Benoemingen en besluiten.
Onderwijs.
Marine en leger.
Rechtszaken.
Gemengde Berichten.
zichtskringbeschouwen wat daarbuiten ligt als
uit den booze en hebben, zooveel hun mogelijk is,
dezelfde gezindheid aangekweekt bij het jonger
geslacht, dat sedert bijna veertig jaren onder hen
opgegroeid is. Vervolgens zijn er, uit een geheel
anderen maatschappelijken kring, de talrijke ge-
désoeuvreerden, renteniers en gepensioneerden,
die uit alle oorden van Nederland naar Den Haag
komen om hier de jaren van rust door te brengen,
waarop zij recht vermeenen te hebben. Daarbij
voegen zich de rijk-gewordenen en de verlofgan
gers uit Indie en het niet onaanzienlijk aantal
hooge en lagere hof- en staatsbeambten, die wel
iets „om handen" maar niet genoeg professioneele
geestes-werkzaamheid hebben, om geen aanleiding
in overvloed tot uitstappen en afdwalingen van
allerlei aard over te houden.
Deze kringen, die zich uitstrekken van zeer in
de hoogte tot op ongeveer de middelste sporten
der maatschappelijke ladder, zijn het beloofde
land voor «kwakzalverij" in iederen zin. Ook de
politieke; doch deze behoort niet tot onze tegen
woordige beschouwing. Van de gekleurde electri-
citeit", onder het patronaat van een aanzienlijken
naarn, tot het honden- en katten-asyl, van het
spiritisme en magnetisme tot aan de velerlei Ge-
fühlsthuerei van godsdienstigen en philanthropischen
aard, het is, alles te brengen onder hetzelfde euvel.
Het zou zeer de aandacht en de kunst van een ver
dienstelijk romanschrijver waard zijn, aan hetgeen
op dit gebied voorvalt den vorm te geven van een
gefantaseerd verhaal, dat echter, om wezenlijk
waarde te bezitten, de werkelijkheid zoo nauwkeu
rig mogelijk op den voet zou moeten volgen. Even
als de Stastok's en de Familie Kegge voor alle
volgende geslachten de typen zullen blijven van
hetgeen in een paar kringen der burgerlijke maat
schappij van Nederland gedurende een zeker
tijdperk waar te nemen viel, zoo zou ook de roman
schrijver, dien ik mij voorstel, aan enkele figuren
uit de kaleidoskoop der Haagsche kwakzalverij
een onvergankelijk leven kunnen inblazen. Ik durf
er voor instaan, dat Wo maris packt, da ist's
interessant.
Mevrouw Bosboom-Toussaint, wier 70° verjaardag
men, nu het eerste plan gelukkig mislukt is, naar ik
hoop, «hartelijker" zal vieren dan met de aanbie
ding van haar eigen marmeren borstbeeld, zou uit
vele der kringen, welke ik op 't oog heb, belang
wekkende mémoires kunnen mededeelen. Maar
onze groote romancière betreedt slechts bij uitzon
dering het terrein der rechtstreeksche waarneming
van maatschappelijke verschijnselen.
Multatuli heeft, met de genialiteit die hem eigen
is, ook in dit opzicht gezien welk een uitgestrekt
veld voor onze letterkunde nog bijna geheel braak
ligt. In zijne Geschiedenis van Wouter Pietérsen
werpt hij het lood uit op diepten van het maat
schappelijk en burgerlijk leven, die door andere
schrijvers nooit onderzocht, nauwelijks vermoed
worden. Wat al kwakzalverij" heeft hij reeds
aan 't licht gebracht, in den kring der Pieterseris
zoowel als in dien der Kopperliiris, naast zoo menig
tafereel, dat met photographische nauwkeurigheid
weergeeft wat in het Amsterdam der 19* eeuw op
verschillende plekken te zien valt.
Ongelukkig bestaat er weinig of geen kans dat
dit werk, het belangrijkste dat de rijke verbeelding
van den schrijver van Max Havelaar ontworpen
heeft, ooit voltooid worde. Multatuli is op," heeft
men elkaar in de laatste jaren herhaaldelijk toe
gefluisterd, en daargelaten de ruwheid en de meer
dere of mindere kwaadwilligheid, waarvan het
gezegde blijk gaf, bevat het waarheid. Na een
inderdaad zwaren, veeljarigen dienst," schijnt de
eenmaal zoo fonkelende en opbruischende geest
uitgewerkt en bepaald tot herhalingen van of nabe
trachtingen op hetgeen hij vroeger gewrocht heeft.
