes speeldenenkele vlogen als zwa
luwen kris en kras door den tuin. Plotseling
werd het kleine volk den vreemden man gewaar
en ontstond er groote ontsteltenis onder hen. Zij
huppelden, kropen, sprongen, struikelden allen
de trap op naar een zuil, waarbij iemand zat.
O, dat was zijDio di Dio Wie dan Dat
kon niemand anders zijn dan zij. Eerst nu zag
hij haar. Neen, niets dan hare groote, zeer groote
oogen, die hem als een wonderbaarlijke openba
ring tegenblonken, zoodat hij als aan den grond
genageld stond en niet eens met de oogleden kon
knippen. Haar gestalte was geheel bedekt door
het gewemel der kinderen, die zich op haar schoot
verdrongen, tegen haar op klouterden en hare
armen vasthielden; een gekrioel en een getrappel,
onder een oorverdoovend gejuich en gejubel
Alleen haar hoofd stak boven dien bevalligen
zwerm uit, als een Madonna-gelaat boven de kop
jes van een engelenkrans.
Zij had een zacht bruinachtige tint, haar mond
was gezond rood en hare wenkbrauwen vormden
een fleren boog boven hare oogen. Het zwarte
haar viel welig en los, geheel tegen de klooster-
Om aan den eiseh der openbare meening te
voldoen heeft de gemeenteraad sedert een paar
jaren geringe sommen bestemd voor verbetering van
den wateraanvoermaar dit zijn geene afdoende
maatregelen. Tot de verwezenlijking van het plan
van den heer Alphand, die voor eene uitgave van
50 millioen franken aan eiken inwoner dagelijks
200 liter water wil verschaffen, komt het niet.
Toch is dat plan niet overdreven, als men nagaat
dat Washington dagelijks 4.300 liter, Rome 900,
New-York 568 en Carcassonne 400 liter per in
woner aanvoert en verbruikt.
Maar het plan van den heer Alphand moet 50
millioen kosten en de Parijsche gemeenteraad wil
geen geld leenen. Als zijne leden op herkiezing
willen rekenen, moeten zij angstig zorg dragen
geene nieuwe belastingen in te voeren. Dat komt
in elke kiesvergadering uit. Wat hun daarentegen
volkomen geoorloofd is, het aannemen van poli
tieke moties over onderwerpen waarmeê ze niets
te maken hebben, kost geen enkelen kiezer een
cent. Integendeel het schenkt hun vermaakwant
als in de eene of andere stadswijk een gemeente
raadslid moet worden gekozen, amuseert men zich
des Zondags met het in kiezersvergaderingen door
gronden der vraagstukken van scheiding van
kerk en staat, van de uitroeiing van het paupe
risme, herziening der staatsinstellingen en vele
andere.
Of intussohen de waterleiding ledig is, of de
riolen stinken, of de stad des avonds en des
nachts niet behoorlijk is verlicht en de menschen
worden aangerand op de straat, wat kan het
ten slotte den van verheven denkbeelden der
hooge politiek doordrongen kiezer deren?
Toch zit er ook in die eenvoudige zaken wel
eenig belang dat de aandacht der vroede mannen
waardig is. Een groot organisme, waar millioenen
menschen in betrekkelijk kleine ruimte zes en
zeven verdiepingen hoog zijn opgestapeld, vereischt
bijzondere zorgen. Daaronder behoort ook die te
gen vervalsching van levensmiddelen, welke is
toevertrouwd aan een stedelijk laboratorium, ver
bonden aan de prefectuur van politie.
De directeur dezer inrichting, de scheikundige
Girard, heeft onlangs een rapport uitgebracht over
de melk te Parijs, waarin verbazende mededee-
lingen voorkomen.
Een aantal melkverkoopers in Parijs en de om
streken, schrijft hij, hebben het aanlengen
der melk met water laten varen, wijl dat onder
het bereik der wet viel. Men is slimmer gewor
den. Door eene bijzondere en zeer goedkoope
voeding (draf meestal) overprikkelt men de melk
afscheiding bij de op stal gehouden koeien. De
beesten worden teringachtig, maar geven een tijd
lang bijzonder groote hoeveelheden van wat men
melk noemt, maar eigenlijk een waterachtig vocht
is zonder voedingskracht en misschien een zeer
gewillige overbrenger van tuberculose.
Na eenige maanden sterft de koe, maar bij den
koogen prijs der melk en de zeer geringe kosten
van voeding, is de winst dan reeds gemaakt; de
melkverkooper behoeft zich het verlies van het
beest niet te beklagen, en trotsch verklaart hij
dat bij nimmer een droppel water bij de melk
doet.
Vroeger werd de melk enkel van gehalte ver
minderd de boer die er water bij goot, was
zeker een infame bedrieger, want hij verkocht
het water even duur als de melk en pleegde be
drog in den aard der koopwaar. Maar zij die de
melk vervalschen vóór zij den uier verlaat, die
door stelselmatige behandeling de melkklieren
opwekken om in groote hoeveelheden een zieke
lijk vocht af te scheiden, en die dat vocht dan
voor melk verkoopen, doen heel wat meer kwaad.
Of die melk de kiem der tering overbrengt, staat
niet wetenschappelijk vastdat zij zeer ongezond
is, daarvan kan men zich overtuigd houden.
De zaak is de aandacht der geneeskundigen wel
waardigwant het is zeer mogelijk dat ook elders
dan te Parijs de stalvoedering der melkbeesten
die in de steden het gansche jaar op stal staan,
veel te wenschen overlaat en een zeer nadeeligen
invloed heeft op de melk.
mode, op haar laag voorhoofd en zelfs langs hare
wangen.
Ja, dat was zijBenetto, wat nu Hij had
nog altijd geen inleiding tot een gesprek gevon
den, maar daar was een kleine jongen met een
krullebol en brutale oogen, die niet ue minste
vrees voor den vreemdeling aan den dag legde
hij bleef eerst met de beenen wijd uit elkaar
voor hem staan en vatte eindelijk moed omhein
met een wollen bal te gooien. Door de inspan
ning van het werpen viel hij om. Benetto schoot
toe, raapte hem op en bracht hem al spartelende
aan het meisje.
«G'n dag," zei hij.
Zij knikte terug, zonder dat hare oogen iets
van hunne buitengewone grootte verloren.
„Hij heeft zich, hoop ik, geen pijn gedaan,"
zei Benetto, op den knaap wijzende.
»Die, o die deugnietdit zeggende, maakte
zij een barer handen vrij en streek den deugniet
door den krullebol.
«Kinderen vallen gauw," begon hij weer.
«Wat blief?" Dat waren twee metaalach
tige tonen, die klonken als een klok. Het was
moeielijk om elkaar te verstaan onder het lawaai
van de kinderen, het gestjilp van de musschen,
het geblaat der geiten en bovendien het geruisch
der onstuimige zee.
«Ik meen dat kinderen gauw vallen," her
haalde hij aarzelend.
(Wordt vervolgd.)