N° 185. 125e Jaargang. 1882. Dinsdag 8 Augustus. FEUILLETON. Middelburg 7 Augustus. PATEK CQESTAETÏJU. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke hommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten enz.: van 1 -7 regels f ,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagenten voor het Buitenland; de Compagnie générale de Puhlicité G. L. Daube Cie. te Parijs, Londen, Frankfort a. M., Berlijn, Weenen, Zurich enz. Het Indisch Strafrecht. Uit het Fransch, van MIDDELBl RliSCIIK COllRANT. „Wordt de invoering van het nationale strafwetboek in 't vaderland met ongeduld af gewacht, een ongeduld zóo groot, dat het zelfs een aandrang gebruikt dien men onbe scheiden noemt, maar die de grootste hulde is aan de voortreffelijkheid van het werk, dat men zoo gaarne in zekerheid gebracht zag tegen alle kwade kansenwelke bij onzen politieken toestand sneller opkomen dan Maart- sche stortbuien ook voor Ned. Indië moet men die invoering met verlangen verbeiden." Aldus schrijft prof. Van der Lith in het Augustus-nommer van den Gids en door een opmerkelijk toeval levert een Amsterdamsch ambtgenoot van den Leidschen hoogleeraar, mr. G. A. van Hamel, in een anderen Gids (den Indischen) derzelfde maand, in bijna eens luidende bewoordingen, een betoog van gelijke strekking, op hetzelfde oogenblik dat in bet Handelsblad van 3 Aug. over den dwangarbeid in Indië, uit Indische geschriften, eenige be schouwingen worden medegedeeld, die almede het hare toebrengen om de noodzakelijkheid eener hervorming van het Indisch strafrecht in het licht te stellen. Deze verschillende vertoogen tot elkander en tot hetgeen ons van elders omtrent de In dische rechtstoestanden bekend is, in verband te brengen, is het doel der volgende beschou wingen. De noodzakelijkheid om, hij invoering van het nieuwe Nederlandsche strafwetboekde rechtspleging in Indie daarmede in overeen stemming te brengen, vloeit voort uit art. 75 van het Indisch regeeringsreglement »Voor zooveel de Europeanen betreft, berust de recht spraak op algemeene verordeningen, zooveel mo gelijk overeenkomende met de in Nederland bestaande wetten. De Gouv.-Gen. is bevoegd de daarvoor vatbare bepalingen dier verordeningen, des noodig gewijzigd, toe passelijk te verklaren op de inlandsche bevolking of een gedeelte daarvan." De rechtmatigheid van het in de eerste alinea van dit wetsartikel uitgedrukt beginsel, behoeft geen nader betoog. De Europeaan, die Nederlandsch-Indie bewoont, staat onder en heeft aanspraak op de Nederlandsche wet geving. Dit is het beginsel, door een gezag hebbend Engelsch rechtsgeleerde ten aanzien van Britsche kolonisten in 't algemeenaldus vastgesteld: „De Common law van Engeland 25 LUDOVIC HALÉVY. IX. »Er is iemand die sedert twee maanden alles doet wat hij kan om voor mij te verbergen dat hij mij bemint Maar ik twijfel er geen oogenblik aan dat bij mij liefheeft Niet waar, Jean, gij hebt mij immers lief?" »Ja," zei Jean heel zacht, met neergeslagen oogen, als een misdadiger, »ik bemin u." »Dat wist ik wel, maar ik bad behoefte bet u. zelf te hooren zeggen. En nn verzoek ik u, Jean, geen woord meer te spreken. Ieder woord van u zou overbodig zijn en mij in de war bren gen, zou mij beletten tot bet einde toe voort te gaan en u te zeggen, wat ik zoo gaarne wenscb te zeggen. Beloof mij dat gij stil zult blijven zitten, zonder u te verroeren, zonder te spreken. Belooft gij mij dat?" »lk beloof bet u." Bettina verloor iets van haar kalmte, baar stem is de Common law der volkplantingenltïat een Engelschman gaan waar hij wil, altijd voert hij zooveel van zijn eigen wetten en vrijheid mede, als in de gegeven omstandig heden mogelijk is." Op welken rechtsgrond rust echter de bevoegd heid van het koloniaal bestuur om aan de