N° 190.
125e Jaargang.
1882.
Maandag
14 Augustus.
Middelburg 12 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks,,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van -7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagenten voor het Buitenland: de Compagnie générale de Publicifé G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.
MIDDELBllRGSEHE COURAMT.
Wij hebben tegenover de N. R Ct. een
plicht der beleefdheid te vervullen. Aan onze
opstellen van 30, 31 Juli en 1 Aug. heeft zij
twee hoofdartikels gewijd en al ware het al
leen om onze lezers van die wederlegging niet
onkundig te laten, zouden wij hunne aandacht
daarop moeten vestigen.
Wederlegging is echter het juiste woord niet.
Met geringschatting van een betooggrond der te
genpartij gewagen, is evenmin dien wederleggen,
als het herhalen van hetgeen men, vóór dat
de tegenpartij aan het woord was, reeds ge
zegd heeft, of als het aantoonen van hetgeen
betrekkelijk is in hetgeen door de tegenpartij
als betrekkelijke waarheid verkondigd is. Daar
in bestaat de repliek der N. R. Ct.
Het door ons opgehangen tafereel van de
politieke ziekte, waaraan ons land lijdt, van
hare verschijnselen en gevolgen, wordt dooi
de N. R. Ct niet verloochendhet wordt zelfs
overgenomen en alleen de mogelijkheid van
overdrijving verondersteld. Dit nu is eene
quaestie van temperament. -Waar de een ver
ontwaardigd opvliegt, haalt de ander slechts
afkeurend even de schouders op. De kwalen die
zij niet ontkennen kan, verzekert onze tegen
partij echter dat door censusverlaging niet ge
nezen zullen worden. Wij hebben dit reeds in
hare vroegere vertoogen gelezen. Tegenover hare
ontkenning blijft onze bewering overeind dat,
hij het gevaarlijke van den tegenwoordigen
toestand, iedere verandering, welke herstel van
bestaande gebreken belooft, eene algemeene
verbetering te weeg kan brengen en beproefd
verdient te worden.
Wanneer wij zeggen dat de tegenwoordige
kieswet, een eerste stap op een toen onbeken
den weg, na dertig jaren verouderd en de po
litieke ontwikkeling zoo toegenomen is, dat de
destijds getrokken grens thans zonder gevaar
wat ruimer genomen kan worden, dan antwoordt
de N. R. Ct't kan zijn van wel, maar ook van
niet't is even goed mogelijk dat wij in die der
tig jaren nog niet eens in de wet zijn inge
groeid en dat de nieuwe kiezerslaag van slech
ter gehalte dan de oude zou zijn. Eene onbe
twistbare waarheid is hetgeen de Midd. Ct.
beweert in geen geval.
Onbetwistbaar neen, in zoo verre alles be
twist kan worden. Zelfs wiskunstige stellingen,
zooals wij ons uit een wijsgeerig dispuut herinne
ren, waarin op de herinnering, dat evenwijdige
lijnen elkander nimmer raken, van de tegenpartij
de vraag volgdehebt gij alle lijnen, op aarde
en in den hemel, gezien Hoeveel te meer blijft
dan de N. R. Ct vrij om alle verband van
oorzaak en gevolg te ontkennen tusschen ver
schijnselen, die niet zoo juist zijn waar te ne
men en te omschrijven als wiskunstige groot
heden. Dit moeten wij echter opmerken, dat
indien bij de erkenning, dat de dertig jaren
van het tegenwoordig stelsel ons een politiek
leven berokkend hebben, dat wij nu maar, met
de gematigdheid van de N. R. Ct., „vrij treu
rig" zullen noemen, zich nog komt voegen de
onderstelling dat die jaren tot de politieke ont
wikkeling onzer natie, tot hare geschiktheid
voor zelfregeering, volstrekt niets hebben
bijgedragen, wij de gevolgtrekking maar
aan de vijanden van den constitutioneel-parle-
mentairen staatsvorm zullen overlaten.
Na aldus de waarheden te hebben doen
„uiteenspatten," op welke onze slotsom ge
bouwd was, heeft de N. R. Ct licht werk met
het beginsel, dat er den anderen stut van uit
maakte. 's Lands belang, schreven wij, moet
zwaarder wegen dan dat van éenige partij.
Dit wordt, beweert de N. R. Ct, „zoo
bij den neus er langs gezegd." Het is „een
addertje, dat even zijn kop uit het gras steekt."
Het is een beginsel „waar zij in den regel het
meest mêe schermen, die waar het op wezen
lijke bewijsgronden aankomt, niet al te vast in
|}e schoenen staan." Als zij dit gezegd heeft,
gaat de N. R. Ct „over tot de orde van den
dag" en ligt, volgens haar, ook ons beginsel
tegen den grond.