De pogingen, door zijne vrienden aangewend om
Multatuli 's laatste levensjaren van den verlaminen-
den druk te ontheffen, dien de zorg voor het stof
felijk bestaan op de veerkracht van het genie
uitoefent, zijn slechts voor een klein gedeelte gelukt.
Volgens de inlichtingen, die ik en andere deel
hebbers van het MultatuliAon&s alhier bekomen
hebben, heeft de som van alle ontvangen bijdragen,
zoo in Nederland als in Indië, zóóveel beloopen,
dat men in staat is geweest voor zijn persoon eene
dadelijk ingaande lijfrente van 840, voor zijne
echtgenoote eene gelijktijdige van 600 aan te
koopen. Zoo lang beide dus in leven blijven, is
hun te zamen een schamel bestaan verzekerd.
Bovendien is een deel van het bijeengebracht
kapitaal gebruikt om in eenige dadelijke behoeften
te voorzien, welke gedurende de laatstejaren ont
staan waren, waarin de pen van Multatuli reeds
geen vruchten" meer afwierp voor de beurs van
hem die haar voerde.
Ik geloof geen onbescheidenheid te begaan met
het mededeelen dezer bijzonderheden, evenmin als
men 't ongepast heeft geacht in 't openbaar een
beroep te doen op de samenwerking van Multa
tuli s vrienden om zijn ouden dag voor gebrek te
bewaren. Dat dit gedaan moest worden is even
min zijne schuld, als dat hij ervoor aansprakelijk
is, wanneer de toewijding zijner geestverwanten
het niet verder heeft kunnen brengen dan tot het
genoemde, schrale resultaat. Er ligt daarin niets
vernederends voor hem, maar daarentegen wèl
eene beschuldiging, zelfs tegen het betrekkelijk
klein getal van hen, die zich tot deelneming aan
het Multatuli-fonds bereid getoond hebben. Ik
weet wel dat zij voor 't meerendeel niet behoorden
tot den kring der gefortuneerden. Wanneer men ech
ter de namen gelezen heeft van de bekende kunste
naars, letterkundigen en Multatulianen," die zich als
leden van het comité, alleen hier in Den Haag, heb
ben doen kennen, dan is mijne onvoldaanheid met
den uitslag, geloof ik, gewettigd. De schoone
letteren als beroep hebben, zelfs in 't gunstigste
geval, in Nederland nog nooit aan een barer
beoefenaars een onafhankelijk bestaan, laat staan
een vermogen, kunnen bezorgen. Nu er een beroep
gedaan werd op de samenwerking van allen, om
een meester te hulp te komen, had men meer kun
nen verwachten van den kant der gefortuneerde
dilettanten, en van de kunstenaars en schrijvers
voor uitspanning of tijdverdrijf. Afgescheiden
van alle sympathie of antipathie ten opzichte van
den persoon en de gevoelens van Multatuliwaren
zij dat bewijs van kameraadschap tegenover den
gildebroeder en van waardeering voor den meester,
aan zichzelf verplicht geweest.
Onze burgerij telt verscheidene harer zonen
onder de ongelukkige bemanning van de Adder.