inlandsche bevolking het Nederlandsche straf recht, zij het ook alleen „de daarvoor vat bare bepalingen, des noodig gewijzigd en aan een gedeelte dier bevolking," op te leggen Het antwoord op deze vraag is niet onbelangrijk. Want met het plompe droit de conquéte, met het recht van den heerscher, hakt men den knoop wel door, maar wordt de zedelijke kracht gemist, welke vooral bij het invoeren van rechts instellingen onder eene ons in getalsterkte vele malen overtreffende bevolking niet ontbeerd kan worden. In andere takken der rechtspleging, in het burgerlijk en het handelsrecht, onthoudt de Ned. Indische bestuurder zich wel zorg vuldig, zijne rechtsbeginselen aan de Indi sche bevolking op te dringen. De volgende alinea's van het straks aangehaalde artikel van het Ind. regeeringsreglementgeven hem de bevoegdheid tot het doen toepas sen, door inlandsche zoowel als door Europee- sche recbts-collegien, van „de godsdienstige instellingen, wetten en gebruiken der inlan ders, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid." Overeenkomstig die gebruiken, wetten en instellingen wordt, onder het Nederlandsch gezag, recht gesprokeD in, alle geschillen van niet-strafreohtelijken aard, tusschen inlanders onderling. Ons niet meer in hun zaken te mengen dan noodig is, de hand van den overwinnaar niet meer dan onvermij delijk te doen voelen aan den overwonneling, is een der geheimen van het behoud onzer koloni ale macht; een geheim trouwens, zóo door de omstandigheden geboden, dat niet alleen wij, maar ook de Engelschen, anders minder in schikkelijk voor hunne vreemde onderdanen, en de Franschen, anders van bemoeizucht niet wars, denzelfden regel in hunne koloniën in toepassing brengen. Waarom dan, wordt in strafzaken recht ge daan naar Europeesche beginselen, die in bur gelij ke zaken voor den inlander, zoo niet on bruikbaar geacht, dan toch buiten toepassing gelaten worden Het antwoord op deze vraag is, dat de in landsche strafwetten, welke bij de verschillende volken van Indië worden aangetroffen, geheel met den geest der Westersche beschaving in strijd en volkomen ongeschikt zijn om door 1 begon eenigszins te beven. Doch zij hernam met gedwongen vroolijkheid »Ja, mijnheer de pastoor, ik wil u niet be schuldigen, maar hetgeen er gebeurd is, is toch wel een weinig uw schuld." »Mijn schuld?" »0 gij moogt ook niet spreken. Ja, ik herhaal het, uw schuld. Ik weet zeker dat gij heel veel goeds van mij aan Jean verteld hebt, veel te veel. Misschien zou het hem anders niet in het hoofd gekomen zijn En mij vertel- det gij veel goeds van hem, niet te veel, neen, maar toch veelEn ik had zooveel vertrouwen in u, dat ik hem met wat meer aandacht hen gaan beschouwen en gadeslaan. Ik hen hem gaan vergelijken met al diegenen die sedert een jaar naar mijn hand dongen, en het kwam mij voor dat hij in alle opzichten hoven hen uitmuntte. Eindelijk geschiedde het op zekeren dag, of liever op zekeren avond drie weken geleden, den avond voor uw vertrek, Jean, dat ik merkte hoe lief ik u had. Ja, Jean, ik heb u lief! Ik hid u, Jean, zeg niets, blijf zitten, nader mjj niet. Ik heb eer ik hierheen ging, al mijn moed verza meld, maar ik ben reeds niet meer zoo kalm als daareven, zooals gij ziet. Maar ik heb u toch nog het een en ander te zeggen, en wel het ge wichtigste van alles. Jean, luister goed. Ik wil niet dat gij u door uw aandoening laat meêslee- pen om mij te antwoorden. Ik weet dat gij mij lief hebt; maar als gjj mij huwt, wil ik niet dat Europeesche rechters, of onder het Europeesch gezag toegepast te worden. Straffen als het afhakken van de hand, of andere pijnigingen, zijn evenzeer met de beginselen van het Euro peesch recht in strijd, als een vonnis van den raad van inlandsche hoofden in Benkoelen, in 1865 