Dit nu is noch de bonne guerrenoch afdoende.
De N. R. Ct had kunnen nalaten ons betoog
te weerleggen maar eenmaal zich daartoe zet
tende, heeft zij het recht niet hetgeen daarin
hoofdzaak is, als eene onverschillige bijzaak te
behandelen. Wie met den toestand bekend is,
zal toegeven dat de grootste, de bijna onover
komelijke moeilijkheid om in ons land tot eene
verbreeding- der grondslagen van het kiesstel
sel te geraken, gelegen is in de vrees der partij,
welke sedert de vorming van ons tegenwoor
dig staatsrecht de meerderheid bezeten heeft,
om minderheid te worden. Dit zij gezegd
zonder iemands goede trouw in verdenking te
brengen. Men kan zeer wel van de voortref
felijkheid zijner beginselen zóo overtuigd zijn,
dat het bijna onmogelijk is zich de toepassing
dier beginselen en 's lands belang als twee
verschillende, nog meer zich die als twee te
genstrijdige zaken voor te stellen. Zoo is het
ook mogelijk dat de N. R. Ct, volkomen te
goeder trouw, van slechte kiezers sprekende,
daarbij alleen denkt aan kiezers die hare voor
lichting als een dwaallicht zouden beschouwen.
Bij 't bestaan van die overtuiging kost het een
zwaren strijd, gepaard aan de niet alledaag-
sche deugd van zelfverloochening en aan het
bewustzijn dat van twee kwaden het minste
gekozen moet worden, om mede te werken tot
eene hervorming van welke de roep uitgaat,
wij gelooven niet zonder overdrijving en
eenzijdigheid, dat zij aan de heerschappij van
waarlijk vrijzinnige staatkundige beginselen
een einde zal maken.
Wij zijn nu aan 't eind der wederlegging,
want het beroep der N. R. Ct. op Frankrijk,
waar het algemeen stemrecht in een half
jaar tijds twee ministerien verslijt, moeten
wij op onze beurt, als een argument zonder
waarde, afwijzen. Tusschen haar en ons is
van algemeen stemrecht nooit sprake geweest.
Maar hetgeen gebeurt op Frankrijk's door een
dozijn revolutien doorwoelden bodem, waar
geen politieke crisis zoo onverwacht of zoo
ongerijmd kan wezen of zij doet dienst als
troefkaart in het spel dergenen, die op het on
dermijnen van den tijdelijk gevestigden staats
vorm uit zijn, dat kan in geen enkel opzicht
tot maatstaf strekken voor hetgeen in ons goed-
monarchale, uit zijn aard phlegmatieke Neder
land het gevolg zou kunnen zijn eener census
verlaging.
Wij zoeken nu naar iets meer positiefs, in het
betoog der N. R. Ctmaar vinden weinig. Op
onze bedenking dat zij wel grondwetsherzie
ning wenscht, maar den weg niet aanwijst om
die te verkrijgen, zegt zij: dat „met iets als
grondwets herziening" niet aldus te werk ge
gaan moet worden. „Eerst," zegt zij, „over
tuiging vestigen, daarna geestdrift wekken
voor de groote hervorming en op het beslis
sende oogenblik de dan noodig blijkende con-
cessien doen." Onnoodig „voetje voor voetje aan
te wijzen langs welke wegen en paden het doel
te bereiken." Ook de hervormers van vdor '48
wisten niet hoe zij er komen zouden. „Men
moet bij zulke hervormingen veel op het oogen
blik, op de groote macht van 't onvoorziene
laten aankomen."
Ook hier vergelijkt de N. R. Ct. ongelijk
soortige grootheden met elkander. De grond
wetsherziening van '48 was een groot werk
eene omwenteling met wettige middelen. De
thans gewenschte is niet meer dan een beschei
den verbetering. Het geldt, zeide de N. R. Ct.
gisteren in een ander betoog, thans niet „nieuwe
grondslagen te leggen"; er moet „minder her
vormd dan herzien worden." Voor zulk een
werk „geestdrift" te wekken, zal moeilijk
gaan. Misschien wél wanneer er sprake was
van eene goed klinkende leusemancipatie
van den vierden stand, of oproeping van nieuw e
maatschappelijke lagen, op het vaandel te
schrijven. Maar daarvan is, wij zagen het zoo
even, in hetgeen de N. R. Ct. voor heeft,
hoegenaamd geen sprake. Zelfs verlossing uit
den politieken nood kan zij, ook bij eene her
vorming van het kiesstelsel die het gevolg
van grondwetsherziening zou zijn, niet in ft
vooruitzicht stellen.