De deelneming en ontsteltenis waren, gedurende
de eerste dagen vooral, algemeen. Onder eene
bevolking als de Haagsche, planten gewaarwor
dingen van dezen aard met groote snelheid zich
voort en worden gaandeweg sterker. De schrik
was te vergelijken met dien, opgewekt door den,
moord op mevr .Van der Kouwen en door dien, op
den 24en September 1880 gepleegd in dezelfde duinen,
op korten afstand waarvan ditmaal de doodsstrijd
der ongelukkige schipbreukelingen moet zijn ge
streden. Bij de begrafenis van Marius gaf de
deelneming en het oordeel des volks zich nagenoeg
op gelijke wijze lucht als bij die van den luitenant
ter zee Borel, die eergisteren grafwaarts werd
gebracht. Men is algemeen bedroefd en veront
waardigd en, zoo als 't met volkshartstochten gaat,
men onderscheidt weinig of de verontv aardiging ziöli
in de goede richting beweegt. Den minister van
marine althans op straat scheldwoorden na te
roepen, zoo als gebeurd is, verhoogt niet
den eerbied voor »de stem des volks." De minister
trekt zich de uitingen der algemeene opinie, welke
zich bij deze gelegenheid doen hooren, zeer sterk
aan, hetgeen niet te verwonderen is wanneer men
bedenkt hoe weinig in het leven van een Neder-
landsch minister zich aandoeningen voordoen,
welke te vergelijken zijn met die welke thans
aan het verantwoordelijk hoofd onzer marine op
gedrongen worden. Bij het gemis van ernst, dat
onze staatkundige wereld, ik spreek niet van
de personen, maar van de verhoudingen, ken
merkt, is het 'gevoel eener zware, rechtstreeksche,
onafwijsbare, zedelijke verantwoordelijkheid voor
een Nederlandsch minister een ongekende last,
die hem verlamt en verplettert. Zulk een last
drukt, voor het eerst gedurende een veeljarig
ministerieel leven, op den heer Taalman Kip. Tot
dusver rolde zijn karretje over een effen weg,
door 's ministers gelukkige hand in 't kiezen van
helpers en mede-bestuurders nog gemakkelijker
gemaakt. Plotseling stoot het wiel tegen een
rotsblok, dat door geen redenen of drogredenen
is weg te nemen noch te ontgaan, omdat het
geplant staat in 't geweten. Bij zijn ambtge-
nooten vindt de minister geen troost, want in
hun politiek en diplomatiek bestaan heeft nog
nooit het besef eener ambtelijke verantwoordelijk
heid van ernstigen aard,laat staan eene aansprake-
lijkHeid als dezeplaats gevonden. Geen won
der dat, te midden van bijna al de officieren van zijn
ministerie, te midden eener menigte leden van de
staten-generaal en van andere vertegenwoordigers
der aanzienlijkste kringen in de residentie, bij.de
begrafenis van den luitenant Borel de minister van
marine gemist werd.
Na al de beschouwingen die reeds over den
ondergang van de Adder geleverd zijn, verdient
nog de aandacht een zeer degelijk stuk, dat in
het Handelsblad van heden is opgenomen. De
schrijver tracht vooral, de hoofd-oorzaak te scheiden
van de bijzaken, waardoor de eerste op den ach
tergrond dreigt te geraken. Die hoofd-oorzaak
is de onzeewaardigheid van monitors in 't algemeen,
van rammonitors in 't bijzonder en van de Adder
weder afzonderlijk. Dat is eene vaststaande, door
niemand weersproken reden, om deze vaartuigen
zoo weinig mogelijk, en indien het onvermijdelijk
is, niet onverzeld, niet met eene zware bovenlast en
met niet meer dan de voor de besturing onmis
bare manschappen aan boord, over zee te zenden.
«Ongetwijfeld is eene enquête noodig, maar de
^commissie moet anders zijn samengesteld, dan uit
de z. g. n. onpartijdigen, waarvan enkele bladen
hebben gewaagd, anders beteekent de enquête
niets, en wordt het publiek niet bevredigd en ge
rustgesteld. Officieren van de marine, al zijn zij
op nonactiviteit en al hebben zij met de uitrusting
en met den tocht van de Adder niets te maken
gehad, zijn niet onpartijdig. In activiteit of in
nonactiviteit doet ter zake niets; de zee-officier is
en bljjft onderworpen aan den minister. Yan dezen
en van zijne chefs hangt zijn lot of bevordering
af. Als de minister zelf aanwijst, staat het aan
dezen om de hem genegenen wel en anderen
niet in zulk eene commissie te benoemen. Het
zou het getal wassen neuzen in dezen eindeloos
langen ministerieelen crisistijd slechts vermeerderen.