gewezen, waarbij aan een moordenaar werd opgelegd óf het betalen van een zoengeld vaD 160en het slachten van een karbouw, ófwel, ingeval hij tot die betrekkelijk geringe boete on vermogend was, de zware straf van 30 rotting slagen gevolgd door 15 jaren dwangarbeid. Bij de Bataks wordt zelfs nog het menschen-eten, al is dit dan ook feitelijk in onbruik ge raakt, als strafbedreiging aangetroffen. Maar niet alleen de aard der straffen, ook de meeningen omtrent de strafbaarheid van sommige misdrijven, zijn voor eene op hoogeren graad van ontwikkeling staande maatschappij onbruik baar. Zoo wordt moord in sommige gevallen, door de inlanders, op grond hunner godsdien stige begrippen, niet alleen verschoonbaar, maar zelfs lofwaardig geacht. Straffeloos mag ook de inlander zijne overspelige vrouw dooden. Het bevorderen van abortus acht de inlander door het gebruik gewettigdvaiseh getuigenis is in zijne oogen geen groot kwaad. Geen dezer beschouwingen kan door den Europeeschen gezagvoerder aanvaard worden, zonder mis kenning van de beschavende roeping, welke het kenmerk is van zijn gezag en tevens de eenige rechtvaardiging voor het opleggen daar van aan vreemde volken. Het is daarom dat de Europeesche over- heersehers, zich plaatsende op het standpunt van het publiek recht, zich te allen tijde de bevoegdheid hebben toegekend om hunne be ginselen van strafrecht aan die der overwon nen Oostersche volken op te leggen. Zoo wa ren de inlanders, van de eerste vestiging van het Nederlandsch gezag tot 1848 toe, reeds onderworpen geweest aan de „Bataviasche sta tuten," aan het Oud-Hollandsch en Romeinsch recht; werden in dat jaar „bepalingen van straf wetgeving" uitgevaardigd die op de Europee sche strafrechts-beginselen berustten, en werd eindelijk den len Januari 1873 de Code Pénal, door mr. Der Kinderen met de Indische toe standen in overeenstemming gebracht, voor Inlanders, de inlandsche Christenen daar onder begrepen, bij koloniale ordonnantie ingevoerd. Slechts op enkele punten, waar de zeden en begrippen der inlanders eene afwijking volstrekt noodzakelijk maakten, werd het be ginsel geeerbiedigd, dat de inlander, ook op strafrechtelijk terrein, aan zijn eigen wetten en instellingen onderworpen was. Zoo vinden wij, in afwijking van den Code, het in acht nemen gij het alleen uit liefde doet; het moet ook uit overtuiging geschieden. Gedurende die veertien dagen, die uw vertrek voorafgingen, hebt gij zóo uw best gedaan om mij te ontwijken, om u aan elk gesprek met mij te onttrekken, dat ik mjj niet heb kunnen doen zien zooals ik was. Ik heb misschien nog zekere eigenschappen die gij niet kent Jean, ik weet wie gij zijt, waartoe ik mij zou verbinden indien ik uw vrouw werd, en ik zou voor u niet alleen een liefhebbende en teedere gade zijn, maar ook een flinke en een moedige vrouw. Ik ken uw geheele levenuw oom heeft het mij meegedeeld. Ik weet waarom gij soldaat zjjt, ik weet welke plichten, welke opofferingen u in de toekomst kunnen wachten. Jean, wees niet bang, ik zal u van geen enkelen plicht, van geen enkele op offering weerhouden. Als ik u iets kwalijk kon nemen, zou het zijn dat gij het denkbeeld hebt gehad, en dat moet gij gehad hebbendat ik wenschte dat gij vrij waart en mij geheel toe behoorde!, dat ik u zou vragen uw loophaan te laten varen. Nooitnooitzal ik u zoo iets vragen, hoort gij wel Een jong meisje, dat ik ken, heeft dat gedaan toen zij trouwde, en zij heeft iets zeer verkeerds gedaan. Ik bemin u en wil u hebben zooals gij zijt. Juist omdat gij anders en beter leeft dan allen die mij tot hun vrouw begeerd hebben, heb ik u tot mijn man begeerd. Ik zou u minder liefhebben, misschien in het geheel niet, maar dat zou mij toch van verzachtende omstandigheden, ook bij veroordeeiing tot