Waar onder deze omstandigheden de geest
drift van daan zou moeten komen, is moeilijk
te zeggen, te meer nu de N. R. Ct, die het
niet noodig vond den weg aan te wijzen om
tot grondwetsherziening te geraken, ons sedert
gisteren alweder een nieuwe negatieve we
tenschap rijker heeft gemaaktwelken weg
men namelijk niet moet opgaan. Er is onder
de staatslieden van ons land een kleine groep,
die door handelingen getracht heelt eene her
ziening der grondwet te naderen. Verscheidene
jaren geleden kwam zij, in het bekende rapport
over de kwade praktijken bij verkiezingen,
reeds tot de slotsom dat geen herziening der
kieswet, maar alleen die der grondwet daarin
verbetering kon brengen. Later heeft de heer
Kappeyne, aan 't hoofd van zijn ministerie,
grondwets-herziening als voorwaarde voor zijn
aanblijven aan den koning voorgeslagen. Thans
weder is door zijn plaatsvervanger en geest
verwant, den heer Tak, voor het vormen van
een ministerie dezelfde conditie gesteld. Nu laat
de N. R. Ct, terwijl zij met voldoening de afwij
zing dier voorwaarde vermeldt, erop volgen dat
de heer Tak „in zeer geringe mate het ver
trouwen heeft van de partij, op welke hij zou
moeten steunen."
Dit geeft weinig hoop dat wij bezig zijn,
ons van het gewenschte doel althans niet te
verwijderen. Daarentegen heeft de N. R. Ct
steeds met warmte en ingenomenheid gepleit
voor het behoud van het tegenwoordige minis
terie, dat in de drie jaren van zijn bestaan
geen stap in de richting van grondwets-herzie
ning gedaan, maar voor zoover het zich
daarover heeft uitgelaten steeds verklaard
heeft: eerst verbetering van het kiesstelsel,
door herziening der kieswet en door hervor
ming van het belastingstelsel, dan eene andere
kamer, daarna, zoo noodig, herziening der
grondwet. Dien weg schijnt nu de N. R. Ct,
na het mislukken der belastinghervorming
en na het uitblijven der nieuwe kieswet, toch
wat lang te vinden. Zij stelt daarom voor,
de zaak „commissoriaal" te maken. Een
staatscommissie moet benoemd worden „om
rapport uit te brengen over de wijzigingen,
die in de grondwet noodzakelijk zijn gebleken."
In de praktijk des dagelijkschen levens noemt
men datiets aan een spijker hangen. De
N. R. Ct voorziet dat de commissie 't over
eenige punten niet eens zal kunnen worden,
maar daarentegen zijn er andere onderwerpen
die buiten alle partij verschil liggen. Zeker
dezulken zou men ook tot het onderwerp van
debat kunnen stellen in dispuut-colleges, of als
stof kunnen opgeven voor de dissertaties, die
alle studenten in de rechten volgens de tegen
woordige wet op 'thooger onderwijs te schrij
ven hebben. Maar die punten staan ons
niet in den wegwèl diegene welke binnen
het verschil der partijen liggen. En om die
uit den weg te ruimen hebben wij slechts éen
staatsman, die „in zeer geringe mate het ver
trouwen bezit van de partij, op welke hij zcu
moeten steunen!"
De No R. Ct. eindigt met een hartelijk be
roep op onze medewerking, dat ons te meer
aandoet omdat het in 't Duitsch, de taal der
gemoedelijkheid, gesteld is. Na reeds vroeger
gebeden te hebben dat wij en andereu haar
het werk toch niet te zwaar mogen maken,
door steeds grondwetsherziening als iets on
bereikbaars voor te stellen, laat zij nu volgen:
Geduld und Arbeit sind zwei himmlische Machte.
Geduld, om niet als radeloozen op het eerste
het beste middel aan te stormen. Arbeid, om
bij de natie het besef te doen ontwaken van
het kwaad waaraan zij lijdt, haar het spoor te
wijzen dat tot iets beters voert, haar voor te
lichten over de personen die haar vertrouwen
vragen, haar af te brengen van een valsclien
waan, waarin zij bevangen wordt."