Zou het onderzoek nopens den brand in het Ring-
theater te Weenen iets te beteekenen hebben ge
had, indien de directeur van den schouwburg of
wel de chef der zoo terecht veroordeelde politie
aldaar de enquête-commissie had benoemd en ge
heel of gedeeltelijk uit eigen ondergeschikt perso
neel aangewezen De marine-officieren kunnen
allen, als 't noodig is, gehoord worden; van hun
hoog gewaardeerde kennis kan op die wijze partij
worden getrokken. Gevraagd, zullen zij alles naar
waarheid, als mannen van eer, die zij zijn, ver
klaren maar men verge van hen niet den soms
harden tweestrijd tusschen plicht en het belang
van hun verder lot, om zelf de vragen te stellen
en te moeten doen en ten slotte wellicht het
geval is denkbaar een chef te moeten beschul
digen. Daardoor lijdt de discipline."
Over de verantwoordelijkheid van den komman-
dant van het verongelukte vaartuig, zegt de schrij
ver het volgende
„Men roemt de zeemanschap van den ongeluk-
kigen kommandant. Het is waar, dat de luit. ter
zee Simon van der Aa als een hoogst kundig en
vooral in al wat het zeilen betreft, bedreven
zeeofficier bekend staat. Echter zal de enquête
commissie hebben uit te maken of het waar is
dat die officier nog nooit een rammonitor had ge-
kommandeerd en voor het eerst dus zijn proef op
de Adder, die hij niet kende, aflegde. Wanneer
dit zoo ware, zou het eene hoogst verzwarende
omstandigheid zijn.
„Een kommandant kan uitgaan wanneer hij
wil, hij kan goed weêr afwachten en waarnemen,
wordt gezegd. Wonen wij dan niet in de
veranderlijke luchtstreek en weet men niet hoe
snel het weêr op onze kust kan omslaan Zoo
ging ook de Adder met goed weêr uitlater stak
de wind. echter op, ofschoon die niet tot storm is
overgegaan. Het minste ongeval, waardoor een luik
of koker openslaat, is soms voldoende om te doen
plaats hebben, wat de kommandant van den Tijger
indertijd rapporteerde »Ik ben bang dat de zee
door den schoorsteen op de vuren zal slaan." En
toen schipper Den Duik, 's avonds om 9 uren een
groote zwarte rookkolom, op de plaats waar de
Adder lag, zag opstijgen en later niets meer zag, zal
datgene plaats hebben gehad, waarvoor de komman
dant van de Tijger vreesdetoen zal het inge
stroomde zeewater de vuren hebben gedoofd en
de batterij met de zestig menschenlevens hebben
doen zinken of omslaan.
„Dat de wind voor een visscherspink niets be-
teekende, blijkt wel daaruit, dat die Schevening-
sche visscher, dien avond en den daaropvolgenden
nacht visschende bleef. Hieruit kan men den
graad van onzeewaardigheid en van het al of niet
onverantwoordelijke zelf opmaken De komman
dant en zijn 60 koppen moesten gehoorzamen.
Wie geweigerd had zich op dien ijzeren bak in
open zee te wagen, ware gestreng gestraft, en
een kommandant vooral een, die in langen
tijd niet gevaren heeft toont geen vrees, als
hij gekommandeerd wordt. Heden te meer voor
hem, die kommandeert, dat hij niets beveelt dan
wat zonder buitengewoon gevaar opgevolgd kan
worden.
„Daar komt bij, dat in het Dagblad van 14 Juli
staat, dat het niet uitgaan van een monitor, bij
vrij harden wind, vroeger wel eens tot scherpe
opmerkingen heeft geleid. Ook wordt gesproken
dat men bet een kommandant, bij vroegere ge
legenheid, euvel heeft geduid dat hij, niet zonder
gevaar zijnde binnengeloopen, dit had gerappor
teerd en de manschappen de zwemgordels had
laten aandoen. Dat werd voorbarig geoordeeld,
het gevaar was overschat. Zoodoende, zeide men,
werd de zeewaardigheid der monitors in discrediet
gebracht en werkte dit nadeelig op den geest der
matrozen.
„Men herinnert zich daarbij hetgeen verhaald
wordt omtrent het gebeurde met de Argus, dat de
luitenant ter zee le klasse Thierens, een uitmun
tend zee-officier, zich bezwaard en niet verantwoord
achtte, dat schip naar Indië te brengen. Zeer
kwalijk werd hem dit afgenomen en de luit.
ter zee Rosenwald, die het deed en, door het
geluk begunstigd, goed er afbracht, spoedig
daarna met de Leeuwenorde begiftigd. Toch bleek
dat de Argus kort daarop moest worden afgekeurd
en dat de luit. ter zee Thierens met recht het
gevaar had ingezien.