de doodstraf, in het straf wetboek voor inlanders toegelaten, omdat in landers somtijds de zwaarste misdrijven plegen uit beweegredenen, die tot het aannemen van verzachtende omstandigheden mo e t e r, leiden. Zoo draagt de strafbedreiging tegen knevelarij door de inlandsche hoofden het kenmerk, dat tegen dezen kanker der Aziatische maat schappij strenger gewaakt moet worden dan in Europa noodig is. Ook in de strafbedreigin gen op misdrijven tegen de zeden zijn eenige afwijkingen behouden gebleven. Overspel van den man en bigamie blijven ongestraftover spel van de vrouw wordt zachter gestraft, om dat de denkbeelden der inlanders over den plicht der huwelijkstrouw nog altijd, ondanks de heftige jaloerschheid van beide geslachten, eene groote losheid bezitten. Ook is de leef tijd der slachtoffers van verleiding, in overeen stemming met de vroegtijdiger lichamelijke ontwikkeling der Oostersche volken, lager ge steld dan in de Europeesche wetboeken. Behoudens deze uitzonderingen leeft de in landsche bevolking in de aan ons gezag onder worpen deelen van Ned.-Indie onder het Euro peesch strafrecht, dat op de Europeanen uit den aard der zaak altijd toepasselijk is ge acht. Hieruit volgt, dat wanneer in dat straf recht eene zoo belangrijke verandering tot stand wordt gebracht als met de invoering van het nieuwe Nederlandsche strafwetboek ge schieden zal, het onze onafwijsbare plicht als bezitters en bestuurders van Indië is, ook onze Indische onderdanen in de voordeelen dier verandering te doen deelen. Echter niet bij wijze van revolutie en niet anders dan met in acht neming van het groote verschil in toestanden, dat een onderscheid in rechtsple ging onvermijdelijk maakt. Zoo wordt de noodzakelijkheid van het behoud der doodstraf in Indië tot dusver niet ernstig betwist; is de invoering van het cellulair gevangenis-stelsel voor alsnog in de kolonie onmogelijk en kan in 't algemeen aan gelijkheid der straffen niet gedacht worden. Maar afgescheiden daarvan, is de invoering van het nieuwe wetboek eene aanwinst, welke aan Indie niet onthouden mag worden. Door alleen te wijzen op de weten schappelijke behandeling der leerstukken van opzet en schuld, van medeplichtigheid, van herhaling der misdrijven, van noodweer, van samenloop der strafbare feiten en van toere kenbaarheid, doen wij de belangrijkste voor deelen kennen, welke de Indische maat schappij, in navolging harer Nederlandsche zuster door die invoering deelachtig zal worden. Niet minder is zulks 't geval met de groote moeielijk vallen, als gij gingt leven zooals al diegenen, waarvan ik niets heb willen weten. Zoo lang ik u kan volgen, zal ik u volgen, en overal waar gij zjjt zal ik mijn plicht en mijn geluk vinden. En komt er een dag waarop gij mij niet kunt meênemen, een dag, waarop gij alleen ver trekken moet, welnu, Jeanik beloof u dat ik dan moed genoeg zal hebben van u den moed niet te benemen. En thans, mijnheer de pastoor, richt ik het woord tot u, niet tot hem Ik wil dat gij mij antwoordt hij niet. Zeg indien hij mij liefheeft en zijner waardig keurt, zou hij dan rechtvaardig handelen met mij zoo zwaar voor mijn rijkdom te doen boeten? Zeg moet hij er niet in toestemmen om mijn man te worden »Jean!" sprak de oude man ernstig, trouw met haar het is uw plicht, en het zal uw geluk zijn Jean ging naar Bettina toe, sloot haar in zijne armen en drukte den eersten kus op haar voor hoofd. Bettina maakte zich zacht uit zijn omarming los en zei tot den priester. „En nu, mijnheer de pastoor, heb ik nog iets te vragen ik wilde ik zou »Wat wildet gij »Dat gij mij een kus gaaft, mijnheer de' pastoor." De oude man kuste haar als een vader op beid$? wangen, en daarna zei Bettina

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1882 | | pagina 1