Welnu, wat onzen arbeid betreft, daaraan
zal 't niet ontbrekenmaar wij kunnen hem
niet anders aanwenden dan naar de maat
onzer krachten en naar 't licht dat ons ge
schonken is. Het geduld wordt ons in deze
van zelf opgelegd door de onmogelijkheid,
waarin wij verkeeren, om iets aan de zaken
te veranderen. Tot het uitoefenen dier deugd
is echter een lang leven noodig, dat wij de
N. R. Ct. van harte toewenschen en waarvan
wij ook voor onszelven niet afkeerig zijn. Nu
voorzien wij, na alles wat de N. R. Ct. be
toogd heeft en na hetgeen wij reeds hebben
zien gebeuren, eene lange reeks van jaren
waarin, indien geen onvoorziene gebeurte
nissen voorvallen, die door niemand gewenscht
worden, grondwetsherziening nog altijd tot
de vrome wenschen behooren zal Wanneer
wij dan een tien-, twintigtal jaren in afwach
ting geleefd zullen hebben, onder voortduring
of verergering onzer politieke nooden, hopen
wij weder eens tot de N. R. Ct. te mogen
komen met de vraagof de bodem van haar
geduld nog niet in 't zicht komt. Wij vermoe
den echter dat het antwoord, ook dan nog,
ontkennend zal luiden. Want dan evenals nu
zal de N. R. Ct., vertrouwen wij, het voorrecht
hebben het hoofdorgaan der heerschende partij
te zijn. Wij houden ons verzekerd dat, naar
hare overtuiging, dat op zichzelf niet verwer
pelijk standpunt volkomen samenvalt met bet
waarachtig belang des vaderlands.
Het Weekblad van het Regt heeft eenige opmer
kingen van weinig beteekenis gemaakt, naar aan
leiding van hetgeen een onzer medewerkers in ons
nT. van 9 dezer schreef over het optreden der jus
titie tegen den schietwedstrijd op duiven. In
antwoord daarop wordt ons weder geschreven
»De redactie van het Weekblad van het Regt
verwijst uw correspondent naar Von Mohl's Sys
tem der Praeventiv. Justiz, waarvan de le uitgave
in 1834 en de 2e uitgave in 1845 verscheen.
Het gezond verstand beware ons voor een dergelijk
stelsel van praeventieve staatsoptreding, dat Zim
merman, een jaar na Yon Mohl's 2e uitgave
schrjjvende, ein ivahres Monstrum im staatlichen
Organismus noemde
Breskens, 11 Aug. Naar wij met zekerheid
vernemen, wordt 15 September a. een stoomboot-
dienst geopend van hier via Ylissingen, Middel
burg en Dordrecht op Rotterdam; de dienst zal
voorloopig eenmaal 's weeks geschieden en bestemd
zijn tot het vervoer van goederen en vee. De
personen der ondernemers, behoorende tot de
grootste en soliedste in Nederland, zijn ons een
waarborg dat wij hier met geen gewaagde proef
neming, maar met eene ernstige onderneming te
doen hebben.
In verband met een eventueel te leggen tram
weg van hier naar de Belgische grens, wordt de
levensvatbaarheid dezer zaak aanmerkelijk grooter.
Het wordt trouwens hoog tijd dat de stoom ook
het oude 4e district wat in beweging brengt.
Alles blijft bij het oude, ja gaat achteruit, en de
bewoners hebben voor het meerendeel de kracht
niet om er verandering in te brengen, of missen,
door de dommelige manier van vervoeren in onze
streek half verdoofd, het inzicht om het hooge
belang van de nieuwe vervoermiddelen te begrijpen.
Een bewijs daarvoor is te vinden in het naburige
Groede, waar de orthodoxe partij met een request
rondloopt aan den gemeenteraad om dezen te ver
zoeken geen subsidie aan den tram te verleenen.
Op dat adres teekenen notabene ook zoogenaamde
vrienden van vooruitgang, wier blik in de toe
komst blijkbaar niet verder gaat dan hun neua
lang is. Och, waren alle menschen wijs
Xierikzee, 11 Aug. In de heden gehouden
zitting van den gemeenteraad kwam ter tafel een
schrijven van de commissie van toezicht op het
middelbaar onderwijs, houdende verzoek om eene
commissie te benoemen tot het doen eener enquête
naar den toestand der H. B. school.
Dit verzoek geschiedt naar aanleiding van het
hoogst ongunstig oordeel, dat in de laatste raads
vergadering door den heer Zuurdeeg in het open
baar is uitgesproken over den gang van zaken aan
de H. B. S., over de leeraren dier inrichting en
over de commissie met het toezicht belast.
Ofschoon burg. en weth. overtuigd waren dat
het onderwijs aan de H. B. S. alleszins voldoende
is, ondersteunden zjj, nu de commissie zelf een
enquête wenschte, dat voorstel.
Na discussie werd op voorstel van mr, II, vaij