Dit en zooveel meer wordt thans verhaald. Er
moet echter onderscheid gemaakt worden tusschen
de feiten en de on-dits.
„De feiten spreken reeds duidelijk genoeg. Het
overige kan waar zijn, maar eischt onpartijdig,
grondig onderzoek. Zijn sommige van die on-dits
waarheid, dan wordt wat duister is, vrij wel op
gehelderd. Het wordt dan althans begrijpelijk,
dat uitgeloopen werd, ofschoon de barometer
slecht stond. Een zee-officier, die lang aan wal
is geweest, blijft met goed weer niet gaarne stil
liggen als hij de order heeft om uit te loopen,
al is de tijd niet peremptoir gesteld. Had hij de
Adder gekend, wellicht zou hij het nog wat hebben
aangezien, maar ondervinding van rammonitors
ontbrak, zoowel hem als al zijn officieren. Dat
is waarlijk niet de schuld van den ongelukkigen
en overigens kundigen kommandant. Het wordt
almede eenigszins opgehelderd, waarom deze aan
schipper Den Duik, die vlak bij hem lag, zooals
deze zegt, niet om assistentie heeft gevraagd of
noodseinen gaf. Nu bood deze geen ongevraagde
hulp, omdat hij zijne voor 300 in zee liggende
netten dan had moeten laten schieten en de kans
loopen dat zijn hulp niet noodig geoordeeld en
niet aangenomen werd. Toen later de blikvuren
en vuurpjjlen werden gezien, was de pink dooi
wind en stroom te ver weg en kon niet meer
zuidwaarts ertegen opwerken. Voor hulp was
het toen te laat.
«De kommandant vreesde eerst wellicht niets
zoo zeer als de assistentie, die de visscher kon
bieden, d. w. z. het doen verlaten van de
Adder door de equipage, terwijl er nog geen storm
was. Hij stond tusschen den dood en wellicht de
schande. Men werpe niet op den braven officier,
die in zijn binnenste voorzeker een harden kamp
heeft gevoerd, de schuld, maar spare voortaan
iemand voor zulk een tweestrijd. Toen de dood
voor oogen stond, zullen de noodseinen eerst zijn
gegeven, helaas te laat
notarissen. Benoemd tot notaris binnen het arr.
Zutphen, ter standplaats Aalten, J. B. W. Mait-
land, thans notaris te Dinxperlo; binnen het arr.
Leeuwarden, ter standplaats Leeuwarden, H. Met
man, thans notaris te Hillegersbergbinnen het
arr. Assen, ter standplaats Meppel, W. Coops,
thans notaris te Oldemarkt; binnen het arr. Hee
renveen, ter standplaats Oldemarkt, J. A. van
Hamel, vroeger notaris in N.-I., wonende te Twello.
rechterlijke macht. Benoemd tot kantonrech
ter te Druten, mr. C. J. W. N. van Hengst, lid
van het hof van justitie in de kolonie Suriname,
thans met verlof, wonende te Utrecht.
Benoemd: tot vice-president van het gerechts
hof te Arnhem mr. W. C. J. J. Cremers, thans
raadsheer in dat gerechtshof; tot raadsheer in dat
gerechtshof mr. P. van Bemmelen, oud-rechterlijk
ambtenaar, wonende te 's Gravenhage.
archiefwezen. Benoemd tot adj.-archivaris bij
's Rijks archief te 's Gravenhage jhr. mr. Th. H.
F. van Riemsdijk, aan wien eervol ontslag is
verleend als archivaris in Gelderland.
telegraphie Benoemd tot directeur van een
der rijkstelegraafkantoren B. de Stoppelaar Blijden-
steijn, telegr. le kl. Op verzoek eervol ontslagen
de telegr. 2e kl. J. B. van Bork.
Benoemd tot leeraar in de geschiedenis en de
Nederlandsche taal aan het gymnasium te Dord
recht J. J. Doesburg, te Utrecht.
De luits. t/z le en 2= kl. E. Kempe en H. O. W.
Planten worden respectievelijk geplaatst aan boord
van Zr. Ms. wachtschepen te Willemsoord en
Hellevoetsluis.
Blijkens ontvangen telegram is de oefenings-
divisie, onder bevel van den kap. t z F. H. P. van
Alphen, in den namiddag van 19 dezer van Cadix
vertrokken, koers stellende naar Nieuwediep.
De luit. kol. N. E. Pereboom, van het 2'
reg' inf., is overgeplaatst bij het 3e reg1 inf. te
Bergen op Zoom.
Nicolaas Hoogerheijde, die de vorige week ge
signaleerd werd als verdacht den diefstal te Yer-
seke gepleegd te hebben (Zie M. Ct. van 14
Juli), is gisteren te Brussel gearresteerd.
Het materieel der Rijn-Kabel sleepvaartmaat
schappij bestaande uit eenige kabelbooten en
150,000 meter kabel van staaldraad, wordt te
koop aangeboden. Dit is het treurig einde van
een onderneming, waarvan men voor de Rijnvaart
wonderen voorspeld had.
Het 9e Zuider-Zendingsf 'eest werd eergisteren
gehouden op den huize Hondsberg te Oisterwijk
in Noordbrabant.
Het weder was voortreffelijk. De opkomst was
niet zoo talrijk als men verwacht had. Het
schoone weder was oorzaak, dat de landbouwers
stand niet zoo talrijk vertegenwoordigd was, als
in vorige jaren. Naar men verneemt, waren er
bijna 3000 personen aanwezig.
Op het Roomsche kerkhof De Liefde, te
Amsterdam, is eergisteren door een aantal vrien
den en verwanten eene laatste hulde gebracht
aan de nagedachtenis van wijlen den tooneelspeler
H. J. Morrien. Onder gepaste toespraken en
treurmuziek werd een fraai gedenkteeken op zijn
graf onthuld. Onder een gelauwerd kruis prijkt in
gulden letteren de opdracht
„Aan Henri Morrien, géb. 19 Juli 1841, over
leden 14 Jan. 1882. R. I. P. Door zijn vrienden.
Door den kommandant van het Braziliaansche
oorlogsschip Vidal de Oliveira is een collecte aan
boord gehouden voor de behoeftige nagebleven
betrekkingen van de verongelukten met de Adder,
deze heeft f 159 opgebracht.
Op het postkantoor te Breda was een be
ambte Zondag aan het twisten met twee brieven
bestellers. Een hunner moet in zijn drift den
beambte een klap in het aangezicht hebben ge
geven en de andere besteller, dit ziende, werd
daardoor zoo ontsteld, dat hij in een zenuwachtige
overspanning geraakte, met het gevolg, dat hij
nu in een staat van krankzinnigheid verkeert.
Een paar plotselinge sterfgevallen doen te
Breda van zich spreken. De serg.-majoor C.,
werkzaam aan de kon. mil. academie, had zich
Vrijdag avond in schijnbaar goeden welstand ter
rust begeven. Toen zijn vrouw ontwaakte, vond zij
hem dood naast zich liggen. Schrik en smart
troffen de vrouw zoo geweldig, dat zij drie dagen
daarna mede een lijk was.
Te Smyrna heeft een geweldige brand plaats
gegrepen, waardoor in 7 uren 14-00 huizen (van
hout zeker) in de asch werden gelegd en 6000
menschen zonder onderkomen bleven.
Een vreemd geval deed zich eergisteren in
het Engelsche lagerhuis voor. De wet op de be
smettelijke ziekten zou in behandeling worden
genomen en daarin komen enkele onderwerpen
voor die in den regel niet in gezelschap van
dames worden besproken. Daarom had de speaker
zijn eigen tribune, waar dikwerf dames de de
batten komen aanhooren, gesloten; maar over de
tribune voor welke de leden introducties kunnen
geven had hij dat recht niet. Hij had echter aan
de bodes last gegeven om alle dames welke zich
zonden aanmelden kennis te geven dat er een voor
haar onsmakelijk en niet gepast onderwerp werd
behandeld. Vele leden der schoone sekse lieten
zich afschrikken, doch een twaalftal dames „van
bekende namen," zooals een blad zegt, meenden
dat niets menschelijks haar vreemd behoorde te
zijn en bleven de debatten bijwonen. Men roept
zich hierbij dien Engelschen rechter in het geheu
gen, die, toen een onsmakelijk strafproces aan de
orde kwam, beleefd verzocht dat de dames zouden